ECLI:NL:RBROT:2022:3044

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
9578483 CV EXPL 21-40454
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst met ontruiming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonbron en twee gedaagden, die in persoon procederen. De eiseres, Woonbron, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege huurachterstand. De gedaagden, aangeduid als [gedaagde 1] en [gedaagde 2], huurden een woning van Woonbron en waren in gebreke gebleven met de betaling van de huur. De huurachterstand was opgelopen tot € 6.273,91, en Woonbron had eerder een betalingsregeling getroffen die door de gedaagden niet was nagekomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 maart 2022 heeft [gedaagde 1] een nieuwe betalingsregeling voorgesteld, die door Woonbron werd aanvaard. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand ernstig genoeg was om de huurovereenkomst te ontbinden. De rechter heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft de ontbinding van de huurovereenkomst toegewezen, maar de ontruiming werd opgeschort zolang [gedaagde 1] de getroffen betalingsregeling nakomt. De gedaagden zijn in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9578483 CV EXPL 21-40454
uitspraak: 15 april 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn te Rotterdam,
tegen:

1..[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2],
gedaagden,
die procederen in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Woonbron’, ‘[gedaagde 1]’ en ‘[gedaagde 2]’. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden verder tezamen aangeduid als ‘[gedaagden]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• de dagvaarding van 16 november 2021, met producties;
• de eisvermindering van Woonbron van 14 december 2021;
• de akte houdende overlegging van productie, tevens verzoek tot nieuwe roldatum voor oproeping van de zijde van Woonbron, met een productie;
• de rolbeslissing van de kantonrechter van 4 januari 2022;
• het exploot tot oproeping van [gedaagde 2] van 8 februari 2022;
• de aantekeningen van 17 februari 2022 van het mondelinge antwoord van [gedaagde 2];
• de brief met nadere producties van de zijde van Woonbron ten behoeve van de mondelinge behandeling.
1.2
De mondelinge behandeling is gehouden op 16 maart 2022. Namens Woonbron is [naam 1] verschenen, bijgestaan door [naam 2] namens de gemachtigde. Verder is [gedaagde 1] ter zitting verschenen tezamen met [naam 3] en twee toehoorders. Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[gedaagden] huren van Woonbron de woning aan de [adres] (hierna: ‘het gehuurde’ en/of ‘de woning’).
2.2
De huur bedraagt op dit moment € 660,81 per maand en dient bij vooruitbetaling te worden voldaan uiterlijk op de 1e van iedere maand.
2.3
In de huurbetalingen is een achterstand ontstaan.
2.4
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene huurvoorwaarden 2017 van Woonbron van toepassing. Artikel 2.4 van deze algemene voorwaarden luidt als volgt:
“Elk van de huurders is hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag van de huurprijs en voor alle overige verplichtingen die voor hem en de andere huurder(s) uit deze overeenkomst en de wet voortvloeien. Het vertrek uit de woning zonder beëindiging van de huurovereenkomst, laat de betalingsverplichting van de vertrokken huurder onverlet.”

3..Het geschil

3.1
Woonbron vordert – na vermindering van eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • ontbinding van de hiervoor genoemde huurovereenkomst;
  • [gedaagden] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde met al degenen die en al datgene dat zich daarin van de zijde van [gedaagden] mocht(en) bevinden, te ontruimen en te verlaten, de sleutels daarvan aan Woonbron af te geven en het gehuurde geheel ontruimd ter beschikking van Woonbron te stellen en te laten;
  • [gedaagden] – hoofdelijk – te veroordelen tot betaling van:
o de verschuldigde hoofdsom van € 6.273,91, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot alles is betaald;
o de huurbedragen waarop Woonbron recht had bij nakoming van de overeenkomst, steeds te rekenen vanaf de 1e dag van elke maand, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover tot alles betaald is, voor iedere maand vanaf 1 december 2021 tot de dag van ontbinding aan huur, en daarna tot en met de maand waarin de ontruiming en lege oplevering van het gehuurde heeft plaatsgevonden aan gebruiksvergoeding;
o € 670,98 aan buitengerechtelijke kosten of een bedrag dat de kantonrechter redelijk vindt;
o te verminderen met € 150,- zoals door Woonbron geboekt op 28 november 2021.
 met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
3.2
Aan haar vorderingen heeft Woonbron - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - ten grondslag gelegd dat [gedaagden], ondanks aanmaning, in gebreke zijn gebleven met de tijdige en volledige betaling van de huur, zodat er een huurachterstand is ontstaan. De hoogte van deze huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Daarnaast zijn [gedaagden] wettelijke rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden. Een eerdere betalingsregeling is komen te vervallen, omdat [gedaagden] deze niet is nagekomen.
3.3
[gedaagde 2] is het niet eens met de vordering van Woonbron en heeft daartegen aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van het bestaan van een huurachterstand. Zijn neef, [gedaagde 1], heeft hem zonder zijn medeweten uitgeschreven van het adres en hij woont sinds november 2021 pas weer in het gehuurde.
3.4
[gedaagde 1] heeft niet betwist dat er een huurachterstand is ontstaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij toegelicht dat [gedaagde 2] is gestopt met het betalen van de huur, omdat hij het er niet mee eens wat dat de vriendin van [gedaagde 1] in het gehuurde kwam wonen. Vanaf september 2020 is [gedaagde 1] ook gestopt met betalen, vanwege de coronacrisis en omdat hij op dat moment geen werk had. [gedaagde 1] wil graag in de woning blijven en heeft een (nieuwe) betalingsregeling voorgesteld.

