ECLI:NL:RBROT:2022:3428

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
C/10/608065 / FA RK 20-8976
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en mediation in familiezaken met minderjarige

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 13 april 2022, wordt een voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De zaak betreft een verzoek om een omgangsregeling, waarbij de rechtbank eerder een informatieregeling had bepaald en de behandeling had aangehouden in afwachting van de resultaten van de omgangsbegeleiding. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 maart 2022 werd duidelijk dat de dochter, ondanks positieve ervaringen tijdens de omgangsbegeleiding, moeite had met het contact met haar vader. Dit werd toegeschreven aan een loyaliteitsconflict, waarbij de dochter haar moeder niet wilde teleurstellen. De rechtbank oordeelt dat het contact tussen de vader en de dochter zo snel mogelijk moet worden hersteld, en stelt een voorlopige regeling voor waarbij de dochter om de week op zaterdag contact heeft met haar vader. De ouders worden aangespoord om met behulp van een mediator te werken aan hun onderlinge communicatie en de ouderrelatie, zodat de dochter in een veilige en ondersteunende omgeving kan opgroeien. De rechtbank houdt de definitieve beslissing over de omgangsregeling aan tot de resultaten van de voorlopige regeling en de mediation bekend zijn. De beschikking is openbaar uitgesproken door de kinderrechter en biedt ruimte voor hoger beroep binnen de gestelde termijnen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/608065 / FA RK 20-8976
Beschikking van 13 april 2022 betreffende de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht
in de zaak van:
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. P. Rodrigues de Carvalho te Rotterdam,
t e g e n
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. R. Tetteroo te Schiedam.

1..De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van 6 april 2021;
  • het eindverslag van Horizon Rotterdams Omgangshuis van 2 december 2021;
  • het bericht van de man van 4 februari 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet op 16 maart 2022.
Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

