ECLI:NL:RBROT:2022:3699

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
ROT 21/2873
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van de WIA-uitkering. Eiser had een WIA-aanvraag ingediend, maar het UWV had deze aanvraag afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 5,16%. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail uiteengezet, waarbij eiser zijn medische situatie en beperkingen aanvoerde ter onderbouwing van zijn standpunt. Eiser stelde dat zijn klachten ernstiger waren dan het UWV had aangenomen en dat er meer beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen hadden moeten worden.

De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen en voldoen aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV terecht heeft besloten dat eiser op 17 juni 2020 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dat de beëindiging van de WIA-uitkering gerechtvaardigd was. Eiser heeft niet voldoende medische onderbouwing geleverd om de beoordeling van de verzekeringsartsen te weerleggen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg in deze zaak. De proceskosten werden niet vergoed, aangezien eiser in beroep geen gelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2873

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.S. Kerkhof-Pöttger),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder

(gemachtigde: M. Molenaar).

Procesverloop

Met het besluit van 16 april 2020 heeft het UWV de aan eiser toegekende uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), met ingang van 17 juni 2020 beëindigd. De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 5,16%.
Bij besluit van 15 april 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de Teams-zitting van 14 april 2022. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiser werkte als schoonmaakhulp voor 40 uur per week. Hij heeft zich op 10 november 2009 wegens gezondheidsklachten ziekgemeld voor dit werk. Het dienstverband is op 1 november 2010 geëindigd. Bij het einde van de wachttijd voor de Wet WIA heeft het UWV aan eiser geen uitkering toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Vervolgens heeft eiser uitkeringen ontvangen op grond van de Werkloosheidswet, Ziektewet en ook alsnog op grond van de Wet WIA per 8 november 2011. Deze WIA-uitkering is beëindigd per 25 november 2012.
2. Op 5 maart 2015 heeft eiser aangegeven dat zijn gezondheid is verslechterd. Bij beslissing van 28 april 2015 heeft het UWV geweigerd om aan eiser vanaf 22 oktober 2014 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de arbeidsongeschiktheid niet voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WIA-uitkering. Het bezwaar van eiser tegen deze beslissing heeft het UWV bij beslissing van 5 oktober 2015 ongegrond verklaard.
3. Hiertegen heeft eiser beroep bij de rechtbank en daarna ook hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ingesteld. De CRvB heeft het UWV opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser. Daarbij moet het UWV als uitgangspunt nemen dat eiser op 22 oktober 2014 volledig arbeidsongeschikt is en dat deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan eiser eerder recht had op een WIA-uitkering.
4. Het UWV heeft hierop eiser vanaf 22 oktober 2014 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
5. De verzekeringsarts heeft op een spreekuur met eiser op 23 december 2019 de duurzaamheid van de beperkingen onderzocht en ook een herbeoordeling gedaan van eisers arbeidsgeschiktheid per 17 juni 2020. Deze beperkingen heeft zij opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er drie functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van deze functies 94,84% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziek meldde. Omdat dit betekent dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, kan eiser volgens het UWV geen WIA-uitkering meer krijgen vanaf 17 juni 2020.
6. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kon zich ook vinden in de beoordeling van de arbeidsdeskundige. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat eiser vindt

7. Eiser is het niet met het UWV eens. Hij voert aan dat de bestreden beslissing in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Volgens eiser is zijn medische situatie slechter en heeft hij meer beperkingen dan het UWV heeft aangenomen.
8. Ter onderbouwing heeft eiser medische informatie ingebracht van psychotherapeut [naam 1] van GGZ Delfland, waaruit volgens hem blijkt dat zijn klachten ernstig zijn. Eiser meent dat meer en zwaardere beperkingen hadden moeten worden opgenomen in de FML voor werktijden, concentratie, herinneren, vasthouden van de aandacht en werken onder stress. Volgens eiser is de urenbeperking ten onrechte opgeheven. Hij heeft namelijk in 2020, waaronder ook in juni 2020, verschillende therapieën gevolgd, onder andere dialectische gedragstherapie (DGT) en schematherapie.
9. Hoewel eiser rond de datum in geding minder tintelingen en iets meer kracht in zijn handen had, waren de pijnklachten aan de handen wel toegenomen. Op grond hiervan hadden zwaardere beperkingen voor zijn handen/polsen moeten worden aangenomen.
10. Gelet op zijn beperkingen acht eiser alle voor de schatting gebruikte functies ongeschikt. De functies zijn voor teveel uren, er wordt teveel een beroep gedaan op zijn concentratie,er zijn teveel deadlines/productiepieken en hij moet veel met handgereedschap en fijn gereedschap werken. Eiser kan dit niet doen zonder pijn.

Waarover het gaat in deze zaak

11. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser voor minder dan 35%, namelijk 5,16%, arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 17 juni 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

