ECLI:NL:RBROT:2022:2888

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
22/1393
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor woonvoorziening op basis van Wmo

Op 15 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker die een voorlopige voorziening vroeg voor een tweede toilet in zijn huurwoning, op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De verzoeker, die lijdt aan een aandoening van het maagdarmstelsel, heeft eerder een aanvraag ingediend voor een aanpassing van zijn woning, maar deze is door het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling openbaar lichaam Rogplus afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 12 april 2022, waarbij de gemachtigde van de verzoeker en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.

De voorzieningenrechter overwoog dat de situatie van de verzoeker niet was gewijzigd ten opzichte van een eerder verzoek om voorlopige voorziening, dat ook was afgewezen. Er was geen acute noodsituatie of evident onrechtmatig besluit aangetoond. De verzoeker had de mogelijkheid om een urgentieverklaring aan te vragen, maar zijn ouders wilden niet verhuizen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om tot een ander oordeel te komen dan bij het vorige verzoek. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter geen mogelijkheden zag voor het treffen van een voorlopige voorziening, gezien de afwezigheid van een wijziging in de medische situatie van de verzoeker en de beschikbaarheid van tijdelijke woonruimte. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1393

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 april 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker], uit [woonplaats vzreoeker], verzoeker

(gemachtigde: mr. N. Talhaoui),
en
het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling openbaar lichaam Rogplus, verweerder
(gemachtigde: I. de Vries-Kromhout).

Procesverloop

In het besluit van 14 december 2021 (primair besluit) heeft verweerder verzoekers aanvraag om een aanpassing van zijn woning (tweede toilet) afgewezen.
In het besluit van 23 februari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 april 2022 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig [naam] (kantoorgenoot van verzoekers gemachtigde) en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Aanleiding
1. Verzoeker heeft een aandoening van het maagdarmstelsel als gevolg waarvan hij snel en frequent gebruik moet maken van het toilet. Hij woont met zijn ouders, jongere zus en twee jongere broers in een appartement. Het betreft een huurwoning met één toilet die zich in de badkamer bevindt. Verzoeker deelt een slaapkamer met zijn twee broers.
2. Verzoeker heeft op 30 november 2021 bij verweerder een aanvraag ingediend om aanpassing van de woning, namelijk een tweede toilet [1] . Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag een onderzoek verricht, waarbij medisch advies is ingewonnen. Uit het onderzoek komt naar voren dat er een indicatie is voor een eigen toilet en slaapkamer voor verzoeker.
Waar gaat het in deze zaak om?
2. Om bouwtechnische redenen is het niet mogelijk om een tweede toilet te realiseren in de huidige woning. Verweerder heeft daarom de aanvraag afgewezen. Volgens verweerder kan verzoeker wel onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een verhuiskostenvoucher. Verzoeker is het niet eens met het besluit van verweerder. Volgens verzoeker heeft verweerder hem ten onrechte niet gecompenseerd voor zijn beperkingen.
Eerder verzoek om een voorlopige voorziening
3. Verzoeker heeft tijdens de bezwaarprocedure ook al een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Tijdens de behandeling van die zaak is uitgebreid gesproken over de mogelijkheden die verzoeker heeft om tot een oplossing te komen. Het gehele gezin zou een urgentieverklaring kunnen aanvragen. Verzoekers ouders willen echter niet verhuizen, omdat de huidige woning in de toekomst zal worden gesloopt, zij dan een sloopvergoeding kunnen krijgen en meer keuzemogelijkheden hebben voor wat betreft de locatie van een nieuwe woning. Verzoeker zou ook zelf een urgentieverklaring kunnen aanvragen, maar het is nog maar de vraag of die zal worden verleend.
De voorzieningenrechter heeft zich toen ook afgevraagd welke voorziening zij zou kunnen treffen. Het gaat verzoeker namelijk om het verkrijgen van eigen woonruimte. Verweerder is echter geen woningcorporatie, verhuurt zelf geen woningen en gaat ook niet over urgentieverklaringen.
4. De voorzieningenrechter heeft toen geoordeeld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een (acute) verslechtering in zijn situatie, als gevolg waarvan hij de beslissing op zijn bezwaarschrift niet kan afwachten. Ook was niet gebleken van een evident onrechtmatig (primair) besluit. Het vorige verzoek is daarom afgewezen [2] .
5. De voorzieningenrechter heeft verweerder nog wel meegegeven dat hij zich moet inspannen om verzoeker te compenseren in de beperkingen die hij bij het gebruik van zijn huidige woning ondervindt. Zo kan bijvoorbeeld van verweerder worden gevergd dat hij gaat overleggen met SUWR en/of de woningbouwcorporatie over de mogelijkheden voor (een urgentieverklaring voor) een andere woning voor verzoeker (en het gezin).
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat er aan de kant van verzoeker eigenlijk niets is gewijzigd ten opzichte van het vorige verzoek. De medische situatie is nog steeds hetzelfde en het is ook nog steeds de wens van verzoeker om zelfstandig te gaan wonen en niet met de rest van het gezin een andere woning te betrekken. Uit het dossier komt naar voren dat verzoeker een nieuwe urgentieverklaring heeft aangevraagd, maar het is niet bekend hoe het daarmee staat.
7. Verweerder heeft sinds het vorige verzoek contact opgenomen met verhuurder Maasdelta, de gemeente Maassluis en het wijkteam van de gemeente Maassluis. Het wijkteam heeft ook contact gehad met SUWR (de instantie die gaat over urgentieverklaringen). Uit deze contacten is naar voren gekomen dat verzoeker de mogelijkheid heeft om zich in te schrijven voor een tijdelijke woonruimte (‘anti-kraak’). Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was er één zo’n woning beschikbaar in Maassluis. Verder zijn er volgens verweerder voor het gehele gezin – hoewel schaars – eengezinswoningen beschikbaar met voldoende kamers, met de mogelijkheid voor het creëren van een tweede toilet. Het gezin wil echter liever zo lang dat nog kan blijven in de (sloop-)woning waar het nu woont.
8. Nu er geen wijziging is ten aanzien van de medische situatie van verzoeker en uit nader onderzoek van verweerder in de bezwaarfase is gebleken dat er (tijdelijke) woonruimte beschikbaar is voor verzoeker dan wel het gezin, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan bij het vorige verzoek om een voorlopige voorziening. Er is niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een (acute) noodsituatie en van een evident onrechtmatig (bestreden) besluit is ook niet gebleken. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Conclusie en proceskosten
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2022.
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Deze aanvraag is ingediend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
2.Zie de uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:504.