ECLI:NL:RBROT:2022:3419

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2919
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Studiefinanciering en de status van migrerend werknemer in het bestuursrecht

In deze zaak heeft eiseres, een EU-burger, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake haar recht op studiefinanciering. De rechtbank Rotterdam heeft op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres had aanvankelijk studiefinanciering aangevraagd voor de periode van augustus 2019 tot en met december 2020, maar kreeg te maken met meerdere afwijzingen op basis van de nationaliteitseis. De minister had haar studiefinanciering voor bepaalde periodes toegekend, maar ook afgewezen, wat leidde tot een bezwaarprocedure. Eiseres stelde dat zij als migrerend werknemer moest worden aangemerkt, omdat zij reële en daadwerkelijke arbeid had verricht. De rechtbank oordeelde dat de berichten van de minister over de studiefinanciering geen besluiten waren in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor het bezwaar van eiseres tegen deze berichten niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen procesbelang meer had, omdat de minister uiteindelijk studiefinanciering had toegekend vanaf april 2020. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelde de minister in de proceskosten van eiseres, die op € 2.059,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

zaaknummer: ROT 21/2919

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2022 in de zaak tussen

[naam] te Dordrecht, eiseres,

gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer,
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder,

gemachtigde: drs. P.M.S. Slagter.

