ECLI:NL:RBROT:2022:3379

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
5 mei 2022
Zaaknummer
9408176 / CV EXPL 21-28359
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling van factuur en gebreken aan gashaard met betrekking tot aanneming van werk

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf A] en [persoon B] over de betaling van een factuur en de gebreken aan een gashaard. [bedrijf A] vorderde betaling van € 2.442,00 aan hoofdsom en € 443,22 aan buitengerechtelijke incassokosten van [persoon B]. [persoon B] verweerde zich door te stellen dat [bedrijf A] tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst, omdat er gebreken aan de gashaard waren. De kantonrechter oordeelde dat [persoon B] [bedrijf A] ten onrechte geen gelegenheid had geboden om de gebreken binnen een redelijke termijn weg te nemen, waardoor hij zich niet kon beroepen op deze gebreken ter afwering van zijn betalingsverplichting. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van [bedrijf A] in principe toewijsbaar was, maar dat er sprake was van schending van (pre)contractuele informatieverplichtingen door [bedrijf A]. Hierdoor werd de betalingsverplichting van [persoon B] met 50% verminderd, wat resulteerde in een toewijsbare hoofdsom van € 1.221,00. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen. In reconventie werd de vordering van [persoon B] tot schadevergoeding afgewezen, omdat [bedrijf A] niet in verzuim was gekomen. De proceskosten werden toegewezen aan [bedrijf A].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9408176 / CV EXPL 21-28359
uitspraak: 8 april 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,
in de zaak van
[persoon A]h.o.d.n.
[bedrijf A](hierna: [bedrijf A] ),
wonende in [woonplaats A] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. C. Teiwes te ‘s-Gravenhage,
tegen
[persoon B](hierna: [persoon B] ),
wonende in [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. E.J. Heijnen te Rotterdam.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 9 augustus 2021, met producties 1 tot en met 11;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 tot en met 7;
  • het tussenvonnis van 4 oktober 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte overlegging producties en akte wijziging van eis aan de zijde van [persoon B] , met productie 8;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de akte overlegging producties aan de zijde van [persoon B] , met productie 9;
  • de rolbeslissing van 21 januari 2022;
  • de akte uitlaten aan de zijde van [bedrijf A] ;
  • de rolbeslissing van 18 februari 2022;
  • de akte uitlaten aan de zijde van [persoon B] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 17 december 2021 plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling is [bedrijf A] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verder is [persoon B] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [persoon C] . De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat dit vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
[bedrijf A] is een bedrijf dat is gespecialiseerd in het plaatsen en onderhouden van gas- en CV-haarden.
2.2.
[persoon B] heeft sinds 2012 een volautomatische gashaard in zijn woning.
2.3.
De dochter van [persoon B] heeft [bedrijf A] medio december 2020 benaderd om de gashaard van haar vader te laten controleren. [bedrijf A] heeft de gashaard van [persoon B] op 24 december 2020 gecontroleerd. Tijdens de controle is gebleken dat de afstandsbediening van de gashaard defect is. Voor het model gashaard van [persoon B] bleek geen vervangende afstandsbediening meer te worden geleverd.
2.4.
De dochter van [persoon B] heeft de montage/vervanging van de gashaard aan [bedrijf A] toevertrouwd.
2.5.
Bij e-mail van 4 februari 2021 heeft [bedrijf A] aan [persoon B] een op 24 december 2020 gedateerde factuur gestuurd, die - voor zover van belang - het volgende inhoudt:

[ Afbeelding factuur met daarin bankgegevens van persoon A en bedrijf A ]

2.6.
Bij e-mail van 5 maart 2021 heeft [persoon B] - voor zover van belang - het volgende aan [bedrijf A] bericht:

(…) Nadat u ons enkele keren heeft bezocht en werkzaamheden aan het open haard systeem heeft uitgevoerd, waren wij er niet van overtuigd dat na uw werkzaamheden waaronder de vervanging van onderdelen de werking van het systeem juist was. Wij hebben het systeem na uw werkzaamheden eenmalig gebruikt en wat ons onder andere opviel was:

