ECLI:NL:RBROT:2022:4016
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Besluit tot oplegging van een medisch onderzoek naar rijgeschiktheid na vermoedens van ongeschiktheid op basis van politie-informatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.M. Hoogenraad, en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), vertegenwoordigd door mr. J.A. Launspach. De zaak betreft de oplegging van een medisch onderzoek naar de rijgeschiktheid van eiseres, die door de politie was gemeld vanwege vermoedens van ongeschiktheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie op 19 januari 2021 een melding heeft gedaan aan het CBR, waarin werd aangegeven dat eiseres mogelijk niet langer over de vereiste rijvaardigheid of geschiktheid beschikte. Dit vermoeden was gebaseerd op observaties van verbalisanten die eiseres hadden gevolgd en die opmerkten dat zij haar gordel niet correct droeg en niet adequaat reageerde op verkeerssignalen.
Eiseres heeft het bestreden besluit van het CBR, waarin haar bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond werd verklaard, aangevochten. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, waaronder de stelling dat de waarnemingen in het mutatierapport onjuist waren. De rechtbank oordeelde dat het CBR in redelijkheid het vermoeden van ongeschiktheid mocht baseren op het mutatierapport, dat voldoende gedetailleerd was. De rechtbank benadrukte dat het doel van het onderzoek naar de rijgeschiktheid is om een definitief oordeel te vellen over de geschiktheid van eiseres om een motorrijtuig te besturen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het CBR terecht had besloten tot het opleggen van het medisch onderzoek. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.