ECLI:NL:RBROT:2022:3427

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
C/10/632113 / JE RK 22-134
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van echtscheidingsproblematiek met zorgelijke ontwikkeling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 maart 2022 een beschikking gegeven inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige], geboren in 2006. De ouders van [voornaam minderjarige] zijn in 2019 gescheiden, maar er is sindsdien geen communicatie meer tussen hen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] voor de duur van twaalf maanden, omdat de ontwikkeling van het kind zorgwekkend is. De minderjarige vertoont gedragsproblemen, zoals terugtrekking en angst, en heeft een negatief beeld van haar vader, met wie zij sinds de scheiding geen contact meer heeft gehad. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vrijwillige hulpverlening niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd en dat er zorgen zijn over de psychische stabiliteit van de vader en de ondersteuning die de moeder en haar partner kunnen bieden.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het noodzakelijk is om [voornaam minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Dordrecht. De focus van de hulpverlening zal liggen op de ondersteuning van [voornaam minderjarige] in haar ontwikkeling, terwijl het contactherstel met de vader op de achtergrond zal staan. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaakgegevens : C/10/632113 / JE RK 22-134
datum uitspraak: 30 maart 2022

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad,

gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2006 te [geboorteplaats minderjarige] ,

hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam vrouw] ,

hierna te noemen de vrouw dan wel de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. S. Kranendonk te Dordrecht,
en

[naam vader] ,

hierna te noemen de man dan wel de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. A. Harent te Dordrecht.
Als informant is aangemerkt:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Dordrecht,

hierna te noemen de GI,
gevestigd te Dordrecht.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoek met bijlagen van de Raad van 18 januari 2022, ingekomen bij de griffie op 18 januari 2022.
De minderjarige is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken, en heeft hiervan gebruik gemaakt. [voornaam minderjarige] heeft op 14 maart 2022 een gesprek met de kinderrechter gehad.
Tijdens de mondelinge behandeling van 16 maart 2022 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren behandeld. Hierbij is gezamenlijk behandeld het verzoek van de man tot vaststelling van een zorgregeling tussen hem en [voornaam minderjarige] , bij de rechtbank bekend onder kenmerk C/10/574651 / FA RK 19-4498. Hierin is een afzonderlijke beslissing gegeven.
Gehoord zijn:
- de raad, vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 1] ;
- de vrouw in het bijzijn van haar advocaat;
- de man in het bijzijn van haar advocaat,
- de GI, vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 2] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige] woont bij de vrouw.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verzocht voor de duur van twaalf maanden.

Het standpunt van belanghebbenden

De vrouw kan zich niet vinden in het verzoek, de man kan zich daarin wel vinden.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat [voornaam minderjarige] al langere tijd wordt blootgesteld aan de conflicten, strijd en spanning tussen haar ouders. De ouders zijn begin 2019 uit elkaar gegaan waarbij op 28 mei 2019 de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken. Die strijd en spanning is na de echtscheiding niet opgehouden. Tussen de ouders is geen communicatie. Uit het raadsonderzoek komt naar voren dat [voornaam minderjarige] het afgelopen jaar stiller is geworden en zich meer terugtrekt, boosheid naar andere kinderen vertoont waardoor ze afstand creëert, en aangeeft zich regelmatig angstig en onveilig te voelen. Verder is het zorgelijk dat dat [voornaam minderjarige] sinds haar ouders uit elkaar zijn haar vader niet meer wil zien, niets meer met hem te maken wil hebben en hem afwijst. [voornaam minderjarige] heeft al heel snel haar achternaam willen wijzigen in die van haar moeder of de nieuwe partner van haar moeder. Wat hierbij een rol speelt zijn de tegenstrijdige verhalen over huiselijk geweld van de man naar de vrouw, en de aangifte dat de man bij [voornaam minderjarige] zedelijke handelingen zou hebben verricht. Deze aangifte is inmiddels geseponeerd.
Hoewel [voornaam minderjarige] sinds de echtscheiding geen contact meer heeft gehad met haar vader, heeft zij nog steeds veel weerstand tegen hem en heeft zij een negatief vaderbeeld.
Het is voor de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] en met name voor haar identiteitsontwikkeling zorgelijk dat zij haar vader zo afwijst en dat zij al langere tijd een negatief vaderbeeld heeft. Gelet hierop en gelet op voornoemde zorgen in haar ontwikkeling, is het noodzakelijk dat [voornaam minderjarige] wordt ondersteund en begeleid om ervoor te zorgen dat zij zich kan ontwikkelen tot een evenwichtige persoonlijkheid.
In het vrijwillig kader is veel hulpverlening ingezet. Dit heeft echter niet tot het gewenste positieve resultaat geleid. [voornaam minderjarige] heeft al eerder laten weten geen vertrouwen (meer) te hebben in de tot bijzondere curator benoemde gedragsdeskundige. Moeder heeft zich teruggetrokken uit de door Enver vanwege corona aangepaste interventie Kinderen uit de Knel, waarna Enver en het Jeugdteam de hulpverlening hebben afgesloten. De zorgen over [voornaam minderjarige] zijn zo niet weggenomen of verminderd. Daarbij komt de weerstand bij [voornaam minderjarige] tegen de hulpverlening en tegen haar vader. Daarom acht de kinderrechter gedwongen hulpverlening in de vorm van een ondertoezichtstelling noodzakelijk.
Daarnaast is het noodzakelijk dat er inzicht en duidelijkheid komt in de situatie van de ouders. Ten aanzien van de man zijn er zorgen naar voren gekomen over zijn psychische stabiliteit. Ten aanzien van vrouw en haar partner zijn er zorgen of zij [voornaam minderjarige] voldoende kunnen steunen in de vader-kind-relatie van [voornaam minderjarige] en haar vader, en of zij [voornaam minderjarige] haar daarin kunnen bieden wat zij nodig heeft.
Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom [voornaam minderjarige] onder toezicht stellen van de GI voor de duur van twaalf maanden.
De focus voor de hulpverlening ligt primair bij het ondersteunen van [voornaam minderjarige] in haar eigen ontwikkeling, en zicht te krijgen op de (on)mogelijkheden van zowel vader als moeder bij deze ontwikkeling en zicht te krijgen op de (emotionele) veiligheid van [voornaam minderjarige] . Het contactherstel tussen [voornaam minderjarige] en haar vader zal, hoewel dit een punt van aandacht blijft, meer op de achtergrond staan.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [voornaam minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Dordrecht, gevestigd te Dordrecht, met ingang van 30 maart 2022 tot 30 maart 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, kinderrechter, in tegenwoordigheid van S. Breeman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.