De herrie van de ventilator,

Dat er koude lucht door het hoge rooster aan de (gezichtszijde) rechterzijkant van de open haard de kamer in werd geblazen;

Dat wij het ventilatierooster handmatig moesten openen, terwijl dat altijd automatisch is gegaan in de daarvoor veilige volgorde in een beveiligde omgeving.
Omdat wij er geen goed gevoel bij hadden, hebben wij een second opinion gevraagd bij de aannemer en leverancier die de automatische gas openhaard in 2012 hebben geïnstalleerd.
Wij zijn geschrokken van de terugkoppeling die wij hebben gekregen. Wat u heeft gedaan, is niet alleen onjuist, er is ook nog eens sprake van een gevaarlijke situatie doordat u de beveiligde omgeving heeft ontmanteld.
Wij zullen de herstelwerkzaamheden door het betreffende bedrijf laten uitvoeren en een rapport laten opmaken. (…)
Uw factuur [factuurnummer] zullen wij niet voldoen en stellen u hierbij aansprakelijk voor de kosten van de herstelwerkzaamheden. (…)”.
2.7.
Hierop heeft [bedrijf A] bij e-mail van 7 maart 2021 - voor zover van belang - als volgt op gereageerd:

(…) Volgens mij hadden we 2 van de 3 punten in de onderstaande mail besproken.
Maar het kan altijd zijn dat u niet tevreden bent over de werkzaamheden. In dat geval kom ik volgende week langs om de onderdelen op te halen. (…)”.
2.8.
[persoon B] heeft vervolgens bij e-mail van 7 maart 2021 - voor zover van belang - het volgende aan [bedrijf A] bericht:

(…) Er is niets besproken. U heeft het medegedeeld; het kon niet anders en dat voor een paar duizend euro.
Zodra het rapport is opgemaakt zullen wij u informeren en de onderdelen retourneren.
Tot die tijd blijft ons huis voor u gesloten. (…)”.
2.9.
[bedrijf A] heeft bij e-mail van 8 maart 2021 - voor zover van belang - het volgende aan [persoon B] bericht:
“(…) U heeft toen ingestemd met de reparatie en de kosten zijn van tevoren gemeld. (…)”
2.10.
[persoon B] heeft vervolgens bij e-mail van 8 maart 2021 - voor zover van belang - het volgende aan [bedrijf A] bericht:
“(…) Wij hebben nergens mee ingestemd. U heeft ons verteld dat het de enige oplossing was. U heeft een volledige automatische open gashaard installatie weten te ontmantelen. U heeft ondeugdelijk werk geleverd en ons in gevaar gebracht.
Daarvoor betalen wij uw factuur niet en stellen wij u aansprakelijk voor de herstelkosten. Wij laten een rapport opmaken. (…)”
2.11.
Bij brief van 17 maart 2021 heeft Dijkhuizen Incasso [persoon B] namens [bedrijf A] aangemaand tot betaling van de factuur van 24 december 2020.
2.12.
Bij e-mail van 18 maart 2021 heeft een medewerkster van Dijkhuizen Incasso - voor zover van belang - het volgende aan [persoon B] bericht:

(…) Indien u niet tot betaling van de openstaande factuur zoals eerder in de mail van 17 maart toegezonden is overgaat tot betaling zal de heer [bedrijf A] de materialen op dinsdag 23 maart bij u op komen halen. (…)”.

3..De vordering in conventie

3.1.
[bedrijf A] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [persoon B] te veroordelen om aan hem te betalen € 2.442,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid van de factuur tot aan de dag van de algehele betaling, en € 443,22 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele betaling, één en ander met veroordeling van [persoon B] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan zijn vordering legt [bedrijf A] naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende ten grondslag. [persoon B] is in gebreke met de betaling van de in rechtsoverweging 2.5. vermelde factuur. [persoon B] moet het factuurbedrag alsnog aan [bedrijf A] betalen. Daarnaast maakt [bedrijf A] aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Tot slot vordert [bedrijf A] de wettelijke rente over alle voornoemde bedragen.

