ECLI:NL:RBROT:2022:2521

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
ROT 21/5862
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Educatieve maatregel alcohol en verkeer en de proportionaliteit daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) waarbij aan de eiser een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) is opgelegd. De eiser, een beginnende bestuurder, was op 20 maart 2021 aangehouden wegens het rijden onder invloed, waarbij een ademalcoholgehalte van 425 µg/l was vastgesteld. Het primaire besluit van het CBR om een EMA op te leggen werd door de eiser bestreden, maar het CBR verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van de eiser behandeld op 15 maart 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de EMA een herstelmaatregel is, gericht op de bevordering van de verkeersveiligheid, en dat er geen sprake is van een straf. De rechtbank stelt vast dat de Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid dwingendrechtelijk is en dat er geen uitzonderingen kunnen worden gemaakt op basis van persoonlijke omstandigheden van de eiser, zoals zijn financiële situatie of de impact van de coronapandemie. De rechtbank concludeert dat de gevolgen van de EMA voor de eiser niet onevenredig zijn in vergelijking met de beoogde effecten van de maatregel. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5862

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).

Procesverloop

In het besluit van 21 juli 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) opgelegd.
In het besluit van 12 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Op 20 maart 2021 is eiser omstreeks 01:00 aangehouden aan de Eendrachtsweg in Rotterdam vanwege een reguliere controle. Bij deze controle heeft verbalisant geconstateerd dat eisers adem naar alcohol rook en heeft hij een ademtest afgenomen. Hierbij is vastgesteld dat eisers ademalcoholgehalte 425 µg/l bedraagt. Op 20 mei 2021 heeft de korpschef van politie verweerder op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) schriftelijk meegedeeld dat bij hem het vermoeden bestaat dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van de categorieën motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. Eiser had op het moment van aanhouding een beginnersrijbewijs. Naar aanleiding van deze mededeling en het bijbehorende proces-verbaal heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaren ongegrond verklaard. Verweerder heeft toegelicht dat eiser niet heeft bestreden dat bij hem een ademalcoholgehalte van 425 µg/l (0,978 ‰) is aangetroffen. Verweerder heeft uiteengezet dat op basis hiervan een EMA dient te worden opgelegd en dat hier geen uitzondering voor kan worden gemaakt. De Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid (de Regeling), waarop het opleggen van een EMA is gebaseerd, is namelijk dwingendrechtelijk van aard. Eisers financiële situatie kan volgens verweerder niet worden meegenomen in deze beoordeling.
2. In beroep voert eiser aan dat verweerder een bezwaar inhoudelijk moet kunnen behandelen. Het functioneren van het rechtssysteem staat onder druk indien de wetgeving dwingendrechtelijk van aard wordt gemaakt. Eiser ontkent zijn handelen niet en wil het ook niet afzwakken. In het huis waar hij verbleef ontstond een onprettige situatie waardoor hij halsoverkop is vertrokken. Eiser wilde snel weg om een boete vanwege het schenden van de toen geldende avondklok te voorkomen en heeft om die reden een Felyx snorfiets gepakt. Er is volgens eiser sprake van een impulsieve daad waarvan hij de consequenties op dat moment niet overzag. Eiser verzoekt om rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden. Eiser heeft sinds de uitbraak van het coronavirus last van veel onzekerheden. Die omstandigheden verklaren of vergoelijken zijn handelen niet, maar maken het handelen wel invoelbaar. De EMA is nauwelijks zinvol als iemand zoals eiser niet altijd verantwoorde beslissingen kan nemen.
Eiser betoogt verder dat de strafmaat niet proportioneel is. Hij dient vijf jaar lang te laten zien dat hij rijbewijswaardig is. De stapeling van boetes (in totaal €1.320) maakt het een straf die voor een 20-jarige student niet is te overzien en nauwelijks te overkomen is.
3. Op grond van artikel 11, eerste lid, onder b, van de Regeling is bepaald dat het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel alcohol en verkeer indien bij betrokkene in de hoedanigheid van beginnende bestuurder een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 350 µg/l, respectievelijk 0,8‰, maar lager is dan 570 µg/l, respectievelijk 1,3‰, of indien betrokkene heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede of derde lid, van de WVW.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid is een vermoeden van ongeschiktheid voldoende. Verweerder heeft aan dit vermoeden de feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd die zijn opgenomen het proces-verbaal die is opgemaakt op 20 maart 2021. Eiser heeft zijn handelen niet betwist. Het proces-verbaal en de inhoud ervan zijn door eiser evenmin bestreden.
4.2.
Over de grond dat het opleggen van een EMA niet proportioneel is overweegt de rechtbank het volgende. Eiser heeft een beroep gedaan op zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank kan zich voorstellen, dat eiser als gevolg van de uitbraak van het coronavirus in een onzekere situatie is gekomen. De rechtbank stelt voorop, dat het opleggen van een EMA een herstelmaatregel is, gericht op bevordering van de veiligheid in het verkeer. Er is geen sprake van een straf en daarom speelt de verwijtbaarheid van het gedrag waar de EMA voor wordt opgelegd een ondergeschikte rol. De Regeling is dwingendrechtelijk, afwijking is alleen mogelijk in zeer uitzonderlijke situaties waarin de gevolgen van de toepassing voor het individu onevenredig zijn met de ermee beoogde gunstige effecten, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2889.
De rechtbank is van oordeel dat van onevenredige gevolgen in eisers situatie geen sprake is. Het is de rechtbank niet gebleken dat de onzekere situatie waarin eiser verkeerde uitzonderlijk was en/of een rechtvaardiging vormde om af te zien van het opleggen van een EMA. De rechtbank kan ook niet inzien, dat de kosten van de cursus eiser zwaarder treffen dan andere studenten in een vergelijkbare situatie. De grond dat het opleggen van een EMA niet proportioneel is, slaagt daarmee niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.