Op 6 april 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een zelfstandig ondernemer, eiser, en de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, verweerder. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag voor het belastingjaar 2021 van € 500,55 voor reinigingsrecht bedrijfsafval, opgelegd voor zijn fietsenwinkel. Eiser betoogde dat hij weinig tot geen bedrijfsafval produceert en dat het tarief in de Verordening van de gemeente Delft te hoog is. De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.
De rechtbank overwoog dat op grond van de Gemeentewet rechten geheven kunnen worden voor het gebruik van gemeentelijke diensten. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij geen bedrijfsafval produceert, ondanks zijn verklaring dat hij slechts één vuilniszak per maand heeft. De rechtbank oordeelde dat eiser gebruik maakt van de reinigingsdienst van de gemeente, ook al brengt hij papieren afval naar het afvalstation. De stelling van eiser dat er geen container voor restafval in de buurt is, werd verworpen.
De rechtbank concludeerde dat de aanslag terecht was opgelegd en dat de gemeenteraad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van tarieven. Eiser had niet aangetoond dat het tarief in strijd was met hogere wettelijke bepalingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en droeg verweerder op het griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 april 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.