4..De beoordeling

4.1
Allereerst stelt de kantonrechter vast dat ten onrechte in de aantekeningen van de griffier van de rolzitting van 17 februari 2022 is vermeld dat [gedaagde 1] ter zitting is verschenen en dat hier [gedaagde 2] had moeten staan. Door de aanwezigheid van [gedaagde 2] op de zitting van 17 februari 2022 en de aanwezigheid van [gedaagde 1] op de zitting van 16 maart 2022 kan worden geconcludeerd dat beide gedaagden in deze procedure zijn verschenen en verweer hebben gevoerd.
4.2
Woonbron heeft onbetwist gesteld dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de nakoming van betalingsverplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst, waardoor in rechte hiervan zal worden uitgegaan. Woonbron heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling een actuele specificatie van de huurachterstand overgelegd en daarbij gesteld dat de huurachterstand, berekend tot en met maart 2022, € 5.673,91 bedraagt. Ter zitting heeft [gedaagde 1] de verschuldigdheid van voornoemd bedrag erkend. [gedaagde 2] is op 16 maart 2022 – zonder bericht van verhindering - niet op de mondelinge behandeling verschenen en heeft geen verweer gevoerd tegen voornoemde stellingen van Woonbron terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid is gesteld. Gelet op het voorgaande gaat de kantonrechter uit van de juistheid van het bestaan en de hoogte van de door Woonbron gestelde huurachterstand. Dit deel van de vordering wordt daarom toegewezen.
4.3
Ter aflossing van de huurachterstand heeft [gedaagde 1] een betalingsregeling van € 150,- per maand naast de lopende huurtermijnen vanaf 1 mei 2022 voorgesteld, waarbij [gedaagde 1] ook heeft voorgesteld dat hij vóór 1 april 2022 een aflossing zal doen van € 3.000,-. Woonbron heeft bij monde van haar gemachtigde ter zitting met die regeling ingestemd.
4.4
Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten geldt het volgende. Dit deel van de vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Vast staat dat sprake is van een huurachterstand en dat de huur bij vooruitbetaling moet worden voldaan. [gedaagden] zijn daarom in verzuim. Dit heeft tot gevolg dat zij buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn, als Woonbron aan hen een termijn van minimaal 14 dagen heeft gegeven conform de wettelijke vereisten, en zij niet binnen die termijn hebben betaald (artikel 6:96 lid 6 BW). Woonbron heeft 3 aanmaningen overgelegd.
4.5
Niet gebleken is dat in de aanmaning van 20 januari 2021 aan [gedaagden] een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst van de brief, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704. De in deze brief aangezegde buitengerechtelijke incassokosten zijn daarom niet toewijsbaar.
4.6
De overgelegde aanmaningen van 19 februari 2021 – waarvan er 1 gericht is aan [gedaagde 2] en 1 aan [gedaagde 1] - voldoen wel aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. Daarnaast staat vast dat [gedaagden] niet binnen de in deze aanmaningen gestelde termijn de (volledige) hoofdsom hebben betaald. Gelet op het voorgaande worden de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toegewezen tot een bedrag van € 119,94 inclusief btw.
4.7
De gevorderde wettelijke rente zal op de hierna in de beslissing te noemen wijze worden toegewezen, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
4.8
Als de huurder zijn verplichting om tijdig de huur betalen niet nakomt, mag de verhuurder de rechter vragen om de huurovereenkomst te ontbinden (artikel 6:265 BW). De rechter wijst deze vordering in beginsel toe als de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te beëindigen. Daarbij wordt als uitgangspunt genomen dat een huurachterstand van meer dan 3 maanden ontbinding rechtvaardigt. De hoogte van de betalingsachterstand van [gedaagden] bedraagt ruim 8 maanden en rechtvaardigt daarom ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde. De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming worden daarom toegewezen, waarbij het volgende van belang is.
4.9
De betalingsregeling die Woonbron en [gedaagde 1] ter zitting hebben getroffen zal de kantonrechter in dit vonnis opnemen. Dat betekent dat Woonbron de toegewezen ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde ten aanzien van [gedaagden] niet ten uitvoer kan leggen, zolang [gedaagde 1] de getroffen betalingsregeling correct nakomt. Wanneer hij niet aan voornoemde betalingsverplichtingen voldoet, wordt de huurovereenkomst alsnog op grond van dit vonnis ontbonden en kan Woonbron de ontruimingsveroordeling ten uitvoer leggen. Ook zijn [gedaagden] in dat geval de huurbedragen van € 660,81 per maand waarop Woonbron recht had bij nakoming van de overeenkomst, met ingang van de maand april 2022 tot de dag van ontbinding van de huurovereenkomst, en daarna aan gebruiksvergoeding tot en met de maand waarin de ontruiming heeft plaatsgevonden, verschuldigd.
4.1
[gedaagden] zijn grotendeels in het ongelijk gesteld in deze procedure en zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld op de wijze als hierna gemeld.
4.11
De door [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt, de andere tot de hoogte van die betaling van zijn betalingsverplichting is bevrijd, aan Woonbron te betalen proceskosten worden begroot op € 507,00 aan griffierecht, € 121,39 aan dagvaardingskosten en € 622,- aan salaris voor de gemachtigde van Woonbron (2 punten à € 311,-).
4.12
De daarnaast door [gedaagde 2] aan Woonbron te betalen proceskosten worden begroot op € 132,- aan griffierecht voor het verkrijgen van de beschikking ex artikel 117 Rv, € 15,13 (inclusief btw) aan kosten van publicatie in de Staatscourant en € 311,- aan salaris voor de gemachtigde van Woonbron (1 punt à € 311,-).

