ECLI:NL:RBROT:2022:3101

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
10/170994-21 TUL : 96/273118-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke aanrijding onder invloed van lachgas met een fietser

Op 21 april 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 mei 2020 een dodelijke aanrijding heeft veroorzaakt. De verdachte, onder invloed van lachgas, reed met een snelheid van meer dan 50 km/u op de Carnisselaan te Rotterdam, waar 30 km/u was toegestaan. Hij botste tegen een fietser, die als gevolg van de aanrijding overleed. De rechtbank oordeelde dat het rijgedrag van de verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam was. De strafeis van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 3,5 jaar had geëist, werd niet gevolgd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een onvoorwaardelijke rijontzegging van 3 jaar. Daarnaast werd de vordering van de moeder van het slachtoffer voor affectieschade toegewezen, ter hoogte van € 17.500,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor verkeersfeiten en de aanbevelingen van de reclassering, die een voorwaardelijke straf adviseerde met bijzondere voorwaarden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/170994-21
Parketnummer TUL : 96/273118-19
Datum uitspraak: 21 april 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsman mr. F Laros, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en 6 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaar;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 96/273118-19.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten zijn door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 primair
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat op 31 mei 2020 op de Carnisselaan te Rotterdam een aanrijding heeft plaats gevonden, waarbij [naam slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) is overleden. Het slachtoffer is op de fiets van achteren aangereden door de verdachte die een auto bestuurde. De verdachte was toen onder invloed van lachgas en reed met meer dan 50 km/u, waar 30 km/u was toegestaan. Door de aanrijding is het slachtoffer op de auto van de verdachte terecht gekomen en vervolgens op het wegdek is gevallen. De gevolgen daarvan heeft hij niet overleefd.
Het rijgedrag van de verdachte kan niet anders worden beoordeeld dan als zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam. De verdachte heeft dan ook schuld aan het ongeval als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het onder 1 primair ten laste gelegde feit is dus wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op die wijze dat:
1 primair,
hij op 31 mei 2020 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat
motorrijtuig zeer onvoorzichtig en onoplettend en
onachtzaam te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de
Carnisselaan,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
nadat hij (ongeveer 105 meter) eerder tegen een in een parkeervak geparkeerde
personenauto was gebotst en was doorgereden,
-niet heeft opgemerkt dat rechts vóór hem op die Carnisselaan een fietser reed in
dezelfde rijrichting als hij, verdachte, en
-zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij zijn voertuig tot stilstand kon
brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en
waarover deze vrij was en
-met een aanzienlijk snelheidsverschil, te weten ongeveer 50 km/u, in ieder geval
met een gelet op de omstandigheden en/of op de aldaar geldende
maximumsnelheid van 30 km/u, met een veel te hoge snelheid heeft gereden
en
-tegen de achterzijde van die fiets is gebotst of is aangereden, welke fiets werd
bestuurd door [naam slachtoffer],
als gevolg waarvan die [naam slachtoffer] op het door verdachte bestuurde voertuig
werd geworpen en vervolgens op het wegdek is gevallen,
waardoor die [naam slachtoffer] werd gedood;
zulks terwijl hij, verdachte, onder invloed was van lachgas;
2.
hij op 31 mei 2020 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig,
(personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige
invloed van een stof, te weten lachgas, waarvan hij redelijkerwijs moest
weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een
andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen
in staat moest worden geacht;
3.
hij op 31 mei 2020 te Rotterdam, terwijl hij redelijkerwijs moest
weten dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131,
tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994, voor een of meer
categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing
van kracht was, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Carnisselaan,
althans op een weg, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of
categorieën, waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. primair,

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid van deze wet;

2.
overtreding van artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994;
3.