4..Het verweer in conventie

4.1.
Het verweer van [persoon B] strekt tot afwijzing van de vordering van [bedrijf A] , met veroordeling van [bedrijf A] - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Daartoe voert [persoon B] naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende aan.
4.2.1.
Tussen partijen is een mondelinge overeenkomst van aanneming van werk tot stand gekomen. [bedrijf A] is tekortgeschoten in de nakoming van die overeenkomst, omdat er sinds de montage/vervanging van de gashaard meerdere gebreken aan die gashaard bestaan. [persoon B] heeft hier direct over geklaagd. [bedrijf A] reageerde daarop door te stellen “dit is het en niet anders”. Een door [persoon B] ingeschakelde deskundige heeft het bestaan van de door [persoon B] geconstateerde gebreken bevestigd en daarnaast heeft die deskundige vermeld dat door de ontmanteling van de beveiligde omgeving een levensgevaarlijke situatie is ontstaan. Al deze gebreken zijn wederom aan [bedrijf A] gemeld (zie 2.6.). [persoon B] heeft alle vertrouwen in [bedrijf A] verloren, omdat [bedrijf A] een levensgevaarlijke situatie heeft laten ontstaan en desondanks meende zijn werkzaamheden correct te hebben uitgevoerd. [persoon B] mocht uit de e-mails van [bedrijf A] van 7 en 8 maart 2021 (zie 2.7. en 2.9.) begrijpen dat [bedrijf A] niet bereid was om de levensgevaarlijke situatie, ontstaan door de gebrekkige installatie, te verhelpen. Hierdoor kon van [persoon B] niet meer worden verwacht/gevergd [bedrijf A] alsnog en wederom in de gelegenheid te stellen zijn tekortkomingen te herstellen. Subsidiair was geen ingebrekestelling vereist, omdat uit vaste rechtspraak volgt dat een ingebrekestelling niet vereist is indien kan worden aangenomen dat (i) op grond van (de aanvullende werking van) de redelijkheid en billijkheid een ingebrekestelling achterwege kan blijven en (ii) een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling onaanvaardbaar is. Het vertrouwen van [persoon B] in een spoedige en deugdelijke nakoming door [bedrijf A] was in zijn geheel weg.
4.2.2.
Een door [bedrijf A] ingeschakeld incassobureau heeft [persoon B] bericht dat [bedrijf A] de materialen zal komen ophalen, indien [persoon B] niet over zou gaan tot betaling van de factuur. [persoon B] heeft hierop aangegeven dat geen betaling zal plaatsvinden en dat hij in dat verband iedere verplichting opschort. [persoon B] is van mening dat daardoor, met wederzijdse instemming, de overeenkomst tussen [bedrijf A] en [persoon B] is ontbonden. [persoon B] hoeft [bedrijf A] ten gevolge van de ontbinding niets te betalen, aangezien [bedrijf A] geen waarde aan de gashaard heeft toegevoegd.

5. De vordering in reconventie

5.1.
[persoon B] vordert na wijziging van eis om - in het geval dat de door [bedrijf A] in conventie gevorderde hoofdsom wordt toegewezen - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [bedrijf A] te veroordelen om binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis aan hem te betalen € 1.777,47 aan herstelkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag van de algehele betaling, een en ander met veroordeling van [bedrijf A] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.2.
Aan zijn vordering legt [persoon B] - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende ten grondslag. Aangezien [bedrijf A] de werkzaamheden aan de gashaard op zeer slechte en gevaarlijke wijze heeft uitgevoerd, heeft [persoon B] een derde de gashaard laten herstellen. De kosten die [persoon B] daarvoor heeft gemaakt ten bedrage van € 1.777,47 vordert [persoon B]
primairop grond van artikel 6:277 BW van [bedrijf A] . Voor zover de kantonrechter van oordeel is dat de overeenkomst tussen [bedrijf A] en [persoon B] niet is ontbonden, beroept [persoon B] zich
subsidiairop artikel 6:74 BW.
Tekst

