ECLI:NL:RBROT:2022:240

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
ROT 20/5654 en ROT 21/2014
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boetes voor het vervoeren van niet-geschikte dieren en schending van het zorgvuldigheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een verzamelcentrum voor dieren, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres was beboet voor het vervoeren van dieren die niet geschikt waren voor transport. De rechtbank oordeelde dat de constateringen van de toezichthouders in de rapporten van bevindingen voldoende duidelijk en gemotiveerd waren. De rechtbank bevestigde dat de overtredingen terecht waren vastgesteld en dat de boetes terecht waren opgelegd. Echter, de rechtbank stelde vast dat eiseres te laat op de hoogte was gesteld van de bevindingen van de toezichthouders, wat een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel inhield. De bestreden besluiten werden vernietigd, maar de rechtsgevolgen bleven in stand, omdat eiseres voldoende mogelijkheden had om de bevindingen te betwisten. De rechtbank oordeelde dat de boetes, ondanks de schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, in stand konden blijven, omdat de overtredingen vaststonden. Eiseres had ook geen onderbouwde argumenten aangedragen om de hoogte van de boetes te betwisten. De rechtbank besloot dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden en dat verweerder in de proceskosten moest worden veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 20/5654 en ROT 21/2014

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2022 in de zaken tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. C.A. van Kooten - de Jong,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. B.M. Kleijs.

Procesverloop

Bij besluiten van 17 januari 2020 en 7 februari 2020 (de primaire besluiten I en II) heeft verweerder eiseres twee keer een boete opgelegd van € 3.000,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 17 september 2020 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Bij besluit van 13 november 2020 (het primaire besluit III) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 4.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 10 maart 2021 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit III ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld, respectievelijk onder kenmerk ROT 20/5654 en ROT 21/2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] , vennoot van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Het gaat in deze uitspraak om drie boetes die door verweerder zijn opgelegd omdat eiseres een dier vervoerde dat niet geschikt was voor transport. Het beroep ROT 20/5654 bestaat uit twee boetezaken: 201903134 en 20200044. Het beroep ROT 21/2014 gaat over één boetezaak: 202001754.
2.1.
Verweerder heeft in boetezaak 201903134 aan eiseres de boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit:
“De vervoerder, tevens verzamelcentrum, vervoerde een dier dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat het dier niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en gelezen in samenhang met artikel 3, artikel 6, derde lid, artikel 9, eerste lid, en Bijlage I, Hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder punt a, van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).
2.2.
Verweerder heeft in boetezaak 20200044 aan eiseres de boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit:
“De vervoerder, tevens verzamelcentrum, vervoerde en liet een schaap vervoeren dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat het schaap niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder b, artikel 6, derde lid, artikel 9, eerste lid, en Bijlage I, Hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder punt a, van de Transportverordening.
2.3.
Verweerder heeft in boetezaak 202001754 aan eiseres de boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit:
“De vervoerder vervoerde een schaap dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat het schaap niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen en ziek was.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder b, artikel 6, derde lid, en Bijlage I, Hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder punt a, van de Transportverordening.
3. Verweerder heeft zijn besluiten gebaseerd op drie rapporten van bevindingen die zijn opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA.
3.1.
In boetezaak 201903134 schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 17 juni 2019 onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: 29 mei 2019 omstreeks 06:00 uur.
In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: [naam] , functie: mededirecteur.
Tijdens mijn reguliere ante-mortem inspectie bevond ik mij in de stallen van Slachterij [slachterij] . Hier werd ik door [naam] attent gemaakt op een schaap met oornummer NL 100194568544 die de avond ervoor was gelost. Het schaap was apart gezet. Het schaap was attent maar kon niet normaal op de achterpoten lopen. Bij nadere inspectie bleek dat de linkerachterpoot van het schaap onder het lichaam werd gedragen. Deze poot werd niet normaal belast maar alleen zijwaarts als balans gebruikt. Verder werd de poot meegesleept. De rechterachterpoot werd niet normaal belast en werd alleen op de punt van de hoefneergezet. Het schaap had steun van de zijwand nodig om te blijven staan (zie video). Het schaap was niet in staat zich zelfstandig op 4 poten en zonder pijn voort te bewegen. Een dier zal een poot niet belasten als dit niet kan door disfunctie van de poot en /of door pijn. Het feit dat het dier de poot niet belast (zelfs meesleept) en wegloopt van aanraking duidt op pijn en ongemak.
