ECLI:NL:RBROT:2022:2108

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
ROT 20/3614
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak over gebruik van niet toegelaten biocide

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit besluit verklaarde het bezwaar van eiseres tegen een eerdere brief van de NVWA, waarin werd gesteld dat zij een biocide had gebruikt zonder de vereiste toelating, niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft onderzocht of zij bevoegd was om van het beroep kennis te nemen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op grond van Bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) bevoegd is om te oordelen over beroepen tegen besluiten op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb), met uitzondering van bepaalde artikelen die betrekking hebben op boetes. Aangezien in deze zaak geen boete was opgelegd, maar enkel een verbod op het gebruik van een niet toegelaten biocide, was de rechtbank van oordeel dat zij niet bevoegd was om het beroep te behandelen.

De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard en het beroepschrift met de bijbehorende stukken doorgezonden naar het CBb. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het CBb.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3614

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. L.J.L. Heukels van Arkel,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M. de Vries.

Procesverloop

In een brief van 4 juli 2019 heeft verweerder eiseres bericht dat zij een biocide heeft gebruikt (DutriRock) waarvoor geen toelating is verleend, dat eiseres daarmee een overtreding begaat van artikel 43, derde lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) en dat zij verplicht is direct te stoppen met het gebruik van dit middel.
Bij besluit van 19 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de brief van 4 juli 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door [naam] en [naam] , maten van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en eiseres de gelegenheid gegeven om zich te beraden of zij het beroep intrekt. Op 26 januari 2022 heeft eiseres aan de rechtbank bericht dat zij het beroep niet intrekt en gevraagd om toezending van twee stukken. Deze stukken heeft de rechtbank aan beide partijen toegezonden. Met instemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich eerst ambtshalve gesteld voor beantwoording van de vraag of zij bevoegd is om van het beroep van eiseres kennis te nemen. Dit is ook met partijen ter zitting besproken.
2. In Bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geregeld welke bestuursrechter bevoegd is om te oordelen over beroepen tegen besluiten op grond van onder meer de Wgb. Uit artikel 4 van Bijlage 2 volgt dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) bevoegd is om in eerste en enige aanleg te oordelen over een beroep tegen besluiten op grond van de Wgb, met uitzondering van de artikelen 90 en 108. Die artikelen zien op de bevoegdheid van verweerder om een boete op te leggen voor overtredingen van de Wgb; op grond van artikel 6 van Bijlage 2 is de rechtbank Rotterdam bevoegd om in eerste aanleg over beroepen in die boetezaken te oordelen.
3. De brief van 4 juli 2019, waartegen het bezwaar van eiseres is gericht, heeft betrekking op het verbod om een niet toegelaten biocide te gebruiken. In de brief is eiseres erop gewezen dat zij een overtreding begaat van artikel 43, derde lid, van de Wgb. Verweerder heeft eiseres voor de vermeende overtreding van de Wgb geen boete opgelegd. Hieruit volgt dat niet de rechtbank Rotterdam maar het CBb bevoegd is om over dit beroep van eiseres te oordelen. Daarbij verwijst de rechtbank ook naar ECLI:NL:CBB:2021:587.
4. De rechtbank verklaart zich daarom onbevoegd. Het beroepschrift en de bijbehorende dossierstukken zullen, met toepassing van het bepaalde in artikel 6:15, eerste lid, van de Awb, worden doorgezonden naar het CBb.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.