ECLI:NL:RBROT:2022:2193

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
ROT 22/924
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening bij intrekking urgentieverklaring woningzoekende

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een woningzoekende, die zijn urgentieverklaring had zien intrekken door de gemeente. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 februari 2022, waarin de urgentieverklaring werd ingetrokken omdat hij niet voldoende had gereageerd op woningen die voldeden aan het zoekprofiel. De verzoeker stelde dat hij door medische redenen, waaronder een liftfobie, niet in staat was om op de voorgeschreven woningen te reageren. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verzoeker niet goed was geïnformeerd over de vereisten voor het reageren op woningen en dat de gemeente onvoldoende had gereageerd op zijn medische situatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de intrekking van de urgentieverklaring niet rechtmatig was, omdat de verzoeker in de veronderstelling verkeerde dat hij ook op woningen zonder lift mocht reageren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en de intrekking van de urgentieverklaring geschorst, waardoor de eerder verleende urgentieverklaring herleefde. Tevens werd de gemeente opgedragen om de verzoeker een passende woning aan te bieden en werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/924

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 maart 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. F. Özer),
en

de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (de SUWR), verweerder

(gemachtigde: mr. I. Keric).

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de urgentieverklaring van verzoeker ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die strekt tot schorsing van het bestreden besluit, wat betekent dat verzoeker recht heeft op een urgentieverklaring en dat de woonbemiddeling wordt voortgezet, zoals vastgesteld in het toekenningsbesluit van
19 oktober 2021 met een wijziging in het zoekprofiel dat verzoeker, gelet op het advies van 19 oktober 2021 en de verklaring van 20 oktober 2021, mag reageren op eengezinswoningen en/of woningen die op de begane grond zijn gelegen en dat verzoeker niet per definitie hoeft te reageren op een flatwoning met lift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 maart 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verder is verschenen [naam tolk] , tolk in de Turkse taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Bij besluit van 19 oktober 2021 is aan verzoeker op medische gronden een urgentieverklaring verleend, die geldig was vanaf dezelfde datum. In het zoekprofiel is onder meer opgenomen dat het om een gelijkvloerse flatwoning met lift gaat en dat er centrale verwarming in de woning aanwezig dient te zijn. Verder moet de woning stofarm en vochtvrij zijn.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze urgentieverklaring ingetrokken.
Standpunten van partijen
2. Verweerder heeft de aan verzoeker verleende urgentieverklaring ingetrokken, omdat hij binnen een periode van drie maanden minstens twaalf keer had moeten reageren op een woning die paste binnen het zoekprofiel, wat hij niet heeft gedaan. Volgens verweerder heeft verzoeker onvoldoende op woningen gereageerd of pasten de woningen waarop hij wel heeft gereageerd, niet binnen het zoekprofiel in de afgegeven urgentieverklaring.
3. Verzoeker voert aan dat het spoedeisend belang is gelegen in de medische redenen die door hem naar voren zijn gebracht. Door de intrekking van de urgentieverklaring kan hij niet op korte termijn aan een andere woning komen, terwijl hij vanwege zijn gezondheidssituatie op een andere woning is aangewezen.
Verzoeker heeft naar aanleiding van het besluit van 19 oktober 2021, waarbij een urgentieverklaring aan hem is afgegeven, contact met verweerder opgenomen omdat volgens hem ten onrechte geen rekening was gehouden met zijn liftfobie. Verzoeker heeft op 20 oktober 2021 per mail een medische verklaring van zijn huisarts overgelegd waarmee verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden.
Verweerder heeft verzoeker ten onrechte niet geïnformeerd dat hij in de eerste drie maanden minimaal twaalf keer op twaalf verschillende woningen moest reageren. Desondanks heeft verzoeker één en veertig keer gereageerd en veertien keer gereageerd op woningen die binnen het zoekprofiel passen.
Verder wijst verzoeker erop dat hij op 18 januari 2022 heeft gereageerd op een passende woning aan de [adres] . Op 3 februari 2022 stond om 10.15 uur een bezichtiging van deze woning gepland, maar deze afspraak werd om onduidelijke redenen in een heel laat stadium geannuleerd.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, is het bestreden besluit volgens verzoeker niet geschikt, niet noodzakelijk en niet evenwichtig om het doel te bereiken. Verzoeker verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285).
Verzoeker beroept zich op de hardheidsclausule. De intrekking van de urgentieverklaring leidt in zijn situatie tot een schrijnende situatie. Hij heeft immers te kampen met gezondheidsklachten en heeft dringend een passende woning nodig.
Beoordelingskader
4.1.
Als voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
4.2.
Op grond van Bijlage 1, artikel 2.4, eerste lid, onder a, van de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020 is het bestuursorgaan dat de urgentie-verklaring heeft verleend, bevoegd tot intrekking van de urgentieverklaring indien sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