Vanuit mijn deskundigheid als dierenarts concludeer ik dat dit letsel al aanwezig was voor het voorgenomen transport. De linkerachterpoot van het schaap was al naar binnen gaan staan en de hoef was afgesleten aan de binnenzijde. Dit geeft aan dat dit schaap al langer op deze manier loopt. Verder concludeer ik vanuit mijn deskundigheid als dierenarts dat transport van dit schaap, omdat dit dier niet in staat is zelfstandig op 4 poten te staan c.q. zich voort te bewegen zonder pijn, extra lijden heeft veroorzaakt.
De gegevens van de vervoerder en tevens houder op plaats van overladen heb ik opgezocht in het I en R systeem. Ook stonden deze gegevens op het vervoersdocument dat dit schaap vergezelde bij aankomst op het slachthuis.
De vervoerder en tevens houder op plaats van overladen (verzamelplaats) van bovengenoemd schaap vervoerde en liet een dier vervoeren die niet mocht worden vervoerd omdat zij niet geschikt was voor het voorgenomen transport; het dier was niet in staat zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen.
3.2.
In boetezaak 20200044 schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 19 augustus 2019 onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: 5 augustus 2019 omstreeks 07:00 uur.
In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: [naam] , functie: mede-directeur
Tijdens mijn ante-mortem inspectie bevond ik mij omstreeks 7.00 uur in de stallen van Slachterij [slachterij] te [plaats] . Er was door een exploitant een schaap apart gezet omdat deze op 3 poten liep.
Ik zag een schaap dat op 3 poten liep. Terwijl het schaap liep zocht het steun aan de wanden om na enkele meters op beide voorknieën te gaan liggen.
Ik zag dat het schaap de rechtervoorpoot continue in een hoek van 90 graden gebogen hield. Dit zodat de hoef de grond nooit raakte tijdens het voortbewegen. De rechter voorknie van het schaap was verdikt en vies. Dit geeft aan dat het schaap al langer op de voorknie steunt. Het schaap wilde/kon zijn voorpoot niet volledig strekken. Bovenstaand betekent dat het dier pijn had.
Omdat dit schaap op de ochtend voor de ante-mortem keuring (deze was tussen 6 en 7 uur) is geleverd concludeer ik vanuit mijn deskundigheid als dierenarts dat dit schaap al voor de aanvang van het transport vanaf het verzamelcentrum niet in staat was om zich zelfstandig en zonder pijn op 4 poten voort te bewegen. Het niet belasten van een poot in rust en/of beweging wijst erop dat een dier de poot niet wil of kan belasten. De rechtervoorknie werd gebruikt om op te steunen. De hoef wilde het schaap niet belasten. Dit geeft aan dat pijn de reden is om de poot niet te willen belasten. Dit schaap was niet in staat om zich zonder pijn voort te bewegen.
Het vervoer heeft extra en onnodig lijden veroorzaakt voor dit schaap. Het dier was niet in staat om zichzelf op 4 poten en pijnvrij staande te houden tijdens het transport. Ook in rust vertoonde het schaap tekenen van pijn (niet belasten van de hoef).
De houder op de plaats van overladen (verzamelcentrum), tevens de vervoerder, had een dier ontvangen en bood deze vervolgens weer aan voor verder transport, en transporteerde het dier terwijl dit niet geschikt was voor het voorgenomen transport omdat het dier niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen.
3.3.
In boetezaak 202001754 schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 14 juli 2020 onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: 6 juli 2020 omstreeks 06:10 uur.
