ECLI:NL:RBROT:2022:2974

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
ROT 21/5707
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op grond van artikel 13b Opiumwet wegens aantreffen van harddrugs en wapens

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de sluiting van een woning op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Eiser, die in de woning aan de [adres] in Rotterdam woont, heeft een beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van Rotterdam, die op 19 april 2021 een last onder bestuursdwang heeft opgelegd. Deze last hield in dat de woning voor de duur van zes maanden gesloten zou worden, omdat er een handelshoeveelheid harddrugs (1,42 gram methamfetamine) en wapens in de woning waren aangetroffen tijdens een doorzoeking op 12 januari 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de ernst van de overtreding en de aangetroffen hoeveelheid drugs en wapens. Eiser voerde aan dat de sluiting niet evenredig was en dat hij geen verwijt kon worden gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat er sprake was van een hoge mate van verwijtbaarheid. De rechtbank concludeerde dat de sluiting van de woning noodzakelijk en evenredig was, en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5707

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. N. Claassen,
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. S.B.H. Fijneman.

Procesverloop

Met het besluit van 19 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van sluiting van de woning aan de [adres] in Rotterdam voor de duur van zes maanden.
Tijdens de bezwaarprocedure heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van 16 augustus 2021, zaaknummer ROT 21/4121 het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Met het besluit van 30 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser woont in de woning op het adres [adres] in Rotterdam. Stichting Havensteder is de eigenaar van deze woning. Op 12 januari 2021 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in eisers woning, naar aanleiding van een grootschalig nationaal en internationaal onderzoek naar de handel en productie van verdovende middelen (methamfetamine). In eisers woning is aangetroffen:
- 1,42 gram methamfetamine;
- een jerrycan met 4 liter tolueen-vloeistof;
- een geldtelmachine;
- een doorgeladen pistool;
- een deels met patronen geladen revolver;
- 49 vuurwapenpatronen.
Dit blijkt uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 29 januari 2021 (rapportage). Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. De woning is sinds eind april 2021 gesloten geweest voor zes maanden. Vervolgens heeft eiser weer zijn intrek in de woning genomen in afwachting van de uitkomst van de procedure over de ontbinding van zijn huurovereenkomst.
Standpunten
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder overneming van het advies van de algemene bezwaarschriftencommissie van 17 juni 2021, het primaire besluit gehandhaafd. Gelet op de vondst van een handelshoeveelheid harddrugs in de woning was verweerder bevoegd om de woning te sluiten. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen harddrugs alsmede op de vondst van een jerrycan met tolueen, is sluiting van de woning voor de duur van zes maanden volgens verweerder noodzakelijk. Er is sprake van een ernstig geval en een hoge mate van verwijtbaarheid. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat vanwege de persoonlijke belangen van eiser van sluiting had moeten worden afgezien. Verweerder stelt dat de met sluiting gemoeide algemene belangen op goede gronden boven de belangen van eiser bij het open blijven van de woning zijn gesteld. Een kortere sluitingsduur of een bestuurlijke waarschuwing acht verweerder onvoldoende om de bekendheid van de woning in het criminele circuit te doorbreken.
3. Eiser voert aan dat er geen sprake was van een handelshoeveelheid harddrugs. Hierdoor is verweerder ten onrechte overgegaan tot sluiting van de woning. Verder voert eiser aan dat er niet vanuit de woning gehandeld werd. Hij stelt dat zijn woning enkel als bewaarpand is gebruikt en niet als dealpand. Volgens eiser had verweerder kunnen volstaan met het opleggen van een waarschuwing. Onvoldoende is gemotiveerd waarom verweerder is overgegaan tot sluiting van de woning, nu uit de rapportage blijkt dat geen sprake was van overlastmeldingen over gebruik of van het dealen van verdovende middelen in of vanuit de woning. Hij voert verder aan dat een aangetroffen jerrycan met tolueenrestanten onvoldoende is om de woning te sluiten op grond van voorbereidingshandelingen. Verder is eiser van mening dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Door de sluiting zullen hij en zijn partner op straat komen te staan. Hij stelt dat de sluiting van zijn woning niet evenredig is, omdat hij zich door de sluiting geconfronteerd ziet met buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van zijn woning en plaatsing op een zwarte lijst, terwijl er volgens eiser geen sprake is van verwijtbaarheid. Hij beroept zich daarbij op een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 maart 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:1836.
Beoordelingskader
4.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen soft- of harddrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn of als er voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs.
4.2.
Verweerder voert beleid om de handel in drugs in Rotterdam tegen te gaan. Dit beleid staat in de ‘Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2019’. Hierin staat in welke gevallen verweerder in principe overgaat tot sluiting van een woning.
Bevoegdheid
5.1.
Verweerder is bevoegd om de woning te sluiten als er een handelshoeveelheid drugs in een woning wordt aangetroffen. Bij harddrugs is er in beginsel sprake van een handelshoeveelheid als er meer dan 0,5 gram wordt aangetroffen. Bij een geringe overschrijding van die grens kan er nog sprake zijn van eigen gebruik. Eiser zal dat dan aannemelijk moeten maken.