12
.De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 17 juni 2020 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dus geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank zal dat uitleggen.
13. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
14. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Zij heeft eiser op het spreekuur gezien en onderzocht. In haar beoordeling heeft zij onder andere gebruik gemaakt van medische informatie, die zij heeft ontvangen van [naam 1], klinisch psycholoog en psychotherapeut bij GGZ Delfland van 28 januari 2020 en informatie van [naam 2], GZ-psycholoog in opleiding tot psychotherapeut bij PSYQ van 21 januari 2020.
15. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in zijn rapport van 5 april 2020 (lees: 2021) heroverwogen. Hij heeft het dossier en de daarin aanwezige informatie van de behandelaars bestudeerd. Ook heeft hij eiser gesproken op de telefonische hoorzitting. In bezwaar is nog een aanvullende brief van 12 maart 2021 van [naam 1] ontvangen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de verzekeringsarts.
16. De verzekeringsartsen hebben alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaars betrokken in hun beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsartsen hebben bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
De medische beoordeling
17. De verzekeringsarts heeft aangenomen dat de belastbaarheid van eiser vergelijkbaar is met de FML van 1 januari 2018. Zij motiveert dat uit de informatie van GGZ Delfland blijkt dat eiser nog aandachtsproblemen ervaart, maar dat er geen diagnose ADHD is gesteld. Er wordt door GGZ Delfland geprobeerd om de aandachtsproblemen van eiser te behandelen, hij is hiervoor dus nog niet uitbehandeld. De hoofddiagnose bij eiser is andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met dysthymie als bijkomende diagnose. De verzekeringsarts heeft weergegeven dat zij met de vooral mentale beperkingen bij het vaststellen van belastbaarheid rekening heeft gehouden.. De verzekeringsarts heeft daarnaast aangegeven dat zij op preventieve gronden nog beperkingen van de luchtwegen heeft aangenomen. Volgens de verzekeringsarts werden er geen beperkingen meer aan de handen van eiser geobjectiveerd en er was daarom geen reden om hier nog beperkingen voor te geven. In de FML heeft de verzekeringsarts (onder andere) beperkingen opgenomen voor het persoonlijk en sociaal functioneren.
18
.De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 5 april 2021 uiteengezet waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. Hij rapporteert dat hem niet is gebleken dat de verzekeringsarts een onjuist of onvolledig beeld heeft gehad van de gezondheidssituatie van eiser. Volgens hem heeft de verzekeringsarts bij de vaststelling van eisers belastbaarheid de medische beperkingen van eiser juist en volledig in acht genomen. Hij licht toe dat uit de in de bezwaarprocedure opgevraagde gegevens van de behandelaars niet blijkt dat de gezondheidstoestand en de daaruit voor het verrichten van arbeid voortvloeiende beperkingen op de datum in geding anders waren dan door de verzekeringsarts is aangegeven.
19. Eiser voert aan dat het UWV meer beperkingen had moeten aannemen voor werktijden en in de rubrieken 1 en 2 van de FML. Op de zitting heeft eiser op dit punt toegelicht dat de urenbeperking ten onrechte is opgeheven. Hij volgde in 2020, en ook ten tijde van de datum in geding, verschillende behandelingen. Dat dit traject niet meer zo intensief was als in 2014, komt ook omdat hij op een wachtlijst stond voor de voor hem passende en noodzakelijke behandeling. Dit betekent volgens eiser niet dat de urenbeperking niet meer nodig is, hij heeft immers nog steeds elke twee weken behandeling. Volgens eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet de juiste conclusies aan de brieven van zijn behandelaren verbonden. Vanwege zijn aandachtdeficiëntieproblemen zouden tenminste beperkingen voor het verdelen van de aandacht moeten worden opgenomen.
20. Het UWV heeft, naar aanleiding van vragen van de rechtbank, in beroep aanvullend toegelicht wat de achtergrond was voor het opnemen van een urenbeperking in 2015. De redenen destijds waren een intensieve behandeling, ver van zijn woonplaats en een toen mentaal noodzakelijke preventieve urenbeperking. Deze omstandigheden waren op de datum in geding niet meer aan de orde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit ook toegelicht in zijn rapport. Hij heeft uiteengezet dat geen sprake meer is van een intensieve behandeling waarbij vanwege verminderde beschikbaarheid voor arbeid (op de tijden van de behandelingen) een urenbeperking toegekend zou moeten worden. Ook ziet hij geen grond om aan te nemen dat eiser te kampen heeft met een dermate ernstig ziektebeeld, waarvoor een structurele recuperatiebehoefte geldt. Volgens de geldende “standaard verminderde arbeidsduur” wordt een urenbeperking pas toegekend als er sprake is van een ernstige aandoening, die gepaard gaat met ernstig energieverlies, zoals bij een ernstige hart- en longafwijking of een vitale depressie. Daarvan is bij eiser geen sprake. Eiser heeft evenmin voldoende aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsartsen zich niet op juiste wijze rekenschap hebben gegeven van de pijn en klachten aan zijn handen en polsen. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts kennis heeft genomen van de beschikbare informatie in het dossier en eisers eigen toelichting tijdens spreekuur. Zij heeft ook lichamelijk onderzoek gedaan. Tijdens de hoorzitting heeft eiser vervolgens aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgelegd welke klachten en belemmeringen hij ervaart aan de handen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nadien met eiser telefonisch contact gehad in verband met het opvragen van medische informatie bij de behandelaar van de handklachten, waarna eiser te kennen heeft gegeven dat hij sinds jaren geen behandeling meer heeft en dat de huisarts niet op de hoogte is van deze huidige klachten. Eiser heeft tijdens de zitting hieraan nog toegevoegd dat hij niet in behandeling is, omdat de artsen hem hebben gezegd niets meer voor hem kunnen doen, maar die stelling is onvoldoende om de beoordeling van de belastbaarheid voor onjuist te houden.
21. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Als iemand het niet eens is met een oordeel van een verzekeringsarts, dan moet hij of zij dat onderbouwen met (andere) medische stukken. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de verzekeringsartsen de ontvangen medische informatie onjuist hebben beoordeeld. Dat de gegeven urenbeperking niet ver genoeg gaat heeft eiser ook niet (met medische stukken) onderbouwd.
22. De rechtbank is zich ervan bewust dat eiser klachten ervaart, maar in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd.
De arbeidskundige beoordeling
23. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
24. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 17 juni 2020 met de middelste van deze functies 94,84% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als schoonmaakhulp, zodat eiser voor de overige 5,16% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

25. Het UWV heeft terecht de WIA-uitkering van eiser beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
26. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 mei 2022 door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.