ECLI:NL:RBROT:2022:3429

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
C/10/584590 / FA RK 19-9187
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling na echtscheiding met loyaliteitsconflict minderjarige en capaciteitsproblemen bij gezinsvoogdijinstelling

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 13 april 2022, wordt een zorgregeling vastgesteld na een echtscheiding tussen de man en de vrouw, waarbij de minderjarige betrokken is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in 2011, onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond. De zaak is voortgekomen uit een eerder uitgesproken echtscheiding en de noodzaak om een zorgregeling te treffen, gezien de loyaliteitsconflicten van de minderjarige en het gebrek aan contact met de moeder.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 maart 2022 zijn beide ouders, hun advocaten, en vertegenwoordigers van de GI en de raad voor de kinderbescherming aanwezig geweest. De rechtbank heeft geconstateerd dat er problemen zijn met de communicatie tussen de ouders en dat de minderjarige klem zit tussen hen. Ondanks eerdere afspraken over contact tussen de minderjarige en de moeder, zijn deze niet nagekomen, wat schadelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige.

De rechtbank heeft besloten dat er een zorgregeling moet komen waarbij de vrouw de minderjarige om de week kan ontmoeten, onder begeleiding van de GI. Tevens is er een dwangsom opgelegd aan beide ouders voor het niet naleven van deze regeling. De rechtbank benadrukt het belang van contact tussen de minderjarige en de moeder voor een evenwichtige identiteitsontwikkeling en heeft de GI opgedragen om te onderzoeken welke hulp de minderjarige nodig heeft. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en de proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/584590 / FA RK 19-9187
Beschikking van 13 april 2022 betreffende de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man] , gemeente [gemeente] ,
advocaat mr. C.K. Visser te Oud-Beijerland,
t e g e n
[naam vrouw], de vrouw,
wonende op een voor de rechtbank onbekend adres,
advocaat mr. V.M.A. Saris te Barendrecht.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam.
De zaak heeft betrekking op de minderjarige:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2011 te [geboorteplaats minderjarige] .

1..De verdere procedure

1.1.
Het verder verloop van de procedure blijkt uit:
  • de (tussen)beschikking van 4 maart 2021;
  • het rapport van de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht van
30 april 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet op 16 maart 2022. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, waarbij de advocaat is gehoord via beeld- en geluidverbinding overeenkomstig de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid;
  • de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de GI), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] ;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 3] .

2..De nadere vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 23 juni 2021 is de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, tot 23 juni 2022.
2.2.
Bij beschikking van 23 maart 2022 heeft het gerechtshof Den Haag – voor zover in deze procedure van belang – voornoemde echtscheidingsbeschikking van 4 maart 2021 waartegen de vrouw hoger beroep heeft aangetekend, bekrachtigd voor zover daarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man is bepaald.

