ECLI:NL:RBROT:2022:2887

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
22/1593
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening bijstandsuitkering en hoofdverblijf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een bijstandsuitkering. Verzoekster, die samen met haar vier kinderen staat ingeschreven op het adres van haar ouders, heeft een aanvraag voor bijstandsuitkering ingediend. Deze aanvraag is door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, afgewezen op basis van het standpunt dat verzoekster niet in de gemeente Rotterdam woont. Verzoekster verblijft echter twee dagen per week bij haar ouders en de rest van de week bij haar ex-partner in een andere gemeente. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke situatie van verzoekster en haar hoofdverblijf. De voorzieningenrechter oordeelt dat het aantal dagen dat iemand op een adres verblijft niet het enige criterium is voor het bepalen van het hoofdverblijf. Er moet ook gekeken worden naar andere factoren zoals persoonlijke bezittingen en de sociale situatie van verzoekster. Gezien de omstandigheden van verzoekster, waaronder haar recente diagnose van PTSS, heeft de voorzieningenrechter besloten om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Verweerder moet verzoekster voorschotten verstrekken voor haar bijstandsuitkering en het betaalde griffierecht vergoeden. Tevens is verweerder veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1593

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 april 2022 in de zaak tussen

[naam verzoekster], uit [woonplaats verzoekster], verzoekster

(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Procesverloop

In het besluit van 2 februari 2022 heeft verweerder verzoekster aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 april 2022 op zitting behandeld. Hierbij heeft verzoekster de zitting telefonisch bijgewoond. De gemachtigden van verzoekster en verweerder waren fysiek aanwezig.

