ECLI:NL:RBROT:2022:313
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening van Wajonguitkering en de afdwingbaarheid van financiële aanspraken
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een Wajonguitkering. Eiser heeft in 2019 een aanvraag ingediend voor een Wajonguitkering, waarbij hij stelde dat hij recht had op uitbetaling vanaf zijn 18e verjaardag, 21 augustus 1994. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2005 en 1994 100% arbeidsongeschikt was, maar dat de uitbetaling van de Wajonguitkering door het UWV is vastgesteld op 24 september 2014, met terugwerkende kracht tot maximaal vijf jaar. De rechtbank oordeelde dat de financiële aanspraken jegens de overheid na vijf jaar niet meer afdwingbaar zijn, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Eiser heeft aangevoerd dat hij in financiële problemen verkeert door het niet tijdig ontvangen van de uitkering, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV terecht de uitbetaling heeft vastgesteld op de genoemde datum. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en droeg het UWV op het betaalde griffierecht te vergoeden en de proceskosten van eiser te vergoeden tot een bedrag van € 2.600,-.