Tijdens mijn inspectie, belast met de AM (levende) keuring van schapen, bevond ik mij in de stal van Slachthuis ' [slachterij] . Er werd mij een koppel schapen ter keuring aangeboden. Ik liep door het hok heen en de schapen stonden op en liepen bij mij vandaan, wat normaal gedrag is voor schapen. In een hoek zag ik één schaap blijven liggen, dit schaap trok mijn aandacht omdat het als enige bleef liggen. Ik liep naar het schaap, met I&R (identificatie en registratie) nummer: NL 100044692016 (zie foto 1), toe en toen ik vlakbij was stond het op. Ik zag dat de linker achterpoot verdikt was en dat het schaap er flink kreupel op liep. Ik heb de exploitant verzocht het schaap te vangen zodat ik het aan een nader onderzoek kon onderwerpen. Daarbij heb ik het volgende vastgesteld:
Ik zag dat het schaap haar linker achterpoot in stilstand optrok of naar voren verplaatste om het minder te belasten, dit is een teken van pijn (zie foto 2). Ik zag dat de linker onderpoot vanaf de hak tot en met de kroonrand circulair verdikt was (zie foto 3). Ik zag dat met name de kroonrand sterk verdikt was (zie foto 4 en 5). Ik palpeerde de onderpoot en deze voelde warm aan. Toen ik lichte druk uitoefende op de onderpoot trok het schaap de poot weg, dit is een teken van pijn. Als dierenarts herkende ik de gezwollen, pijnlijke en warme onderpoot als een ontstoken onderpoot.
Ik zag dat er zich een weefselmassa in de tussenklauwspleet bevond (zie foto 5 en 6). Gezien de woekering van de massa en de snelheid waarmee de massa ging bloeden na aanraking herkende ik dit als hypergranulatieweefsel (wild vlees) (zie foto 2). Als dierenarts weet ik dat hypergranulatieweefsel ontstaat wanneer een wond continue geprikkeld wordt waardoor er voortdurend nieuw weefsel wordt aangemaakt. Gezien de mate van granulatie schat ik dat de ontsteking aan de onderpoot meerdere dagen voorafgaand aan het transport aanwezig was. Ik rook van een afstandje aan de poot en ik rook de typische geur van een necrotiserende ontsteking (ontsteking waarbij weefsel afsterft).
Ik mat met een rectaal thermometer de lichaamstemperatuur van het schaap en deze bedroeg 40,5 graden Celsius (referentie 38,5 tot 40,0). Ik stelde vast dat het schaap koorts had, een teken van systemische ziekte.
Het schaap is niet toegelaten tot slacht, direct gedood en ter destructie bestemd.
Op basis van mijn kennis als dierenarts stel ik het volgende:
Bovengenoemd schaap had een pijnlijke ontsteking aan de linker onderpoot. Het schaap liep kreupel en wilde de poot in stilstand verminderd of niet belasten. Tijdens het transport is het schaap gedwongen om de poot te belasten, bijvoorbeeld tijdens het op- en afladen van de veewagen. Tevens heeft de ontstoken onderpoot koorts bij het schaap veroorzaakt, wat duidt op ziekte. Dit schaap had niet vervoerd mogen worden omdat het transport van een dier met een pijnlijke en ontstoken linkerachterpoot, wat bovendien ook nog ziek is, onnodig extra lijden heeft veroorzaakt.
De vervoerder vervoerde een dier dat niet mocht worden vervoerd omdat het niet geschikt was voor het voorgenomen transport; het dier was niet in staat zich op eigen kracht pijnloos te bewegen, bovendien was het dier ziek.
4. Eiseres voert aan dat geen sprake is van overtredingen en dat de rapporten van bevindingen onvoldoende bewijs leveren. De schapen in boetezaken 201903134 en 20200044 hadden bij geboorte een vergroeide of misvormde achterpoot respectievelijk voorpoot. Zij konden zich daarmee wel voortbewegen, konden prima functioneren met hun handicap en hadden geen pijn. De dierenarts van de veehouder zag ook geen noodzaak voor behandeling of medicatie van deze schapen. Zowel de chauffeur als de [naam] van de verzamelplaats hebben bij deze schapen geen pijn of problemen gezien. Ook bij het schaap in boetezaak 202001754 hebben zij geen problemen gezien. Het schaap heeft drie dagen op de verzamelplaats verbleven en toonde gezond. Het liep normaal en de gestelde afwijking tussen de klauwtjes was niet te zien. De toezichthouder heeft het dier ook maar een korte periode gezien en niet tijdens het verblijf op de verzamelplaats of tijdens het vervoer. In dit geval zou ook tijdens het vervoer zich iets hebben kunnen voorgedaan. Daarnaast heeft de eigenaar van het slachthuis gezien dat de toezichthouder langdurig en hard op de poot drukte, wat het bloed bij de poot verklaart. Bovendien moet het gestelde verifieerbaar zijn en in dat kader vraagt eiseres verweerder het ijkrapport van de door de toezichthouder gebruikte thermometer over te leggen. De schapen in boetezaken 201903134 