ECLI:NL:RBROT:2022:2567

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
ROT 21/1502
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag reinigingsrecht bedrijfsafval en de hoogte van het tarief in de gemeente Delft

Op 6 april 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een zelfstandig ondernemer, eiser, en de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, verweerder. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag voor het belastingjaar 2021 van € 500,55 voor reinigingsrecht bedrijfsafval, opgelegd voor zijn fietsenwinkel. Eiser betoogde dat hij weinig tot geen bedrijfsafval produceert en dat het tarief in de Verordening van de gemeente Delft te hoog is. De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat op grond van de Gemeentewet rechten geheven kunnen worden voor het gebruik van gemeentelijke diensten. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij geen bedrijfsafval produceert, ondanks zijn verklaring dat hij slechts één vuilniszak per maand heeft. De rechtbank oordeelde dat eiser gebruik maakt van de reinigingsdienst van de gemeente, ook al brengt hij papieren afval naar het afvalstation. De stelling van eiser dat er geen container voor restafval in de buurt is, werd verworpen.

De rechtbank concludeerde dat de aanslag terecht was opgelegd en dat de gemeenteraad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van tarieven. Eiser had niet aangetoond dat het tarief in strijd was met hogere wettelijke bepalingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en droeg verweerder op het griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 april 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1502

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, verweerder,

gemachtigde: mr. E.J. Wilhelmy Damsté.

Procesverloop

Met het besluit van 25 februari 2021 heeft verweerder aan eiser voor het belastingjaar 2021 een aanslag reinigingsrecht bedrijfsafval opgelegd van € 500,55 (inclusief BTW) voor de onroerende zaak [adres] (de onroerende zaak).
Met de uitspraak op bezwaar van 13 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser hiertegen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart op zitting behandeld. Eiser is verschenen, vergezeld door [naam]
.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is zelfstandig ondernemer. De onroerende zaak betreft een fietsenwinkel.
2. In geschil is of de aanslag reinigingsrecht terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
3. Eiser betoogt dat de aanslag ten onrechte is opgelegd. In dit kader stelt hij dat hij weinig tot geen bedrijfsafval creëert. Hij heeft huisvuil van maximaal één vuilniszak per maand die hij mee naar huis neemt en daar vervolgens weggooit in de bestemde container. Verder stelt eiser dat het tarief dat is opgenomen in de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Delft houdende regels omtrent de heffing en de invordering van reinigingsheffingen 2021 (Verordening) te hoog is.
4.1.
Op grond van artikel 229, eerste lid, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn.
4.2.
In de Verordening is voor zover van belang het volgende vastgesteld:

“Artikel 10 Aard van de heffing en belastbaar feit

Onder de naam "reinigingsrechten" worden rechten geheven zowel voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten als voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen, werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn.

Artikel 11 Belastingplicht

De rechten worden geheven van de aanvrager dan wel van degene ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.

Artikel 12 Maatstaf van heffing en belastingtarief

1. De rechten worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in hoofdstukken 2, 3 en 4 van de bij deze verordening behorende tarieventabel.
2. Voor de berekening van de reinigingsrechten wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid voor een volle eenheid gerekend.
3. De tarieven worden verhoogd met omzetbelasting indien het gehanteerde tarief betrekking heeft op een activiteit die door het Ministerie van Financiën wordt aangemerkt als een belaste prestatie.”
4.3.
In de Tarieventabel Reinigingsheffingen Delft 2021 is onder meer het volgende vermeld:

“Hoofdstuk 2Inzamelen per gewone ophaaldienst

2.1.
Het tarief bedraagt ter zake van het inzamelen door de gewone ophaaldienst van bedrijfsafvalstoffen tot maximaal 480 liter per 3 weken, per bedrijf / niet-woning
€ 413,68.”
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser belastingplichtig is op basis van artikel 11 van de Verordening, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen bedrijfsafval produceert. Ter zitting heeft eiser verklaard dat veel producten die hij bij de reparatie van fietsen gebruikt, ingezameld en gerecycled worden. Het lag op de weg van eiser om - ten bewijze van het feit, dat hij geen gebruik maakt van de dienst van verweerder voor verwijdering van bedrijfsafval - bijvoorbeeld een overeenkomst tussen hem en de particuliere inzamelaar te overleggen. Nu hij dit niet heeft gedaan, komt dit voor zijn risico. Verweerder heeft in dit verband verklaard dat hij, hoewel hij daartoe niet verplicht is, eiser op dit punt reeds in de bezwaarfase meer voorlichting had kunnen geven. Hij zal dan ook het griffierecht van eiser vergoeden.
Dat eiser maximaal één volle vuilniszak met afval per maand heeft en dat hij die vervolgens mee naar huis neemt om het daar in de container voor restafval te gooien, leidt niet tot een ander oordeel. Feitelijk maakt eiser hiermee immers gebruik van de reinigingsdienst van de gemeente, onder meer voor het in zijn bedrijf ontstane afval. Bovendien heeft eiser ter zitting verklaard dat hij papieren afval naar het afvalstation brengt. Niet weersproken is dat de gemeente ook het afval van dit afvalstation ophaalt.
De stelling dat er in de buurt van de onroerende zaak geen container voor restafval is, kan eiser niet baten. Voor het kunnen heffen van reinigingsrechten ter bestrijding van de kosten van het verwijderen van andere dan huishoudelijke afvalstoffen wordt zowel in de Verordening als door enige andere rechtsregel voorgeschreven dat die stoffen gescheiden van het huishoudelijk afval moeten worden verwijderd (zie het arrest van de Hoge Raad van 13 oktober 1993, nr. 29.223, Belastingblad 1994/131).
6. De rechtbank volgt eisers stelling niet dat het opgenomen tarief in de Verordening te hoog is. De vaststelling van de tarieven is een zelfstandige bevoegdheid van de gemeenteraad, waarbij de gemeenteraad beleidsvrijheid heeft. De belastingrechter is in beginsel niet bevoegd om over de in de verordeningen vastgelegde tarieven te oordelen, tenzij deze in strijd zijn met een hogere wettelijke regeling of de algemene rechtsbeginselen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 oktober 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7497 en het arrest van de Hoge Raad van 8 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:34). Het is niet gesteld en niet gebleken is dat hier sprake van is.
7. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder de aanslag terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.L. Cheung, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).