ECLI:NL:RBROT:2022:239

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
ROT 20/5602
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd voor het vervoeren van een niet transportwaardig rund

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiser, die al 50 jaar ervaring heeft met het vervoeren van dieren, kreeg een boete van € 3.000,- opgelegd vanwege het vervoeren van een rund dat niet geschikt was voor transport. De rechtbank oordeelde dat de constateringen van de toezichthouders in het rapport van bevindingen niet ter discussie stonden. Eiser betwistte de bevindingen en voerde aan dat het rund niet gewond of ziek was en dat het dier zich had bezeerd tijdens het transport. De rechtbank concludeerde echter dat het rund niet in staat was om pijnloos te bewegen, wat in strijd was met de Wet dieren en de bijbehorende regelgeving. De rechtbank bevestigde dat de boete terecht was opgelegd, mede omdat eiser eerder al een boete had ontvangen voor een soortgelijke overtreding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de toezichthouders in hun publieke taak onbelemmerd moeten kunnen functioneren. De uitspraak benadrukt het belang van dierenwelzijn en de noodzaak om overtredingen te bestraffen om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/5602

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. A.F. Kabiri.

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een boete opgelegd van € 3.000,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 10 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiser een boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit:
“De vervoerder vervoerde een rund dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat het rund niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen.”
Volgens verweerder heeft eiser daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8, van de Regeling houders van dieren, en gelezen in samenhang met artikel 3, artikel 6, en Bijlage I, Hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder punt a, van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 26 juni 2019 is opgemaakt door twee toezichthouders van de NVWA. De toezichthouders schrijven in het rapport onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding:29 mei 2019 omstreeks 10:30 uur.
Die dag was ik belast met de ante mortem keuring van runderen (keuring voor het slachten) bij [slachthuis] , te [plaats] .
In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: [naam] , functie: eigenaar [slachthuis]
Tijdens mijn werkzaamheden bevond ik mij samen met mijn collega in de stal van het bedrijf, waar de runderen ondergebracht waren voor de AM keuring.
Daar zag ik een rund met oormerk NL880197771 ernstig kreupel lopen. Deze koe heeft haar linker achterpoot nauwelijks belast. Bij stilstaan trok ze deze poot steeds omhoog (Zie foto 1). Bij nader onderzoek zag ik dat de kroonrand erg gezwollen was. Dat is een teken van ernstige ontsteking, die reeds voor transport aanwezig was. Bovendien zag ik dat dit rund een lange periode niet bekapt en niet behandeld was. (Zie foto 2).
Bij verder onderzoek zag ik dat de kroonrand van de rechter achterpoot ook gezwollen en ontstoken was. Het dier kon haar rechter achterpoot ook niet belasten zonder pijn en trok deze poot steeds omhoog (Zie film en foto 3).
Bovendien zag ik dat het dier de gehele tijd met wijd geopende ogen staarde. Dat is een duidelijk teken van stress, ongemak en pijn.
Aan de hand van deze bevindingen heb ik geconstateerd dat het rund niet zonder pijn kon lopen en staan. Het vervoer naar slachthuis, waardoor het rund langere tijd moest stilstaan en bovendien de bewegingen van de wagen moest opvangen om evenwicht te bewaren, heeft in dit geval extra lijden veroorzaakt. Het dier was zodoende niet transportwaardig en mocht niet vervoerd worden.
De vervoerder vervoerde een rund dat niet mocht worden vervoerd omdat zij niet geschikt was voor het voorgenomen transport; het rund was niet in staat zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder pijn te lopen.
3. Eiser voert aan dat hij op 16 september 2020 heeft gesproken met een van de toezichthouders die het rapport heeft opgesteld en dat door die toezichthouder toen is gezegd: “sorry meneer, dit was niet mijn bedoeling, had van mij niet gehoeven maar moest van mijn collega”. Eén van de toezichthouders had dus geen duidelijk oordeel over het rund. Eiser is overgeleverd aan de willekeur van de keuringsartsen. Daarnaast heeft de heer [naam] , bedrijfsleider bij de slachterij en gepensioneerd keurmeester, de keuringsarts ook thuis opgebeld en gevraagd waar hij mee bezig was en gezegd dat het rapport nergens op leek. Verder is op de foto bij het rapport te zien dat het rund gewoon op vier poten staat en niet op drie. Ook blijkt uit de foto niet dat het een zwelling of kroonrandontsteking heeft. Eiser vervoert al 50 jaar dieren en weet dus heel goed hoe dieren vervoerd moeten worden. Het dier was niet gewond, ziek of zwak. Het dier is om ongeveer 9.00 uur gelost en pas om 10.30 uur gekeurd. Bij het laden liep het dier dermate goed dat het zonder problemen vervoerd kon worden. Het rund moet zich bezeerd hebben in de anderhalf uur dat het onbeheerd is achtergelaten in een stal met andere runderen; er moet een rangorde gevecht plaats hebben gevonden. Het filmpje dat bij het rapport van bevindingen zit overtuigt eiser daar nog meer van. Verder wijst eiser erop dat vakorgaan Vee&Logistiek een actie is gestart met betrekking tot dit soort boetes.