en 20200044 zijn door de toezichthouder helemaal niet goed onderzocht; de temperatuur is niet gemeten, er is geen navraag gedaan naar de situatie van de schapen tijdens het transport en het uitladen, de voorgeschiedenis van de dieren is niet onderzocht en er is nagelaten de poten post mortem te controleren. Voorts doet eiseres een beroep op Bijlage I, Hoofdstuk I, paragraaf 3, onder a, van de Transportverordening; het transport van de drie schapen heeft namelijk in elk geval geen extra lijden veroorzaakt. Er was in de veewagen veel ruimte voor de schapen zodat ze tijdens het transport konden liggen en de schapen in boetezaken 201903134 en 20200044 waren vanaf de geboorte gewend zich voort te bewegen met de handicap aan de poot. Verder voert eiseres aan dat zij pas met de voornemens op de hoogte is gesteld van de bevindingen van de toezichthouder. Daardoor had zij niet de mogelijkheid om tegenbewijs te verzamelen; de schapen waren al geslacht. Eiseres wijst op twee uitspraken (ECLI:NL:CBB:2013:CA0592 en ECLI:NL:CBB:2015:218) waarin een verplichting is opgenomen om de chauffeur of iemand anders van eiseres (tijdig) te informeren over de bevindingen door de toezichthouder. Ten slotte voert eiseres aan dat de opgelegde boetes te hoog zijn. De bedragen staan niet in verhouding tot de waarde van het schaap en de vergoeding die eiseres ontvangt als verzamelcentrum. Ook zijn de boetes in coronatijd onredelijk hoog. Daarbij merkt eiseres op dat zij geen financiële gegevens van haar bedrijf aan de NVWA wil verstrekken. Verder betwist eiseres de verhoging van de boetes in ROT 20/5654 vanwege het eerdere boetebesluit van 27 januari 2017.
3.1.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2021:564 en ECLI:NL:CBB:2019:551, mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport zoals hier aan de orde, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Daarbij geldt dat de verklaring van een toezichthoudend dierenarts in beginsel zwaar weegt en hetgeen in de verklaring is vastgelegd mag voor juist worden gehouden indien daarin duidelijk is gemotiveerd waarom sprake is van een dier dat niet geschikt is voor transport. Worden de bevindingen van de toezichthoudend dierenarts betwist, dan zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de rapporten van bevindingen voldoende duidelijk beschreven wat de toezichthouders hebben geconstateerd, namelijk een schaap dat de linkerpoot meesleepte en niet normaal belastte, een schaap dat op drie poten liep en de voorknie van de vierde poot gebruikte voor steun en een schaap met een verdikte linkerachterpoot dat kreupel liep. Daarnaast is in de rapporten voldoende gemotiveerd dat deze afwijkingen bij de schapen al voor het transport aanwezig moeten zijn geweest. Zo staat in het rapport van bevindingen van 17 juni 2019 dat de linkerachterpoot van het schaap naar binnen was gaan staan en de hoef aan de binnenzijde was afgesleten en dat dit aangeeft dat dit schaap al langer op deze manier loopt. In het rapport van 19 augustus 2019 staat dat de rechter voorknie van het schaap verdikt en vies was en dat dit ook aangeeft dat het dier al langer op de voorknie steunt. Verder staat in het rapport van 6 juli 2020 dat gezien de mate van granulatie de ontsteking aan de onderpoot al meerdere dagen aanwezig moet zijn geweest. Bij de rapporten zijn ook foto’s gevoegd en bij het rapport van 17 juni 2019 zitten ook twee video’s. De foto’s en video’s bevestigen voor de rechtbank ook de in de rapporten beschreven bevindingen. De rechtbank ziet in de enkele betwisting van eiseres en haar stelling dat haar medewerkers geen problemen of pijn bij de schapen hebben gezien, geen reden om aan de juistheid van de bevindingen van de toezichthouders te twijfelen. De toezichthouders hebben vanuit hun deskundigheid als dierenarts vastgesteld dat de schapen zich niet op eigen kracht pijnloos konden voortbewegen en dat dit al voorafgaande aan het transport het geval moet zijn geweest. Van de schapen in boetezaken 201903134 en 20200044 erkent eiseres dat die een probleem hadden met één van de poten. Eiseres stelt echter dat deze schapen zich prima en pijnloos konden voortbewegen. Dit blijkt evenwel niet uit de beschrijvingen in de rapporten van bevindingen en het daarbij gevoegd beeldmateriaal. Zo beschrijven de toezichthouders dat beide schapen steun zochten aan de wand en dat het niet belasten van een poot duidt op pijn. Eiseres heeft haar stelling ook verder niet onderbouwd. Zo heeft zij geen verklaring van de veehouder of stukken van de bedrijfsdierenarts van de veehouder overgelegd. Ook