3..De beoordeling

3.1.
Zorgregeling
3.2.
Bij (tussen)beschikking van 4 maart 2021 heeft de rechtbank onder meer de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man bepaald en – voor zover in deze procedure nog van belang – de behandeling van de zaak ten aanzien van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) aangehouden in afwachting van de resultaten van het raadsonderzoek. De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien hiervan is opgenomen in die beschikking.
3.2.1.
De raad heeft op basis van het onderzoek geadviseerd een zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarige om de week telefonisch contact zal hebben met de vrouw.
3.2.2.
De vrouw handhaaft haar verzoek. De man handhaaft zijn verweer.
3.2.3.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt onder meer dat gedurende de procedure een ondertoezichtstelling voor de minderjarige noodzakelijk was. Vanwege de echtscheidingsproblematiek van partijen zat de minderjarige klem tussen haar ouders en kampte zij met loyaliteitsproblemen. Ook ontbrak het aan zicht op de opvoedsituatie van beide ouders en dreigde er contactverlies tussen de vrouw en de minderjarige te ontstaan. In het kader van het contact tussen de vrouw en de minderjarige zijn de man en de vrouw tijdens de mondelinge behandeling van de echtscheiding op 21 januari 2021 overeengekomen dat er wekelijks beeldbelcontact zal zijn. Daarnaast achtte de rechtbank het in het belang van de minderjarige dat er ook fysieke door professionals begeleide contacten tussen de minderjarige en de vrouw gingen plaatsvinden.
Gebleken is echter dat de afspraken ten aanzien van het beeldbellen niet geheel zijn nagekomen en dat het tot op heden, ondanks een ondertoezichtstelling, niet is gelukt een structurele zorgregeling af te spreken waarbij de minderjarige en de vrouw fysiek contact met elkaar hebben. Deels heeft dat als oorzaak dat beide ouders de Nederlandse taal niet goed beheersen, deels omdat er vanwege bezettingsproblemen bij de GI geen vaste jeugdbeschermer bij de ouders en minderjarige betrokken is, en deels omdat beide ouders zich niet aan de afspraken houden. De rechtbank constateert dat de problemen bij de minderjarige, te weten dat zij klem zit tussen haar ouders, in een loyaliteitsconflict zit en weerstand heeft om haar moeder te zien, na twee jaar nog niet veel zijn verminderd. Deze nog aanwezige problemen bij de minderjarige en het ontbreken van enig structureel en fysiek contact tussen de minderjarige en de vrouw, is schadelijk voor een evenwichtige identiteitsontwikkeling van de minderjarige.
De stelling van de man dat de minderjarige bij hem aangeeft dat ze niet één op één met haar moeder wil spreken en dat ze door haar moeder bang wordt gemaakt, volgt de rechtbank niet. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat kinderen vanuit hun loyaliteit naar hun ouders, vaak dingen zeggen waarvan zij denken dat die ouder die graag wil horen met als doel die ouder te plezieren. Dat hoeft dus niet de waarheid te zijn. Hierdoor vertellen kinderen vanuit zo’n loyaliteitsconflict soms aan ouders die uit elkaar zijn tegenovergestelde verhalen.
3.2.4.
De rechtbank is met de raad van oordeel dat onvoldoende is gebleken waarom er geen (fysieke) omgang tussen de vrouw en de minderjarige kan plaatsvinden. Dat afspraken niet worden nagekomen, de taal een belemmerende factor is en de capaciteit bij de GI ontoereikend is gebleken waardoor hulpverlening niet van de grond is gekomen, is daartoe onvoldoende. Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen, de GI en de raad besproken dat het in het belang van de minderjarige is dat er zo snel mogelijk fysiek contact tussen de minderjarige en de vrouw tot stand moet worden gebracht. Gelet op de verstoorde verstandhouding tussen de ouders en het gebrek aan onderling vertrouwen en communicatie, is de rechtbank van oordeel dat de omgang moet plaatsvinden op een locatie en onder begeleiding van de GI. Gelet hierop zal de rechtbank een zorgregeling bepalen. Deze regeling geldt tenzij de GI in het kader van de ondertoezichtstelling een andere regeling meer in het belang van de minderjarige acht.
3.2.5.
Op grond van artikel 1:253a lid 5 BW kan de rechtbank op verzoek van partijen óf ambtshalve een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen als tussen partijen geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich niet verzet tegen oplegging van zo’n dwangmiddel. De rechtbank acht met de raad het in het belang van de minderjarige dat de omgang met de vrouw daadwerkelijk wordt uitgevoerd en blijft doorgaan. Omdat eerder is gebleken dat de afspraken ten aanzien van het contact tussen de minderjarige en de vrouw aan de zijde van beide ouders niet altijd zijn nagekomen en omdat er op dit moment onvoldoende vertrouwen tussen de man en de vrouw is, en gelet op weerstand van de man tijdens de mondelinge behandeling over de uitvoering van de zorgregeling, ziet de rechtbank aanleiding beide ouders een dwangsom op te leggen.
3.2.6.
De rechtbank acht het voorts met de raad en de GI noodzakelijk dat de GI gaat onderzoeken welke hulp voor de minderjarige wenselijk is bij het verwerken van wat ze in het verleden met haar moeder heeft meegemaakt, maar ook voor de problemen waar ze nu nog last van heeft. Verder zal voor de ouders hulpverlening ingezet moeten worden om ervoor te zorgen dat zij de minderjarige kunnen ondersteunen in het contact met de andere ouder en dat zij daarmee een onbelast en plezierig contact kan hebben. Dit is, zoals hiervoor ook benoemd, van belang voor een evenwichtige identiteitsontwikkeling van de minderjarige.
3.2.7.
Tot slot adviseert de rechtbank de man en de vrouw informatie tot zich te nemen en zich te verdiepen in wat een scheiding van ouders voor kinderen betekent en welke gevolgen dit kan hebben. De rechtbank wijst in dit kader op www.villapinedo.nl.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig als volgt zal zijn:
de vrouw is met ingang van 30 maart 2022 in de gelegenheid de minderjarige eenmaal per twee weken te ontmoeten, in beginsel op de locatie van de GI aan de Dynamostraat 16 te Rotterdam gedurende twee uur te rekenen vanaf 12.45 uur, en daarna uit te breiden waarbij tijdstippen, duur, aantal, frequentie en inhoud van de contacten worden bepaald door de medewerkers van Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond, na overleg met de ouders;
4.2.
bepaalt dat de man een dwangsom verbeurt van € 100,- per keer dat hij niet voldoet aan de verplichtingen die in deze beschikking onder 4.1. zijn opgelegd, tot een maximum is bereikt van € 2.500,-;
4.3.
bepaalt dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 100,- per keer dat zij niet voldoet aan de verplichtingen die in deze beschikking onder 4.1. zijn opgelegd, tot een maximum is bereikt van € 2.500,-;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier S. Breeman op 13 april 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.