6..Het verweer in reconventie

6.1.
Het verweer van [bedrijf A] strekt tot afwijzing van de vordering van [persoon B] , met veroordeling - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - van [persoon B] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.2.
Daartoe voert [bedrijf A] - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende aan.
6.2.1.
Er is geen sprake van verzuim ex artikel 6:83 sub c BW aan de zijde van [bedrijf A] . [bedrijf A] heeft nadrukkelijk niet aangegeven dat hij niet (zonder tekortkoming) zou presteren. Daarnaast heeft [bedrijf A] [persoon B] meerdere malen bezocht naar aanleiding van de door hem geuite klachten. Daaruit blijkt dat [bedrijf A] wel degelijk deugdelijk wilde nakomen. Het beroep van [persoon B] op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid gaat ook niet op. [persoon B] had [bedrijf A] in de gelegenheid moeten stellen om tot herstel over te gaan. Nu dat niet is gebeurd, is geen sprake van verzuim. De vordering van [persoon B] moet derhalve worden afgewezen. Van ontbinding van de overeenkomst met wederzijds goedvinden is geen sprake, nu uit niets blijkt dat [bedrijf A] met ontbinding heeft ingestemd.
6.2.2.
Aan de (totstandkoming van de) door [persoon B] overgelegde rapportage kleven gebreken. [bedrijf A] betwist de juistheid van de rapportage.