in de enkele niet onderbouwde stelling van eiseres dat tijdens het verblijf op de verzamelplaats van het schaap in boetezaak 202001754 geen problemen zijn gezien, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de constateringen van de toezichthouder. Dat verweerder geen ijkrapport heeft overgelegd van de door deze toezichthouder gebruikte thermometer maakt ook niet dat de bevindingen in het rapport niet aan de boete ten grondslag zouden mogen worden gelegd. Voor zover al zou moeten worden getwijfeld aan de door de toezichthouder vermelde gemeten temperatuur bij dit schaap, kan dit niet afdoen aan de overige constateringen die de toezichthouder bij dit schaap heeft gedaan. In zoverre is de temperatuur van het schaap ook niet van belang voor de vaststelling dat het schaap zich niet pijnloos kon voortbewegen. De rechtbank concludeert dat voldoende vaststaat dat eiseres drie keer een schaap heeft vervoerd dat niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen.
3.3.
Het beroep van eiseres op paragraaf 3, onder a, van Hoofdstuk I in Bijlage I van de Transportverordening slaagt niet. In dat voorschrift staat dat zieke of gewonde dieren wel in staat kunnen worden geacht te worden vervoerd wanneer het licht gewonde of zieke dieren betreft waarvoor het vervoer geen extra lijden veroorzaakt. Eiseres heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat daarvan in deze gevallen sprake was. Uit de rapporten van bevindingen blijkt ook geenszins dat de dieren alleen licht gewond waren. Daarnaast concluderen de toezichthouders in alle drie de rapporten dat het transport bij de schapen onnodig lijden heeft veroorzaakt. Van een situatie als beschreven in paragraaf 3 was dan ook geen sprake. Overigens, ook indien de schapen alle ruimte hadden om in de wagen tijdens het vervoer te kunnen liggen (zoals eiseres stelt), dan kan het vervoer nog wel extra lijden hebben veroorzaakt, reeds omdat de dieren ook de wagen in en uit hebben moeten lopen.
3.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres de overtredingen heeft begaan. Verweerder was dus bevoegd eiseres daarvoor boetes op te leggen.
3.5.
Eiseres stelt dat zij te laat op de hoogte is gesteld van de bevindingen van de toezichthouder. In de uitspraken van onder meer 18 april 2013 (ECLI:NL:CBB:2013:CA0592) en 20 juli 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:280) heeft het CBb geoordeeld dat op verweerder in beginsel de verplichting ligt om degene die is gehouden tot naleving van de transportvoorschriften tijdig op de hoogte te stellen van de controle-bevindingen. Gebeurt dit niet, dan treft verweerder het verwijt dat hij in strijd met artikel 3:2 van de Awb, met name het zorgvuldigheidsbeginsel, heeft gehandeld en de transporteur daarmee (in beginsel) heeft beperkt in de mogelijkheden om zijn verdediging te voeren. In deze zaken hebben de toezichthouders de constateringen gedaan op het slachthuis en uit de rapport van bevindingen blijkt niet dat (een medewerker van) eiseres door de toezichthouder op de hoogte is gesteld van zijn bevindingen. Eiseres is pas bij de voornemens op de hoogte gesteld van de bevindingen die de toezichthouder twee tot zes maanden eerder heeft gedaan. Dit is veel te laat en verweerder heeft hierdoor in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel. Aan de primaire besluiten kleeft dus een zorgvuldigheidsgebrek dat met de bestreden besluiten niet kon worden hersteld. De bestreden besluiten moeten daarom worden vernietigd. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten omdat eiseres wel voldoende mogelijkheden heeft gehad om zowel in een zienswijze als in bezwaar de bevindingen van de toezichthouders te betwisten. Verweerder heeft immers met de voornemens de rapporten van bevindingen en daarbij gevoegde foto’s aan eiseres toegestuurd en daarmee had eiseres voldoende feitenmateriaal om door een eigen deskundige te laten beoordelen en de bevindingen van de toezichthouder tegen te kunnen spreken. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder niet verplicht was om eiseres in de gelegenheid te stellen tot het ter plekke doen uitvoeren van een contra-expertise. Nu eiseres voldoende mogelijkheden heeft gehad om de bevindingen van de toezichthouder tegen te spreken, is zij in dit geval niet ernstig in haar bewijspositie geschaad als de camerabeelden op de slachterij inmiddels waren gewist. Daarbij merkt de rechtbank ook op dat met name de toestand van de dieren voorafgaand aan het vervoer in geschil is. Bovendien is bij de rapporten van bevindingen wel beeldmateriaal gevoegd.
