ECLI:NL:RBROT:2022:4012

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
ROT 21/3618
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven wegens gebrek aan nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven, na eerdere afwijzingen van haar aanvragen. De rechtbank Rotterdam heeft op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank oordeelde dat de door eiseres overgelegde stukken geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden bevatten ten opzichte van haar eerdere aanvragen. Eiseres had eerder op 8 juni 2017 een uitkering aangevraagd in verband met mishandeling door haar ex-partner, maar deze aanvraag was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nieuwe aanvraag, ingediend op 29 oktober 2020, niet vergezeld ging van nieuwe informatie die relevant was voor de beoordeling van haar situatie. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, dat de overgelegde uitspraak van de familierechter relevant was, niet gevolgd. De rechtbank concludeerde dat de informatie over de ex-partner niet voldoende was om aan te nemen dat eiseres ook daadwerkelijk slachtoffer was van geweld of bedreiging. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3618

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. P. van Baaren,
en

Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder,

gemachtigden: mr. Y. Pieters en mr. R. Jager.

Procesverloop

Met het besluit van 14 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (schadefonds) afgewezen.
Met het besluit van 14 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 8 juni 2017 heeft eiseres een uitkering uit het schadefonds aangevraagd in verband met mishandeling en bedreiging met geweld door haar ex-partner. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 11 oktober 2017 afgewezen en het daartegen ingestelde bezwaar bij besluit van 2 februari 2018 ongegrond verklaard. Op 29 oktober 2020 heeft eiseres opnieuw op dezelfde gronden een aanvraag bij verweerder ingediend. Bij de nieuwe aanvraag heeft eiseres een pagina van een uitspraak van de familierechter van 21 oktober 2020 over haar ex-partner overgelegd.
2. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat met het overleggen van een gedeelte van de uitspraak geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten opzichte van de vorige aanvraag. Volgens verweerder is er dan ook geen aanleiding om de zaak van eiseres opnieuw inhoudelijk te beoordelen.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de pagina van de uitspraak relevant is voor de beoordeling van haar zaak en dat deze informatie door verweerder gewogen had moeten worden in de besluitvorming.
4. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijke afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
5.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:489, volgt dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bestuursorgaan kan er op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb ook voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Hetzelfde geldt, als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit. Als het bestuursorgaan – overeenkomstige – toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dan toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
5.2.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moet het volgende worden begrepen: feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een – hernieuwde – toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:157).
5.3.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die aan het eerdere besluit kunnen afdoen. In het door eiseres overgelegde gedeelte van een uitspraak van de familierechter is een deel van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming opgenomen. Dit is in de uitspraak als volgt beschreven:

De man heeft agressieproblemen en is in het verleden een aantal malen veroordeeld voor ernstige zeden- en geweldsdelicten. Uit het raadsonderzoek komt naar voren dat de man in het verleden het traject bij het Dok (in het kader van tbs met voorwaarden) na de intake eenzijdig heeft gestaakt (de man verscheen niet op zijn afspraken). Hij heeft derhalve nooit behandeling gehad.[…] De raad komt tot de zorgelijke conclusie dat zowel de vrouw als de man onvermogend zijn om te handelen in het belang van[het zoontje van eiseres]
waardoor er sprake is van emotionele mishandeling/-verwaarlozing.”
Verder volgt uit het stuk dat de familierechter zich achter het advies van de Raad voor de Kinderbescherming heeft geschaard. Hoewel de tekst informatie geeft over de ex-partner van eiseres, kan daaruit geen verband worden gelegd met het gestelde gepleegde geweldsmisdrijf of bedreiging met geweld jegens eiseres. De omstandigheid dat de ex-partner meerdere malen is veroordeeld voor ernstige zeden- en geweldsdelicten, dat hij agressieproblemen heeft en tot tbs met voorwaarden is veroordeeld, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat eiseres ook het slachtoffer is geweest van door hem gebruikt geweld of bedreiging met geweld. Eiseres heeft met het overleggen van dit stuk dan ook geen nieuwe informatie over haar eigen situatie gegeven.
5.4.
Eiseres heeft ter zitting een gespreksverslag van 21 januari 2022 van een wijkteammedewerker in de procedure gebracht. Uit dit gespreksverslag volgt dat de zoon van eiseres en haar ex-partner aan een wijkteammedewerker heeft verklaard dat de ex-partner van eiseres aan zijn huidige vriendin “
af en toe tikken geeft, maar vooral om te corrigeren.” Dit gespreksverslag heeft geen betrekking op eiseres. Dat eiseres ook tikken van haar ex-partner zou hebben gekregen, laat staan het slachtoffer is geweest van huiselijk geweld of bedreiging met geweld door haar ex-partner, is daarmee niet voldoende aannemelijk gemaakt.
6. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat de door eiseres overgelegde stukken geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van de eerste aanvraag betreffen. In hetgeen eiseres stelt ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor het oordeel dat sprake is van evidente onredelijkheid aan de zijde van verweerder. Het beroep is dan ook ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Cras, griffier. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 25 mei 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.