Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1..Onderzoek op de terechtzitting
2..Tenlastelegging
3..Eis officier van justitie
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2022, stond de verdachte terecht in het kader van jeugdstrafrecht. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, maar de verdediging stelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden wegens schending van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat er inderdaad sprake was van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, die begon op het moment van de aanhouding van de verdachte op 17 december 2018. Echter, de rechtbank volgde de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad en oordeelde dat deze overschrijding niet automatisch leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De rechtbank beoordeelde vervolgens de bewijsvoering met betrekking tot de tenlastelegging van seksueel binnendringen en ontucht. De rechtbank kwam tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit van seksueel binnendringen. De verklaringen van de aangeefster waren niet voldoende onderbouwd door ander bewijs, en de rechtbank oordeelde dat de handelingen die de verdachte had gepleegd niet konden worden gekwalificeerd als seksueel binnendringen van het lichaam. Ook het subsidiair ten laste gelegde feit van ontucht kon niet worden bewezen, gezien de omstandigheden van de zaak en de leeftijd van de betrokkenen.
De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. Daarnaast verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De rechtbank besloot dat de benadeelde partij haar vordering enkel bij de burgerlijke rechter kon indienen.