3.6.
Ten aanzien van de hoogte van de boetes overweegt de rechtbank dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Transportverordening gediende doel - bescherming van het dierenwelzijn - staat voorop. De rechtbank vindt de gebruikelijke boete van € 1.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. In dit geval heeft verweerder de boetes verhoogd naar € 3.000,- en € 4.500,- omdat sprake is van recidive; eiseres heeft namelijk eerder boetes gekregen voor eenzelfde overtreding. Deze verhogingen zijn conform artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren. De rechtbank vindt ook deze verhoogde bedragen niet onredelijk of onevenredig. Eiseres heeft gesteld dat zij financiële gevolgen ondervindt van de coronacrisis, maar zij heeft dit verder niet onderbouwd, hoewel verweerder haar daartoe wel in de gelegenheid heeft gesteld. Dit is een keuze van eiseres die voor haar rekening en risico dient te komen. Verder heeft eiseres geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de boetes zouden moeten worden gematigd. De rechtbank is daar ook niet van gebleken.
4. Uit al het voorgaande volgt dat verweerder de boetes terecht aan eiseres heeft opgelegd, al heeft verweerder wel het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden.
5. De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten worden vernietigd vanwege de schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Zoals onder 3.6 is overwogen worden de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand gelaten en dat betekent dat de boetes in stand blijven.
6. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt, € 354,- in ROT 20/564 en € 360,- in ROT 21/2014.
7. Daarnaast ziet de rechtbank in de gegrondverklaring van de beroepen aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten in de bezwaarfase en de beroepsfase stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt vast.
7.1.
In ROT 20/5654 is sprake van twee boetebesluiten waartegen bezwaar is gemaakt. Deze bezwaren zijn gelijktijdig behandeld en daarop is door verweerder besloten in één beslissing op bezwaar. Er is door dezelfde persoon rechtsbijstand verleend in de bezwaarprocedures en diens werkzaamheden konden, gelet op de inhoud van de zaken, nagenoeg identiek zijn. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om beide bezwaarprocedures aan te merken als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb. Dit betekent dat alleen voor één zaak een proceskostenvergoeding in bezwaar wordt toegekend in ROT 20/5654. De bezwaarprocedure in ROT 21/2014 is afzonderlijk behandeld en daarvoor wordt apart een proceskostenvergoeding toegekend. De rechtbank stelt de te vergoeden proceskosten in bezwaar in ROT 20/5654 en ROT 21/2014 aldus vast op € 2.164,- (2 maal: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,- en wegingsfactor 1).
7.2.
In de beroepsfase zijn ROT 20/5654 en ROT 21/2014 op verzoek van eiseres gelijktijdig behandeld. In beide beroepen is door dezelfde persoon rechtsbijstand verleend en ook daarin konden diens werkzaamheden nagenoeg identiek zijn. De rechtbank merkt beide beroepen voor de toekenning van de proceskostenvergoeding in de beroepsfase dan ook aan als samenhangende zaken. In de beroepen wordt dus voor één zaak een proceskostenvergoeding in beroep toegekend. De rechtbank stelt de te vergoeden kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op in totaal € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,-; wegingsfactor 1).
7.3.
Verweerder dient dus in totaal een bedrag van € 3.682,- aan proceskosten in beide procedures te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van in totaal € 714,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.682,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 21 januari 2022.
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.