2..De beoordeling

2.1.
Omgangsregeling
2.2.
Bij (tussen)beschikking van 6 april 2021 heeft de rechtbank een informatieregeling bepaald ten aanzien van de minderjarige [naam minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum minderjarige] 2011 te [geboorteplaats minderjarige] , (hierna ook: [voornaam minderjarige] ),
en de behandeling van de zaak ten aanzien van de omgangsregeling aangehouden in afwachting van de resultaten van de omgangsbegeleiding tussen de man en de minderjarige.
De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien hiervan is opgenomen in die
beschikking.
2.2.1.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat bij het omgangshuis er tussen de man en [voornaam minderjarige] acht bezoekmomenten zijn geweest die, na een wat aarzelend en spannend begin, goed en ontspannen zijn verlopen. [voornaam minderjarige] heeft plezier beleefd aan het contact met de man. Toch is aan het einde van het traject bij het omgangshuis gebleken dat [voornaam minderjarige] het moeilijk vindt omgang met de man te hebben. Zij heeft mondeling en schriftelijk aan het omgangshuis laten weten dat zij geen omgang wil met de man. De vrouw heeft geprobeerd [voornaam minderjarige] over te halen om toch contact met haar vader te hebben en hem een kaartje te sturen met zijn verjaardag, maar [voornaam minderjarige] bleef volhouden dat ze geen contact met de man wil. De vrouw heeft het daarbij gelaten omdat ze het niet in het belang van [voornaam minderjarige] vindt om haar te moeten dwingen.
2.2.2.
Met de ouders en de raad is tijdens de mondelinge behandeling besproken dat het gedrag van [voornaam minderjarige] voorkomt uit de loyaliteit van [voornaam minderjarige] naar de vrouw samen met de grote mate van sensitiviteit van [voornaam minderjarige] . De vrouw is haar hoofdopvoeder en [voornaam minderjarige] wil haar niet teleurstellen. [voornaam minderjarige] wil niet dat de vrouw verdriet heeft en wil haar beschermen voor eventuele conflicten met de man.
Omdat bij het omgangshuis de omgang tussen de man en [voornaam minderjarige] goed is verlopen en [voornaam minderjarige] daar plezier heeft beleefd aan de contacten met de man, en omdat verder uit niets is gebleken dat de omgang met de man niet in het belang van [voornaam minderjarige] is, is de rechtbank met de raad van oordeel dat het contact tussen de man en [voornaam minderjarige] zo snel mogelijk dient te worden hersteld.
2.2.3.
Met de ouders is als contactherstel besproken dat [voornaam minderjarige] en de man contact met elkaar kunnen hebben op een zaterdag om de week van 14.00 uur tot 16.30 uur met als trefpunt het [naam locatie] (bij partijen bekend). Zij kunnen zich daar vermaken of zij kunnen vandaaruit ergens naartoe gaan, waarna de man en [voornaam minderjarige] weer terugkeren naar het trefpunt.
Ook is besproken dat, alvorens hiermee te starten, de ouders eerst gezamenlijk en met behulp van een mediator een gesprek hebben over hoe zij [voornaam minderjarige] bij dat contactherstel kunnen helpen. Na een paar omgangscontacten gaan de ouders verder in de mediation om hun ouderrelatie, de onderlinge communicatie en het vertrouwen in elkaar te verbeteren/herstellen. Het is voor [voornaam minderjarige] van groot belang dat haar ouders op een normale en respectvolle wijze met elkaar omgaan, begrip voor elkaar tonen en elkaar niet de schuld van dingen geven. Ouders moeten conflicten vermijden en [voornaam minderjarige] steunen in een ontspannen contact met de man. Zo wordt voorkomen dat [voornaam minderjarige] vanuit haar beschermende en loyale rol naar de vrouw zich niet vrij kan voelen in het contact met de man.
Verder kunnen de ouders in de mediation nadere afspraken maken over de opbouw naar een definitieve omgangsregeling. Ook kan - indien daar behoefte toe bestaat - gesproken worden over dingen uit het verleden die nog niet zijn opgelost.
2.2.4.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de omgangsregeling zoals met partijen besproken tijdens de mondelinge behandeling, bepalen als een voorlopige omgangsregeling, en de behandeling van de zaak ten aanzien van de definitieve omgangsregeling aanhouden in afwachting van het verloop van voorlopige omgangsregeling en de resultaten in de mediation.
2.2.5.
De rechtbank acht het belangrijk speciaal voor [voornaam minderjarige] het volgende te schrijven
:
Beste [voornaam minderjarige] , een paar weken geleden heeft de kinderrechter met je moeder en je vader gesproken over het contact tussen jou en je vader. De kinderrechter heeft ook gelezen hoe het contact met je vader bij het omgangshuis is gegaan. Het was de eerste keren best spannend voor jou maar het werd steeds leuker en de laatste keer nam je met een grote knuffel afscheid van je vader. Ik heb ook je briefje gelezen dat je je vader liever niet meer ziet. Met je vader en je moeder heeft de kinderrechter besproken dat het voor jou heel belangrijk is dat ze geen ruzie meer met elkaar maken. Dat was vroeger wel het geval en dat wil jij niet meer. De kinderrechter denkt dat je daarom ook dat briefje hebt geschreven.
Je wilt dat je vader en je moeder op een normale manier met elkaar over jou praten.
Je vader en je moeder hebben gezegd dat zij dat zelf ook belangrijk vinden en dat ze hun best daarvoor gaan doen. Ze krijgen daarbij hulp van een deskundig persoon (een mediator). Je vader en je moeder hebben ook gezegd dat ze het belangrijk vinden dat jij met hen allebei contact hebt. Dat is goed voor jouw ontwikkeling. Dus je vader vindt het goed dat je bij je moeder woont, en je moeder vindt het goed dat je op bepaalde dagen en tijden bij je vader bent. De kinderrechter is het eens met je moeder en je vader.
2.3.
Proceskosten
2.3.1.
Omdat ten aanzien van de omgangsregeling nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

3..De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht
voorlopigals volgt zal zijn:
nadat er tussen de ouders en de mediator een gesprek heeft plaatsgevonden, hebben de man en [voornaam minderjarige] contact met elkaar om de week op zaterdag van 14.00 uur tot 16.30 uur met als trefpunt het [naam locatie] (bij partijen bekend);
3.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
3.3.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien de definitieve regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht wordt aangehouden tot
1 september 2022 PRO FORMA, in afwachting van het verloop van de voorlopige omgangsregeling en de resultaten van de mediation;
3.4.
verzoekt de advocaten van partijen uiterlijk twee weken vóór genoemde pro formadatum schriftelijk aan de rechtbank te berichten over het verloop van de voorlopige regeling en de resultaten van de mediation, en daarbij tevens gemotiveerd aan te geven op welke wijze volgens partijen moet worden voort geprocedeerd;
3.5.
bepaalt dat partijen, hun advocaten en de raad voor de kinderbescherming op de genoemde pro-formadatum niet hoeven te verschijnen.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier S. Breeman op 13 april 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.