7..De beoordeling

in conventie
7.1.
Tussen partijen is in geschil of [persoon B] al dan niet is gehouden om de factuur van [bedrijf A] te betalen.
7.2.
De kantonrechter stelt voorop dat de tussen partijen gesloten overeenkomst kwalificeert als een overeenkomst van aanneming van werk, zodat de artikelen 7:750 BW e.v. daarop van toepassing zijn.
Ontbinding met wederzijds goedvinden?
7.3.
Het verweer van [persoon B] dat de tussen partijen gesloten overeenkomst met wederzijds goedvinden is ontbonden, wordt verworpen. [bedrijf A] heeft immers gemotiveerd betwist dat ontbinding met wederzijds goedvinden heeft plaatsgevonden. Uit de omstandigheid dat een incassobureau namens [bedrijf A] aan [persoon B] heeft bericht dat de door [bedrijf A] gebruikte materialen eventueel door hem kunnen worden opgehaald, kon en mocht [persoon B] niet opmaken dat enkel daarmee de overeenkomst (met wederzijds goedvinden) zou worden ontbonden. Daarvoor is die e-mail te algemeen geformuleerd. Andere feiten of omstandigheden waaruit een ontbinding (met wederzijds goedvinden) kan worden afgeleid, zijn niet door [persoon B] gesteld.
Gelegenheid bieden voor herstel?
7.4.
De aannemer (hier: [bedrijf A] ) is op grond van artikel 7:750 lid 1 BW verplicht om het werk op te leveren. In het algemeen moet onder ‘oplevering’ worden verstaan het overeenkomstig de inhoud en strekking van de overeenkomst ter beschikking stellen van het werk aan de opdrachtgever (hier: [persoon B] ) na voltooiing. Met het oog hierop zal de aannemer die van oordeel is dat het werk is voltooid, de opdrachtgever moeten mededelen dat het werk klaar is om te worden opgeleverd. Vervolgens is het aan de opdrachtgever om het werk te beoordelen en - in het geval dat hij tevreden is - de oplevering te aanvaarden. Als het werk na oplevering gebreken vertoont waarvoor de aannemer aansprakelijk is, moet de opdrachtgever hem de gelegenheid bieden om die gebreken binnen een redelijke termijn weg te nemen, tenzij zulks in verband met de omstandigheden niet van hem kan worden gevergd (artikel 7:759 lid 1 BW).
7.5.
De stelling van [persoon B] dat hij uit de e-mails van [bedrijf A] van 7 en 8 maart 2021 (zie 2.7. en 2.9.) mocht begrijpen dat [bedrijf A] niet bereid was om de gestelde gebreken te verhelpen, volgt de kantonrechter niet. Dit volgt niet uit de tekst van deze e-mails en wordt door [bedrijf A] nadrukkelijk weersproken. Daarnaast heeft [persoon B] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij bij het derde en laatste bezoek tegen [bedrijf A] heeft gezegd “zo gaan we dit niet doen” en heeft [persoon B] in zijn e-mail van 7 maart 2021 (zie 2.8.) zelf geschreven dat de deur van hun huis voor [bedrijf A] gesloten bleef totdat een rapport zou zijn opgemaakt. Het betreffende rapport (productie 4 bij conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie) is uiteindelijk op 15 september 2021 opgemaakt. Waar [persoon B] begin maart 2021 al schrijft over “een gevaarlijke situatie” was dit voor hem kennelijk geen beletsel om tot half september 2021 te wachten met het laten opstellen van een rapport en een ander de herstelwerkzaamheden uit te laten voeren. Niet valt dan ook in te zien waarom [bedrijf A] niet de gelegenheid tot herstel is geboden. Nu overigens niets is gesteld of gebleken waar uit kan blijken dat [bedrijf A] zijn recht op herstel heeft verwerkt, volgt de kantonrechter [persoon B] evenmin in zijn verweer dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een nadere termijn voor herstel achterwege kon blijven, dan wel dat een beroep op het ontbreken hiervan onaanvaardbaar zou zijn.
7.6.
Nu [persoon B] [bedrijf A] ten onrechte geen gelegenheid heeft geboden om de vermeende gebreken binnen een redelijke termijn weg te nemen, kan [persoon B] zich ter afwering van zijn betalingsverplichting tegenover [bedrijf A] niet op die vermeende gebreken beroepen. Dit verweer van [persoon B] wordt daarom verworpen.
7.7.
Het voorgaande leidt - nu [persoon B] voor het overige geen verweer heeft gevoerd - tot de conclusie dat de door [bedrijf A] gevorderde hoofdsom ten bedrage van € 2.442,00 in principe toewijsbaar is.
Is voldaan aan de (pre)contractuele informatieverplichtingen?
7.8.