5.2.
Niet in geschil is dat in de woning 1,42 gram methamfetamine is gevonden. Dit is een ruime overschrijding van de grens van 0,5 gram. Er is dus sprake van een handelshoeveelheid harddrugs. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Weliswaar heeft eiser aangevoerd dat de methamfetamine bestemd was voor eigen gebruik, maar hij heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Verweerder was daarom in beginsel bevoegd om de woning te sluiten.
Noodzaak
6.1.
Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient vervolgens te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
6.2.
Uit de rapportage van 29 januari 2021 volgt dat in eisers woning een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen. Deze hoeveelheid is daarentegen niet zodanig dat alleen daarom al sluiting van de woning gerechtvaardigd is.
6.3.
In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar dat moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken.
6.4.
Gelet op de aangetroffen hoeveelheid harddrugs in samenhang met de aangetroffen tolueen, een belangrijk bestanddeel bij de productie van methamfetamine, een geldtelmachine en wapens en munitie in de woning heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een ernstig geval. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd over de jerrycan tolueen geen reden om te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen, dat in het dossier zit. Hierin staat vermeld dat de jerrycan ongeveer voor de helft was gevuld met een vloeistof en dat de jerrycan met inhoud een gewicht had van 4,22 kilo. Verder staat in het proces-verbaal vermeld dat de vloeistof indicatief is getest en dat de meting aangaf dat de jerrycan de stof tolueen bevatte.
6.5.
Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Daar komt bij dat eiser als verdachte in beeld is gekomen bij een onderzoek naar een crimineel samenwerkingsverband dat zich nationaal en internationaal bezig hield met de handel en productie van methamfetamine en eiser antecedenten heeft met betrekking tot vuurwapengebruik en handel in verdovende middelen. Ook is het tijdsverloop tussen het aantreffen van de harddrugs in de woning en de feitelijke sluiting niet zodanig lang dat sluiting niet langer noodzakelijk is. Daarbij komt dat verweerder in de tussenliggende periode ook niet heeft stilgezeten. Zo heeft verweerder op 3 februari 2021 de melding van de politie gekregen, is er op 18 februari 2021 een voornemen tot sluiting aan belanghebbenden verstuurd, kon eiser tot 4 maart 2021 een zienswijze indienen en heeft verweerder op 15 maart 2021 en 29 maart 2021 nog aanvullende vragen aan eiser gesteld. Vervolgens is op 19 april 2021 het primaire besluit genomen, waarbij aan eiser een begunstigingstermijn is gegeven van een week. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de sluiting van de woning noodzakelijk is en verweerder heeft dat voldoende gemotiveerd.
Evenredigheid
7.1.
Als sluiting van de woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. De rechtbank volgt bij de toetsing van de evenredigheid het beoordelingskader dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uiteengezet heeft in de uitspraak van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285). In dat kader speelt de norm van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een rol en geldt daarnaast dat verweerder bij de toepassing van het beleid in een concreet geval alle omstandigheden van het geval dient te betrekken en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 8:84 van de Awb, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Daarvoor is relevant of eiser een verwijt kan worden gemaakt en of verweerder in voldoende mate de gevolgen van de sluiting van de woning in zijn besluitvorming heeft betrokken.
7.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van de overtreding. Uit het dossier volgt dat eiser op het moment van het onderzoek als enige bewoner in de basisregistratie personen op het adres stond ingeschreven. Van een medebewoner zijnde zijn partner, zoals eiser in beroep stelt, is niet gebleken. Eiser heeft gesteld dat de in de woning aanwezige harddrugs voor zijn eigen gebruik waren. Ook van de aanwezigheid van de jerrycan met tolueen was eiser op de hoogte, terwijl de woning van verzoeker in verband kan worden gebracht met feitelijke drugshandel. Dit maakt dat er sprake is van een hoge mate van verwijtbaarheid. Daarnaast heeft verweerder in zijn besluitvorming in voldoende mate de gevolgen van de sluiting van de woning voor eiser betrokken, zoals de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst en gestelde plaatsing op de zwarte lijst. In navolging van het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de hoge mate van verwijtbaarheid maakt dat die gevolgen van de sluiting minder zwaar wegen en voor risico van eiser komen. Daarbij heeft verweerder meegewogen dat niet is gebleken dat eiser gezien zijn persoonlijke situatie niet in staat zou zijn om vervangende woonruimte te vinden. Ook de rechtbank volgt dit oordeel van de voorzieningenrechter. Gelet hierop slaagt het beroep van eiser op de onder 3. genoemde uitspraak van de rechtbank Gelderland niet, nu in dat geval sprake was van verminderde verwijtbaarheid van de hoofdbewoner en een gezin dat in de woning woonde. Niet gebleken is dat sluiting van de woning voor de duur van zes maanden voor eiser gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
Conclusie
8. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de woning voor zes maanden te sluiten.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Sahin, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 22 april 2022.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.