Overwegingen

Achtergrondinformatie
1. Verzoekster staat samen met haar vier kinderen in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres]. Dit is de woning van haar ouders. Verzoekster en haar kinderen verblijven in het weekend bij haar ouders en doordeweeks verblijven zij bij de ex-partner (en de vader van drie kinderen) in [plaats 1]. Verzoekster heeft op 20 januari 2022 bij verweerder een bijstandsuitkering aangevraagd voor haarzelf en haar kinderen.
Waar gaat het in deze zaak om?
2. Verweerder heeft verzoeksters aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen omdat verzoekster niet in de gemeente [plaats 2] zou wonen. Verzoekster is het er niet mee eens dat zij van verweerder geen bijstandsuitkering krijgt.
De voorzieningenrechter geeft een voorlopig oordeel
3. De voorzieningenrechter kijkt of het bezwaarschrift van verzoekster kans van slagen heeft. Zij geeft daarbij een voorlopig oordeel over deze zaak.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
4. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te kijken of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.
5. Verweerder betwist dat verzoekster een spoedeisend belang heeft. Volgens verweerder heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een financiële noodsituatie. Daarnaast zou verzoekster mogelijk in haar levensonderhoud kunnen voorzien met behulp van kinderbijslag en toeslagen die zij ontvangt.
6. Het gevolg van het besluit van verweerder is dat verzoekster op dit moment geen bijstandsuitkering ontvangt. Dit levert doorgaans op zichzelf een spoedeisend belang op. Een bijstandsuitkering is namelijk bedoeld voor mensen die geen aanspraak kunnen maken op andere inkomsten. Als de bijstandsuitkering wordt geweigerd, dan kunnen zij in principe niet meer voorzien in hun levensonderhoud.
7. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om daar in dit geval anders over te denken. De kinderbijslag is een bijdrage van de overheid in de kosten van de opvoeding van een kind en is niet bedoeld om volledig in de kosten van levensonderhoud van verzoekster en haar kinderen te voorzien. Ditzelfde geldt voor eventuele toeslagen die verzoekster krijgt. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoekster andere inkomsten heeft om in haar levensonderhoud te voorzien. Zij zal daarom een stap verder gaan en de zaak inhoudelijk behandelen.
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
8. In deze zaak gaat het om de vraag of verzoekster haar hoofdverblijf heeft in [plaats 2] (bij haar ouders) of in [plaats 1] (bij haar ex-partner).
9. Hoe wordt bepaald waar iemand zijn hoofdverblijf heeft?
Verzoekster staat ingeschreven op het adres van haar ouders. Maar dit betekent niet dat zij daar haar hoofdverblijf heeft. Iemand kan namelijk ingeschreven staan op het ene adres en wonen op het andere adres. Bij het bepalen van het hoofdverblijf gaat het dus om de feitelijke situatie.
Uit de verklaring van verzoekster komt naar voren dat zij gemiddeld twee nachten per week in [plaats 2] slaapt. Het merendeel van de week slaapt zij in de woning van haar ex-partner in [plaats 1]. De hoogste rechter in dit soort zaken (de Centrale Raad van Beroep) zegt dat het aantal nachten dat in een woning wordt doorgebracht, een zwaarwegend element is in de beoordeling of er sprake is van hoofdverblijf in die woning. Als iemand een woning alleen maar als overnachtingsplaats gebruikt en voor de rest weinig in die woning doet, dan kan dat echter aanleiding zijn om te oordelen dat iemand toch niet zijn hoofdverblijf in die woning heeft [1] .
Voor het antwoord op de vraag waar iemand woont, moet dus ook worden gekeken naar verschillende andere factoren [2] . Waar liggen de persoonlijke bezittingen, kleding en verzorgingsproducten? Waar wordt er doorgaans gegeten, gedoucht en de was gedaan? Waar wordt de post ontvangen en de administratie bewaard? Aan welk adres zijn de telefoon- en internetaansluitingen en de verzekeringen gekoppeld? Waar zijn de huisarts en apotheek van deze persoon? Waar worden eventuele sportactiviteiten verricht en waar onderhoudt deze persoon zijn sociale contacten?
10. Waarom vindt verweerder dat verzoekster haar hoofdverblijf buiten [plaats 2] heeft?
Uit het dossier komt naar voren dat verweerder alleen maar heeft gekeken naar de vraag waar verzoekster het merendeel van de tijd is. Omdat verzoekster het merendeel van de week in [plaats 1] verblijft, heeft zij volgens verweerder dáár haar hoofdverblijf.
11. De voorzieningenrechter vindt dit standpunt van verweerder te kort door de bocht. Verweerder heeft alleen maar gekeken naar het aantal dagen dat verzoekster in [plaats 2] en [plaats 1] verblijft en heeft daaruit de conclusie getrokken dat verzoekster haar hoofdverblijf heeft buiten [plaats 2]. Verweerder heeft verzoekster echter geen vragen gesteld om haar verdere feitelijke situatie vast te stellen.
Daarbij komt dat er bij verzoekster nogal wat aan de hand is. Zij verbleef eerst met haar kinderen bij haar ouders in [plaats 2]. Deze situatie is door omstandigheden zo onhoudbaar geworden, dat de politie haar geadviseerd heeft om niet meer volledig bij haar ouders te verblijven. Verzoekster had echter geen eigen woning en heeft toen de keuze gemaakt om met haar kinderen doordeweeks bij haar ex-partner te verblijven. De voorzieningenrechter weet niet wanneer verzoekster deze keuze heeft gemaakt, maar gelet op verzoeksters persoonlijke omstandigheden komt wel de vraag op of zij met haar (tijdelijk) verblijf in [plaats 1] bedoeld heeft om haar woonplaats in [plaats 2] prijs te geven [3] . Ook dit heeft verweerder niet onderzocht. Daarbij komt dat verzoekster tijdens de zitting heeft gezegd dat het haar wens is om op zeer korte termijn (aan het eind van dit schooljaar) weer volledig terug te gaan naar [plaats 2], omdat de situatie in [plaats 1] inmiddels ook onhoudbaar is geworden. Met (uitzicht op) inkomen kan verzoekster, samen met het wijkteam in [plaats 2] waarmee zij contact onderhoudt, nu alvast werk maken van het vinden van eigen woonruimte in [plaats 2]. Dat is voor verzoekster, bij wie recentelijk PTSS is vastgesteld, en haar kinderen van essentieel belang. Eerst als sprake is van een stabiele thuissituatie is het zinvol om de behandeling van PTSS te starten, zo heeft verzoekster tijdens de zitting verklaard.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, vindt de voorzieningenrechter dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het hoofdverblijf van verzoekster. Anders dan verweerder aanneemt, kan daarom ook niet zonder meer worden uitgegaan van het onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding met haar ex-partner in [plaats 1]. Voor de voorzieningenrechter staat daarom niet zonder meer vast dat verzoekster geen recht heeft op een bijstandsuitkering in [plaats 2]. Verweerder zal dit tijdens de bezwaarprocedure nader moeten onderzoeken. Omdat verzoekster in de tussentijd geen inkomsten heeft om in haar levensonderhoud te voorzien, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om in deze fase haar belang zwaarder te laten wegen dan dat van verweerder en een voorlopige voorziening te treffen.
Conclusie
13. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het verzoek toe te wijzen. Verweerder zal aan verzoekster voorschotten dienen te verstrekken naar de voor haar geldende norm, tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Griffierecht en proceskosten
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt zij dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
15. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat verweerder vanaf 30 maart 2022 aan verzoekster voorschotten dient te verstrekken naar de voor haar geldende norm, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2022.
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4339.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:401.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1863.