ECLI:NL:RBROT:2022:2048

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
21/3948
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van proceskostenvergoeding en kosten deskundige in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. P. Verbraaken, en verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. P. Vliegenthart. Eiser had beroep ingesteld tegen de beslissing van het UWV om zijn WAO-uitkering per 7 december 2020 te verlagen, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het UWV had het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, maar herzag later deze beslissing. Eiser trok zijn beroep in en verzocht om vergoeding van proceskosten en kosten van een ingeschakelde neuroloog.

De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen. Eiser had verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand en de kosten van de deskundige. De rechtbank stelde vast dat het UWV had erkend dat aan het beroep was tegemoetgekomen en dat de kosten voor de rechtsbijstand en de deskundige vergoed moesten worden.

De rechtbank heeft de kosten voor de rechtsbijstand vastgesteld op € 759,- en de kosten voor de deskundige op € 1.401,82, wat resulteerde in een totale proceskostenvergoeding van € 2.160,82. Daarnaast werd het griffierecht van € 49,- aan eiser vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier mr. S.E. Berghout.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: 21/3948

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: mr. P. Verbraaken),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. P. Vliegenthart).

Procesverloop

Met het besluit van 6 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat zijn WAO-uitkering met ingang van 7 december 2020 wordt verlaagd. De uitkering is gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
Met de beslissing op bezwaar van 7 juni 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Met het besluit van 27 januari 2022 heeft het UWV de beslissing op bezwaar van 7 juni 2021 herzien.
De rechtbank heeft het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 7 juni 2021 met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht geacht tegen de beslissing op bezwaar van 27 januari 2022.
Met de brief van 5 maart 2020 heeft mr. P. Verbraaken, advocaat te Den Haag, het beroep ingetrokken en aanspraak gemaakt op vergoeding van de proceskosten en de kosten van de door eiser ingeschakelde neuroloog [naam] (de deskundige).
Nadat partijen toestemming hebben gegeven om zonder zitting op het verzoek om vergoeding van de proceskosten uitspraak te doen, is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.
2. Op grond van het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb wordt het door de indiener betaalde griffierecht aan hem vergoed door het bestuursorgaan indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.
3. Eiser heeft bij intrekking van het beroep verzocht om vergoeding van de proceskosten, bestaande uit de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en de kosten van de door hem ingeschakelde deskundige ter hoogte van € 1.401,82 (9.5 uur x € 121,92 + BTW 21%).
4. Verweerder is bereid om de kosten voor het indienen van het beroepschrift te vergoeden. Voor wat betreft de kosten voor het inschakelen van de deskundige gaat hij akkoord met vergoeding van het forfaitaire bedrag conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
5. De rechtbank stelt vast dat eiser het beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan eiser is tegemoetgekomen. Verweerder heeft erkend dat aan het beroep is tegemoetgekomen en heeft de in verband met de intrekking van het beroep gemaakte aanspraak op proceskosten niet bestreden. Onder deze omstandigheden wordt aanleiding gevonden om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:75a van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
6. De rechtbank stelt de maatstaf voor vergoeding van de kosten van de deskundige die aan eiser advies heeft uitgebracht, vast op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wtsz). Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) geldt voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wtsz, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een maximumtarief, dat voor opdrachten verstrekt in 2021 € 134,04 bedraagt. In artikel 15 van het Bts is bepaald dat de bedragen genoemd in het Bts, worden verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd. Op basis van het Bpb en het Bts kan voor de vergoeding van de kosten van de deskundige in dit geval een bedrag van € 1.540,79 (9,5 uur x €134,04 x 1,21 (BTW)) worden toegekend. Nu door de deskundige een bedrag van € 1.401,82 in rekening is gebracht zal de rechtbank het verzoek om vergoeding van de kosten van de deskundige tot dit laatste bedrag toekennen.
7. Omdat eiser het griffierecht heeft voldaan en verweerder aan het beroep is tegemoetgekomen, moet verweerder aan eiser het griffierecht van € 49,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van in totaal € 2.160,82.
Deze uitspraak is gedaan op 17 maart 2022 door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Berghout, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
En zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.