In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) waarbij aan de eiser een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) is opgelegd. De eiser, een beginnende bestuurder, was op 20 maart 2021 aangehouden wegens het rijden onder invloed, waarbij een ademalcoholgehalte van 425 µg/l was vastgesteld. Het primaire besluit van het CBR om een EMA op te leggen werd door de eiser bestreden, maar het CBR verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van de eiser behandeld op 15 maart 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat de EMA een herstelmaatregel is, gericht op de bevordering van de verkeersveiligheid, en dat er geen sprake is van een straf. De rechtbank stelt vast dat de Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid dwingendrechtelijk is en dat er geen uitzonderingen kunnen worden gemaakt op basis van persoonlijke omstandigheden van de eiser, zoals zijn financiële situatie of de impact van de coronapandemie. De rechtbank concludeert dat de gevolgen van de EMA voor de eiser niet onevenredig zijn in vergelijking met de beoogde effecten van de maatregel. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.