a. (…) indien na afloop van de eerste fase van de urgentie is vastgesteld dat de houder van de urgentieverklaring niet ten minste twaalf maal gereageerd heeft op twaalf verschillende, via het aanbodinstrument aangeboden woonruimten, welke voldoen aan het geldende slaapkamertal, woonruimtetype en urgentieregio genoemd in de urgentieverklaring;
(…)
Beoordeling
5.1.
Verzoeker heeft op 19 oktober 2021 op medische gronden een urgentieverklaring gekregen. Uit de medische dossierstukken blijkt onder meer dat hij benauwdheidsklachten heeft als gevolg van Corona. Als gevolg van de intrekking van de urgentie krijgt verzoeker niet langer voorrang bij het vinden van een voor hem geschikte woning, wat nadelige gevolgen kan hebben voor zijn gezondheidssituatie. Het spoedeisend belang is daarmee volgens de voorzieningenrechter gegeven.
5.2.
Niet in geschil is dat verzoeker naar aanleiding van de op 19 oktober 2021 verleende urgentieverklaring telefonisch contact met verweerder heeft opgenomen en dat hij op
20 oktober 2021 een e-mail aan verweerder heeft gestuurd waarin hij te kennen heeft gegeven dat zijn voorkeur vanwege een fobie voor liften uitgaat naar een benedenwoning. Bij dit e-mailbericht heeft verzoeker een verklaring gevoegd van zijn huisarts, [naam huisarts] . In deze verklaring staat het volgende:
“Na covid niet meer het vermogen trappen te lopen, Hij heeft ook een lift fobie.”
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder niet op dit bericht van verzoeker en de verklaring van de huisarts heeft gereageerd. Hiermee heeft verweerder verzoeker in het ongewisse gelaten over het zoekprofiel dat is opgenomen in de urgentieverklaring. Aangezien verweerder geen enkele reactie heeft gegeven op verzoekers bericht van
20 oktober 2021 en de daarbij gevoegde verklaring van de huisarts heeft verzoeker daaruit mogen afleiden dat hij ook kon reageren op woningen zonder lift. Het gaat hier om onduidelijkheid, die door verweerder zelf is veroorzaakt door verzoeker in de waan te laten dat het oorspronkelijke zoekprofiel door zijn bericht mogelijk was aangepast.
De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn ter zitting ingenomen standpunt dat aan de door verzoeker overgelegde verklaring van zijn huisarts van 20 oktober 2021 niet de door hem gewenste waarde kan worden toegekend omdat er geen onderzoek door een psycholoog of psychiater heeft plaatsgevonden. Als verweerder de verklaring van de huisarts niet voldoende vond, dan had hij dit aan verzoeker kenbaar moeten maken zodat hij zijn standpunt over het in de urgentieverklaring opgenomen zoekprofiel nader had kunnen onderbouwen met een andere verklaring van een deskundige.
5.3.
Verweerder heeft ter zitting gewezen op de rapportage die op 3 februari 2022 in het kader van de intrekking van de urgentieverklaring is opgesteld (gedingstuk 50). Uit de gespreksverslagen van de telefoongesprekken tussen verweerder en verzoeker van 20 oktober 2021 en van 30 november 2021 blijkt weliswaar dat aan verzoeker het advies is gegeven om passend te gaan reageren en dat hij er ook op is gewezen dat hij bezwaar tegen de urgentieverklaring had kunnen maken, als hij het niet eens was met het daarin opgenomen zoekprofiel, maar hieruit blijkt niet dat verweerder aan verzoeker voldoende duidelijk heeft gemaakt wat precies wordt bedoeld met “passend reageren” en dat concreet de voorwaarde geldt dat hij binnen drie maanden na verlening van de urgentieverklaring minstens twaalf keer op twaalf verschillende woningen moet hebben gereageerd. Tijdens de zitting heeft verweerder uitgelegd dat deze informatie op haar website is te vinden. De voorzieningenrechter heeft met partijen toen vastgesteld dat men dan een aantal keren moet doorklikken en naar beneden moet scrollen. Nog afgezien van het feit dat van een woningzoekende behoorlijke digitale handigheid wordt verlangd, heeft te gelden dat verzoeker die informatie kennelijk niet heeft gevonden of in ieder geval niet heeft begrepen, zodat de enkele mededeling van verweerder dat verzoeker “passend” moest reageren zonder zich ervan te vergewissen of verzoeker ook begreep wat hem te doen stond, naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende is.
5.4.
Verzoeker heeft het zo kunnen begrijpen dat hij ook mocht reageren op woningen zonder een lift en dat daarbij geen minimum geldt voor het aantal keren dat hij op woningen moet reageren. Onder deze omstandigheden heeft verweerder niet op grond van bijlage 1, artikel 2.4, eerste lid, onder a, van de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020 aan verzoeker kunnen tegenwerpen dat hij niet passend op woningen heeft gereageerd.
5.5.
In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter schorst met ingang van de datum van deze uitspraak het besluit waarbij de urgentieverklaring is ingetrokken. Hierdoor ‘herleeft’ de eerder aan verzoeker verleende urgentieverklaring. Omdat eiser ter zitting desgevraagd heeft gezegd dat hij de voorkeur geeft aan een woning met lift (boven een woning met trap), zal de voorzieningenrechter bepalen dat verweerder er in het kader van de tweede fase voor moet zorgdragen dat er vanuit de corporaties – conform artikel 4.2, derde lid, van de Verordening – één directe aanbieding aan verzoeker wordt gedaan van een woning die voldoet aan het in de urgentieverklaring genoemde zoekprofiel (dus onder meer een gelijkvloerse flatwoning met lift). Daarbij zal voor verzoeker het motto ‘take it or leave it’ gelden.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt zij dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder er in het kader van de tweede fase voor zorgdraagt dat er vanuit de corporaties één directe aanbieding aan verzoeker wordt gedaan van een woning die voldoet aan het in de urgentie genoemde zoekprofiel;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.