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt, de andere tot de hoogte van die betaling van zijn betalingsverplichting is bevrijd, om aan Woonbron tegen kwijting te betalen € 5.793,85, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 5.673,91 vanaf de dag van dagvaarding tot alles is betaald;
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt, de andere tot de hoogte van die betaling van zijn betalingsverplichting is bevrijd, in een deel van de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 628,39 aan verschotten en € 622,- aan salaris voor de gemachtigde;
veroordeelt [gedaagde 2] daarnaast tot betaling van een deel van de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 132,- aan griffierecht voor het verkrijgen van de beschikking ex artikel 117 Rv, € 15,13 (inclusief btw) aan kosten van publicatie in de Staatscourant en € 311,- aan salaris voor de gemachtigde;
staat [gedaagde 1] toe om het totaal door hem aan Woonbron verschuldigde bedrag, inclusief rente en kosten als voormeld, naast de lopende huur aan (de gemachtigde van) Woonbron te voldoen in maandelijkse termijnen van € 150,-, voor het eerst uiterlijk op 1 mei 2022 en vervolgens telkens uiterlijk op de eerste dag van iedere daarop volgende maand, alsmede door betaling van € 3.000,- vóór 1 april 2022;
en bovendien, maar alléén voor het geval [gedaagde 1] zijn hiervoor omschreven betalingsverplichtingen niet behoorlijk nakomt:
bepaalt dat het ingevolge dit vonnis door [gedaagde 1] nog verschuldigde bedrag geheel en ineens opeisbaar is;
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen met ingang van de dag nadat [gedaagde 1] ten aanzien van de nakoming van de hiervoor bedoelde betalingsverplichtingen in verzuim is en veroordeelt [gedaagden] om het gehuurde binnen 14 dagen te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagden] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Woonbron te stellen;
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt, de andere tot de hoogte van die betaling van zijn betalingsverplichting is bevrijd, om aan Woonbron te betalen de huurbedragen waarop Woonbron recht had bij nakoming van de huurovereenkomst, met ingang van de maand april 2022 tot de dag van ontbinding van de huurovereenkomst, en daarna aan gebruiksvergoeding tot en met de maand waarin de ontruiming heeft plaatsgevonden, een ingegane maand voor een volle gerekend;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416