De tussen partijen bestaande overeenkomst betreft een overeenkomst die buiten de verkoopruimte is gesloten tussen een handelaar (hier: [bedrijf A] ) en een consument (hier: [persoon B] ). Bij of voorafgaand aan het sluiten van een dergelijke overeenkomst moet de handelaar bepaalde informatie aan de consument verstrekken en deze informatie bevestigen op een duurzame gegevensdrager. Een duurzame gegevensdrager betekent dat de consument de informatie eenvoudig moet kunnen bewaren, zoals bijvoorbeeld bij een e-mail of een brief.
7.9.
De Hoge Raad heeft beslist dat de rechter ambtshalve moet onderzoeken of aan een aantal informatieverplichtingen is voldaan (zie Hoge Raad 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677). Het gaat dan om de informatie waaraan de wet een specifieke sanctie verbindt als deze niet wordt verstrekt en om de informatie waaraan extra gewicht moet worden toegekend. Dit zijn de essentiële informatieverplichtingen. De Hoge Raad heeft ook beslist dat de rechter de overeenkomst geheel of gedeeltelijk moet vernietigen in die zin dat de betalingsverplichting van de consument wordt verminderd als sprake is van een voldoende ernstige schending van zo’n verplichting.
7.10.
De rechtbanken hebben naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad voor de schending van de essentiële informatieverplichtingen een sanctierichtlijn opgesteld. Deze sanctierichtlijn houdt - samengevat - in dat bij minder dan vier voldoende ernstige schendingen de betalingsverplichting wordt verminderd met 25% en bij meer dan drie voldoende ernstige schendingen met 50%. Eventuele schendingen van de verplichting om de informatie te bevestigen op een duurzame gegevensdrager worden daarbij gerekend als hoogstens één schending.
7.11.
Bij rolbeslissing van 21 januari 2022 heeft de kantonrechter [bedrijf A] in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over het voorlopig oordeel van de kantonrechter dat in deze zaak niet is voldaan aan de informatieverplichtingen zoals bedoeld in artikel 6:230m lid 1 BW onder a (voornaamste kenmerken diensten), e (totale prijs) en g (wijze van betaling, levering, uitvoering leveringstermijn).
7.12.
[bedrijf A] heeft vervolgens - kort samengevat - aangevoerd dat (1) [persoon B] hem op basis van informatie op de website van [bedrijf A] heeft benaderd, dat (2) [bedrijf A] in de verschillende contacten met [persoon B] duidelijk heeft gemaakt wat hij ging doen, wat de kosten zouden zijn en op welke termijn de werkzaamheden zouden worden uitgevoerd en dat (3) [persoon B] op basis van die informatie de opdracht aan [bedrijf A] heeft verstrekt.
7.13.
De kantonrechter kan op basis van de blote stellingen van [bedrijf A] niet vaststellen of daadwerkelijk aan de genoemde informatieverplichtingen is voldaan. Dit geldt te meer, nu [persoon B] gemotiveerd heeft betwist dat [bedrijf A] daaraan heeft voldaan. Aan bewijslevering wordt - bij gebreke van een daartoe strekkend concreet bewijsaanbod - niet toegekomen.
7.14.
Het voorgaande leidt - mede in acht genomen de omstandigheid dat op de factuur die [bedrijf A] aan [persoon B] heeft gezonden (de duurzame gegevensdrager) in ieder geval niet staat vermeld op welke termijn het werk zal worden verricht - tot de conclusie dat in totaal sprake is van vier voldoende ernstige schendingen. De kantonrechter zal op grond daarvan de overeenkomst met toepassing van de sanctierichtlijn gedeeltelijk vernietigen, in die zin dat de betalingsverplichting van [persoon B] met 50% wordt verminderd. Dat betekent dat aan hoofdsom een bedrag van € 1.221,00 toewijsbaar is (50% van € 2.442,00).
Wettelijke rente
7.15.
[persoon B] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente, zodat die - als onweersproken en op de wet gegrond - wordt toegewezen over de toewijsbare hoofdsom vanaf het moment van opeisbaarheid van de factuur van 24 december 2020.
Vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten
7.16.
[bedrijf A] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Dit gedeelte van zijn vordering moet worden beoordeeld aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
7.17.
De gemachtigde van [bedrijf A] heeft op 20 mei 2021 een e-mail aan [persoon B] gestuurd, die - voor zover van belang - het volgende inhoudt:

(…) U kunt dagvaarding voorkomen door tot betaling van de verschuldigde bedragen over te gaan binnen 15 dagen na heden.
Indien u niet tot betaling overgaat zullen ook de buitengerechtelijke incassokosten ad. € 443,22 in rekening worden gebracht. (…)”.
7.18.
De gemachtigde van [bedrijf A] benoemt in zijn e-mail niet welk bedrag [persoon B] precies aan [bedrijf A] zou moeten betalen om te voorkomen dat hij een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd. Naar het oordeel van de kantonrechter voldoet die e-mail daarom niet aan de eisen die in artikel 6:96 lid 6 BW aan een zogenaamde veertiendagenbrief worden gesteld. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is derhalve niet toewijsbaar.
Proceskosten
7.19.
De reden dat de vordering van [bedrijf A] gedeeltelijk wordt afgewezen, is gelegen in de omstandigheid dat de kantonrechter ambtshalve (zonder dat [persoon B] daar een beroep op heeft gedaan) heeft beoordeeld of [bedrijf A] al dan niet aan de (pre)contractuele informatieverplichtingen van artikel 6:230m lid 1 BW heeft voldaan. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [persoon B] desondanks heeft te gelden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij en dat hij derhalve in de proceskosten van [bedrijf A] moet worden veroordeeld. Die proceskosten worden tot aan deze uitspraak begroot op € 342,15 aan verschotten (bestaande uit € 240,00 aan griffierecht en € 102,15 aan explootkosten) en € 310,00 aan salaris voor de gemachtigde van [bedrijf A] (bestaande uit 2,5 punt à € 124,00). De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, aangezien de proceskostenveroordeling hiervoor al een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich vooraf laten begroten. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten is ook toewijsbaar.
7.20.
De veroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het verzoek daartoe op de wet is gegrond en er geen redenen zijn het niet in te willigen.
in reconventie
7.21.
De kantonrechter begrijpt de voorwaarde waaronder de gewijzigde vordering in reconventie door [persoon B] is ingesteld in die zin, dat die voorwaarde ook intreedt in het geval dat de door [bedrijf A] in conventie gevorderde hoofdsom slechts gedeeltelijk wordt toegewezen. Die voorwaarde is in vervulling gegaan, zodat nu moet worden beoordeeld of [bedrijf A] al dan niet herstelkosten ten bedrage van € 1.777,47 aan [persoon B] moet betalen.
7.22.
Nu de kantonrechter in rechtsoverweging 7.3. heeft geoordeeld dat de overeenkomst tussen [bedrijf A] en [persoon B] niet met wederzijds goedvinden is ontbonden, kan de primaire grondslag niet tot toewijzing van de vordering van [persoon B] leiden.
7.23.
Voor wat betreft de subsidiaire grondslag overweegt de kantonrechter als volgt.
7.24.
Hiervoor is al geoordeeld dat [persoon B] [bedrijf A] ten onrechte geen gelegenheid heeft geboden om de vermeende gebreken aan de gashaard binnen een redelijke termijn weg te nemen. Hieruit volgt dat [bedrijf A] niet in verzuim is gekomen in de zin van artikel 6:82 lid 1 BW. Aan het vereiste voor schadevergoeding (artikel 6:74 BW in samenhang met artikel 6:82 BW) is dan ook niet voldaan. Alleen al hierom ontvalt de grondslag aan de gevorderde schadevergoeding. Verdere op deze schadevordering betrekking hebbende stellingen en weren hoeven daarom niet te worden besproken.
7.25.
[persoon B] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [bedrijf A] veroordeeld, die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 187,00 aan salaris voor zijn gemachtigde (één punt). De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, aangezien de proceskostenveroordeling hiervoor al een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich vooraf laten begroten. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten is ook toewijsbaar.
7.26.
De veroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het verzoek daartoe op de wet is gegrond en er geen redenen zijn het niet in te willigen.

8..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [persoon B] om tegen behoorlijk bewijs van betaling aan [bedrijf A] te betalen € 1.221,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf het moment van opeisbaarheid van de factuur van 24 december 2020 tot aan de dag van de algehele betaling;
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [bedrijf A] begroot op:
  • € 342,15 aan verschotten;
  • € 310,00 aan salaris voor zijn gemachtigde;
  • voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van de algehele betaling;
en in het geval dat [persoon B] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 124,00 aan nasalaris. In het geval dat daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moet het bedrag aan nasalaris nog worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is [persoon B] de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele betaling;
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [bedrijf A] begroot op:
  • € 187,00 aan salaris voor zijn gemachtigde;
  • voornoemd bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van de algehele betaling;
en in het geval dat [persoon B] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 93,50 aan nasalaris. In het geval dat daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moet het bedrag aan nasalaris nog worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is [persoon B] de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele betaling;
in conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en uitgesproken op een openbare terechtzitting.
38671