overtreding van artikel 9, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is met zijn auto onder invloed van lachgas tegen een fietser aangereden die aan de gevolgen daarvan is overleden. Hierbij komt dat hij veel harder reed dan was toegestaan. Als gevolg van het rijgedrag van de verdachte is een medemens om het leven gekomen. Het grote leed dat dit bij de nabestaanden heeft veroorzaakt, is duidelijk naar voren gebracht in de namens hen op de zitting voorgelezen slachtofferverklaring. Dit volstrekt onverantwoorde, zeer verwijtbare gedrag en de trieste gevolgen daarvan worden de verdachte sterk aangerekend.
De rechtbank heeft een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 februari 2022 gezien, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor verkeersfeiten.
Verder is het rapport van Reclassering Nederland van 31 maart 2021 gelezen. Daarin staat onder meer dat het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld en dat niet kan worden uitgesloten dat middelengebruik een risicofactor betreft. Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een aantal bijzondere voorwaarden, waaronder meewerken aan een ambulante behandeling.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf en een rijontzegging. Bij het bepalen van de hoogte daarvan is gekeken naar de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Ook heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting, zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hieruit volgt dat gelet op het bewezenverklaarde feit het vertrekpunt is een gevangenisstraf van 12 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 3 jaar. Dat vooral die gevangenisstraf aanzienlijk lager uitvalt dan de eis van de officier van justitie heeft ermee te maken dat de gevorderde straf, ook volgens de oriëntatiepunten, aansluit bij roekeloos rijgedrag in de zin van de Wegenverkeerswet. Roekeloosheid wordt echter niet aan de verdachte verweten, want dat is niet opgenomen in de tenlastelegging.
In het nadeel van de verdachte is rekening gehouden met zijn eerdere veroordeling voor rijden onder invloed, nog geen vier maanden voor het bewezenverklaarde feit. In strafmatigende zin is meegenomen de jeugdige leeftijd van de verdachte, zijn (uiteindelijk) berouwvolle en bekennende houding op zitting, de oprechte indruk die hij heeft achtergelaten dat hij door deze ingrijpende gebeurtenis diep geraakt is en, naar hij zelf zegt, volwassener is geworden.
Omdat de rechtbank zich kan vinden in het advies van de reclassering zal een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd, met daaraan de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast zal de rechtbank om de ernst van de verkeersfouten duidelijk te markeren en de verkeersveiligheid zo veel mogelijk te waarborgen de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen van een geruime duur.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde], ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, door het bewezenverklaarde feit immateriële schade is toegebracht. Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek biedt voor affectieschade de wettelijke grondslag aan een limitatief in de wet omschreven kring van gerechtigden, waaronder een ouder van de overledene (lid 4 sub c). Dit betekent dat de benadeelde partij aanspraak toekomt op vergoeding van affectieschade. Het gevorderde bedrag is de vergoeding die op grond van het Besluit vergoeding affectieschade geldt voor ouders van een meerderjarig, niet thuiswonend kind dat als gevolg van een misdrijf is overleden. Omdat hieraan is voldaan, wordt de vordering toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 31 mei 2020.
Omdat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 27 januari 2020 is de verdachte ter zake van overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (745 µg/1) veroordeeld voor zover hier van belang tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 32 weken waarvan 22 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 11 februari 2020.
De hierboven bewezenverklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 9, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van Fivoor of De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na het ingaan van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van verdovende middelen en alcohol, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
3 (drie) jaar;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 17.500,- (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), aan immateriële schade (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] te betalen
€ 17.500,-(hoofdsom
zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 17.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 22 weken, van de bij vonnis van 27 januari 2020 van de politierechter in deze rechtbank met parketnummer
96/273118-19 aan de veroordeelde opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Hoeff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat
motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of
onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden
zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de
Carnisselaan,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
nadat hij (ongeveer 105 meter) eerder tegen een in een parkeervak geparkeerde
personenauto was gebotst en was doorgereden,
-niet heeft opgemerkt dat rechts vóór hem op die Carnisselaan een fietser reed in
dezelfde rijrichting als hij, verdachte, en/of
-zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij zijn voertuig tot stilstand kon
brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/of
-met een aanzienlijk snelheidsverschil, te weten ongeveer 50 km/u, in ieder geval
met een gelet op de omstandigheden en/of op de aldaar geldende
maximummsnelheid van 30 km/u, met een veel te hoge snelheid heeft gereden
en/of
-tegen de achterzijde van die fiets is gebotst of is aangereden, welke fiets werd
bestuurd door [naam slachtoffer],
als gevolg waarvan die [naam slachtoffer] op het door verdachte bestuurde voertuig
werd geworpen en vervolgens op het wegdek is gevallen,
waardoor die [naam slachtoffer] werd gedood;
zulks terwijl hij, verdachte, onder invloed was van lachgas;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande
weg, de Carnisselaan, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
nadat hij (ongeveer 105 meter) eerder tegen een in een parkeervak geparkeerde
personenauto was gebotst en was doorgereden,
-niet heeft opgemerkt dat rechts vóór hem op die Carnisselaan een fietser reed in
dezelfde rijrichting als hij, verdachte, en/of
-zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij zijn voertuig tot stilstand kon
brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/of
-met een aanzienlijk snelheidsverschil, te weten ongeveer 50 km/u, in ieder geval
met een gelet op de omstandigheden en/of op de aldaar geldende
maximummsnelheid van 30 km/u, met een veel te hoge snelheid heeft gereden
en/of
-tegen de achterzijde van die fiets is gebotst of is aangereden, welke fiets werd
bestuurd door [naam slachtoffer],
als gevolg waarvan die [naam slachtoffer] ten val is gekomen;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
2
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig,
(personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige
invloed van een stof, te weten lachgas, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest
weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een
andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen
in staat moest worden geacht;
( art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994 )
3
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te Rotterdam, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest
weten dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131,
tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994, voor een of meer
categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing
van kracht was, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Carnisselaan,
althans op een weg, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of
categorieën, waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd;
( art 9 lid 5 Wegenverkeerswet 1994 )