3.1.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2021:564 en ECLI:NL:CBB:2019:551, mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport zoals hier aan de orde, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Daarbij geldt dat de verklaring van een toezichthoudend dierenarts in beginsel zwaar weegt en hetgeen in de verklaring is vastgelegd mag voor juist worden gehouden indien daarin duidelijk is gemotiveerd waarom sprake is van een dier dat niet geschikt is voor transport. Worden de bevindingen van de toezichthoudend dierenarts betwist, dan zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het rapport van bevindingen voldoende duidelijk beschreven wat de toezichthouders hebben geconstateerd, namelijk een rund dat ernstig kreupel liep en de achterpoten niet zonder pijn kon belasten. Daarnaast is in het rapport voldoende gemotiveerd dat dit al voor het transport het geval moet zijn geweest, namelijk vanwege de ernstig gezwollen kroonrand, wat wijst op een ernstige ontsteking. Op de zitting heeft de toezichthouder nog toegelicht dat bij die ontsteking necrose zichtbaar was en dat de verwonding daarom 2 tot 4 weken oud moet zijn geweest. De bij het rapport gevoegde foto’s en video bevestigen voor de rechtbank ook de beschreven bevindingen. Anders dan eiser stelt, is op de foto’s wel degelijk te zien dat het rund een poot niet belast. Daarnaast is op de video te zien dat het dier afwisselend de achterpoten optrekt. De rechtbank ziet in de enkele betwisting van eiser en zijn stelling dat het dier zich op het slachthuis moet hebben bezeerd, geen enkele reden voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de toezichthouders. Voor de rechtbank staat met het rapport van bevindingen en daarbij gevoegd beeldmateriaal voldoende vast dat het rund niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos voor te bewegen en dat dit al vóór het transport zo was. Wat betreft het gesprek dat eiser met een van de toezichthouders heeft gehad over deze bevindingen is ter zitting duidelijk geworden dat eiser en de toezichthouder een verschillende lezing hebben van dat gesprek. De toezichthouder heeft op de zitting verklaard dat hij wel sorry tegen eiser heeft gezegd, maar zich niet heeft verontschuldigd voor het opstellen van het rapport. Volgens de toezichthouder heeft hij eiser enkel uitgelegd dat hij niet de boete oplegt maar alleen het rapport van bevindingen opstelt. Maar wat er ook zij van de inhoud van het gesprek, het kan naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen aan de inhoud van het rapport van bevindingen en daarop is de boete gebaseerd. Overigens wil de rechtbank nog wel wijzen op het belang dat de toezichthouders in vrijheid en onbelemmerd hun publieke taak kunnen uitoefenen. Is men het niet eens met een boete die is gebaseerd op een door een toezichthouder opgesteld rapport van bevindingen, dan is de aangewezen weg om via een zienswijze, of in bezwaar en beroep daartegen op te komen.
3.3.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht de overtreding heeft vastgesteld. Verweerder was dus bevoegd eiser daarvoor een boete op te leggen. Wat betreft de hoogte van de opgelegde boete overweegt de rechtbank dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Transportverordening gediende doel - bescherming van het dierenwelzijn - staat voorop. De rechtbank vindt de gebruikelijke boete van € 1.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. In dit geval heeft verweerder de boete verhoogd tot € 3.000,- omdat sprake is van recidive; eiser heeft één keer eerder een boete gekregen voor eenzelfde overtreding. Deze verhoging is conform artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren. De wetgever heeft er nadrukkelijk voor gekozen om herhaling van een overtreding zwaarder te sanctioneren. Het doel van de boete is immers ook het afdoende voorkomen van herhaling in het specifieke geval. De verhoogde boete in dit geval vindt de rechtbank dan ook niet onredelijk of onevenredig. Verder heeft eiser geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de boete zou moeten worden gematigd. De rechtbank is daar ook niet van gebleken.
4. Het beroep is dus ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 21 januari 2022.
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.