Procesverloop

Met het bericht van 18 juli 2019, kenmerk 0045191699, heeft verweerder eiseres bericht dat nog geen beslissing is genomen over het recht op studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs, aanvullende beurs en reisvoorziening over de periode augustus tot en met december 2019.
Met het bericht van 20 juli 2020, kenmerk 0072118566, heeft verweerder eiseres bericht dat nog geen beslissing is genomen over het recht op studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs en reisvoorziening over de periode augustus tot en met december 2020.
Met het besluit van 14 oktober 2020, kenmerk 0082862596 (primair besluit 1) heeft verweerder eiseres de studiefinanciering in de vorm van een reisvoorziening over de periode januari tot en met december 2021 afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de nationaliteitseis.
Met het besluit van 3 november 2020, kenmerk 0083973764 (primair besluit 2) heeft verweerder eiseres de studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs en reisvoorziening over de periode augustus 2020 toegekend in de vorm van een gift. In hetzelfde besluit heeft verweerder de studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs en reisvoorziening over de periode september tot en met december 2020 afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de nationaliteitseis.
Met het besluit van 3 november 2020, kenmerk 0083982258 (primair besluit 3) heeft verweerder eiseres de studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs over de maand mei 2020 toegekend in de vorm van een gift.
Met het besluit van 22 april 2021 (primair besluit 4) heeft verweerder het verzoek van eiseres om vergoeding van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen afgewezen.
Met het besluit van 19 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de berichten van 18 juli 2019, kenmerk 0045191699 en 20 juli 2020, kenmerk 0072118566 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten 1,2 en 3 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en de tolk P. Kleindorst. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.C. Rots. Ter zitting is het onderzoek geschorst en is eiseres in de gelegenheid gesteld nadere bewijsstukken over te leggen. Bij brief van 13 december 2021 heeft eiseres aanvullende stukken overgelegd. Bij brief van 7 januari 2022 heeft verweerder gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 18 juli 2019 studiefinanciering voor een basisbeurs, aanvullende beurs en reisvoorziening aangevraagd. Eiseres is burger van één van de lidstaten van de Europese Unie (EU) of een daarmee gelijkgestelde staat.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de berichten van 18 juli 2019 en 20 juli 2020 geen besluiten zijn, omdat hierin geen beslissingen zijn genomen over de rechten van of verplichtingen van eiseres. Tevens heeft verweerder bij het bestreden besluit de primaire besluiten 1,2 en 3 gehandhaafd. Volgens verweerder kan eiseres in aanmerking komen voor Nederlandse studiefinanciering als zij kan worden aangemerkt als migrerend werknemer of daarmee gelijkgesteld kan worden, maar voldoet eiseres niet aan de daarvoor gestelde eisen. Zij heeft namelijk niet gemiddeld ten minste 56 uren per maand betaald werk verricht op grond van een arbeidscontract of als zelfstandige. Eiseres kan ook voor studiefinanciering in aanmerking komen als zij vijf jaar of langer in Nederland woont, maar dit is niet het geval.
3. Eiseres heeft, samengevat, aangevoerd dat zij als migrerend werknemer in aanmerking dient te komen voor studiefinanciering omdat het werk dat zij deed bij Protestantse Zorggroep Crabbehoff op basis van een arbeidsovereenkomst voor de periode van 15 maart 2020 tot 15 oktober 2020, moet worden aangemerkt als reële en daadwerkelijke arbeid. Onder verwijzing naar diverse arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) heeft eiseres betoogd dat zij als migrerend werknemer kan worden aangemerkt.
De berichten van 18 juli 2019 en 20 juli 2020
4. Bij berichten van 18 juli 2019 en 20 juli 2020 is aan eiseres meegedeeld dat nog geen beslissing is genomen over het recht op studiefinanciering over de periode augustus tot en met december 2019 respectievelijk augustus tot en met december 2020.
5. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt het slechts mogelijk bezwaar te maken tegen een schriftelijke beslissing (besluit) van een bestuursorgaan indien deze een mededeling bevat die is gericht op het intreden van rechtsgevolg. Van rechtsgevolg is sprake indien rechten en/of verplichtingen in het leven worden geroepen. De berichten van 18 juli 2019 en 20 juli 2020 zijn geen besluiten als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. In de berichten wordt aan eiseres (ter informatie) meegedeeld dat nog geen beslissing is genomen over haar recht op studiefinanciering. Verder bevatten de berichten geen mededelingen die zijn gericht op enig rechtsgevolg.
6. Nu de berichten van 18 juli 2019 en 20 juli 2020 geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3 van de Awb, heeft verweerder het bezwaar tegen dit bericht terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Recht op studiefinanciering
7.1.
EU-studenten die kunnen worden aangemerkt als migrerend werknemer als bedoeld in artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) komen op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder b van de Wet studiefinanciering 2000 in aanmerking voor studiefinanciering.
7.2.
In de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap (de Beleidsregel) van 13 december 2012 staat dat iedere studerende die over de controleperiode 56 uur of meer gemiddeld per maand heeft gewerkt, zonder meer de status van migrerend werknemer heeft en daarmee terecht studiefinanciering heeft ontvangen over het gecontroleerde studiefinancieringstijdvak. Bij het vaststellen van het criterium van 56 uur gemiddeld per maand houdt verweerder tot een hoogte van één maand rekening met vakanties en eventuele ziekte.
7.3.
Het begrip ‘migrerend werknemer’ is niet vastomlijnd. Het Europese Hof van Justitie (het Hof) heeft een ruim kader geschetst waarbinnen de toetsing van het feit of een persoon als migrerend werknemer moet worden beschouwd, zich dient te bewegen. Het Hof heeft geoordeeld dat het begrip ‘werknemer’ een communautaire inhoud heeft en dat het niet eng mag worden uitgelegd.
7.4.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof is werknemer eenieder, en daaronder valt ook een persoon die een stage vervult, die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn. Uit de rechtspraak van het Hof volgt ook dat van reële en daadwerkelijke arbeid sprake is als er een arbeidsverhouding is, waarbij iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag werkzaamheden verricht en hiervoor een beloning ontvangt. De geringe hoogte van de beloning, de herkomst van de middelen waaruit deze betaald worden, de meer of minder grote productiviteit van betrokkene of het feit dat deze maar een klein aantal uren per week werkt, sluit niet uit dat iemand als werknemer in de zin van artikel 45 van de VWEU wordt aangemerkt. Zie in dit kader de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3700).
8. Naar aanleiding van de zitting van 30 november 2021 heeft eiseres op 13 december 2021 nadere stukken overgelegd, op grond waarvan verweerder eiseres studiefinanciering heeft toegekend vanaf april 2020 tot 1 januari 2023. Uit de door eiseres ingezonden bewijsstukken is gebleken dat zij met ingang van 15 maart 2020 over een arbeidsovereenkomst beschikt waaronder zij reële een daadwerkelijke arbeid verricht, waardoor verweerder alsnog studiefinanciering vanaf 1 april 2020 aan eiseres heeft toegekend. De rechtbank merkt hierbij op dat de arbeidsovereenkomst al in de bezwaarprocedure door eiseres is overgelegd en dat verweerder toen al studiefinanciering aan eiseres had moeten toewijzen. Naar aanleiding van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verweerder alsnog tegemoet is gekomen aan de bezwaren van eiseres. De door eiseres in haar brief van 17 januari 2022 verder nog aan de orde gestelde onderwerpen vallen, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, buiten het bestek van onderhavige zaak en worden om die reden buiten beschouwing gelaten.
9. Gelet hierop heeft eiseres geen procesbelang meer bij deze procedure. Ook overigens is niet gebleken dat eiseres nog een rechtens relevant belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
10. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, nu verweerder al in de bezwaarprocedure over de arbeidsovereenkomst beschikte. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.059,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen de berichten van 18 juli 2019 en 20 juli 2020 ongegrond;
  • verklaart het beroep voor het overige niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.059,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 6 mei 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd te tekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.