ECLI:NL:RBROT:2022:4017

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
C/10/625603 / FA RK 21-7012
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van het ouderlijk gezag en voorlopige zorgregeling in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 mei 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot het ouderlijk gezag en de zorgregeling voor een minderjarige. De vrouw, met de Poolse nationaliteit, en de man, met de Griekse en Albanese nationaliteit, hebben van februari 2011 tot april 2021 een relatie gehad en een kind, [naam minderjarige], geboren in 2019. De man heeft de minderjarige erkend, maar het ouderlijk gezag is tot nu toe alleen bij de vrouw. De man verzoekt om gezamenlijk ouderlijk gezag, terwijl de vrouw dit verzet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man betrokken is bij de verzorging van de minderjarige en dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank heeft daarom besloten het ouderlijk gezag te wijzigen, zodat beide ouders dit gezamenlijk uitoefenen. Daarnaast is er een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de man contact heeft met de minderjarige op specifieke dagen en tijden. De rechtbank heeft partijen ook aangemoedigd om een mediationtraject te starten om de communicatie en samenwerking te verbeteren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en de behandeling van de zorgregeling wordt aangehouden tot de resultaten van de mediation bekend zijn.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/625603 / FA RK 21-7012
Beschikking van 30 mei 2022 betreffende het ouderlijk gezag en de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht
in de zaak van:
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.P. Kloppenburg te Rotterdam,
t e g e n
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. K. Hoesenie te Rotterdam.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 4 april 2022 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de man, met bijlage, ingekomen op 6 mei 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 16 mei 2022.
Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [persoon A] .

2..De beoordeling

2.1.
Partijen hebben van februari 2011 tot april 2021 een affectieve relatie gehad en ook
samengewoond.
2.2.
Uit de vrouw is geboren de minderjarige:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2019 te [geboorteplaats minderjarige] .
2.3.
De man heeft de minderjarige erkend. Op de geboorteakte van de minderjarige is door de ambtenaar van de burgerlijke stand vermeld dat op de erkenning het recht van Griekenland is toegepast.
2.4.
De minderjarige heeft zijn gewone verblijfplaats bij de vrouw in Nederland.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 4 april 2022 is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 1 september 2021 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige zal voldoen € 300,- per maand.
2.6.
De vrouw heeft de Poolse nationaliteit. De man heeft de Griekse en Albanese nationaliteit.
2.7.
Gezag
2.7.1.
De man verzoekt, bij wege van zelfstandig verzoek hem naast de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.7.2.
Uit artikel 1 lid 1 sub b jo. lid 2 sub a van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis) blijkt dat deze verordening van toepassing is op zaken die betrekking hebben op het gezags- en omgangsrecht. Op grond van artikel 8 van Brussel II bis is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek tot gezamenlijk gezag over de minderjarige kennis te nemen, nu de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
2.7.3.
Zoals hiervoor in 2.3. reeds is overwogen, is op de geboorteakte van de minderjarige door de ambtenaar van de burgerlijke stand vermeld dat op de erkenning het recht van Griekenland is toegepast.
2.7.4.
In artikel 1515 van het Grieks Burgerlijk Wetboek is -onder meer- het volgende bepaald:
Children born outside of wedlock.
Parental care of a child under age born and existing outside a marriage of its parents
belongs to its mother. In case of acknowledgment by its father the latter shall also partake in the parental care but can exercise it if there is an agreement between the parents in accordance with article 1513 or if the mother's parental care has ceased or if the mother cannot exercise it on legal or factual grounds.
Αt the request of the father the Court may in other cases and particularly if the mother agrees entrust also to him the exercise of parental care or a part of it to the extent that the
interest of the child so demands.
2.7.5.
In dit geval is er geen sprake van een overeenkomst van partijen ten aanzien van de ouderlijke zorg voor de minderjarige. Evenmin is het ouderlijk gezag van de moeder geëindigd of is er sprake van onmacht van de moeder om het ouderlijk gezag uit te oefenen. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de man bij gelegenheid van de erkenning niet van rechtswege mede het ouderlijk gezag over de minderjarige heeft verkregen en dat de vrouw thans alleen het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefent.
De man kan dan ook in zijn verzoek worden ontvangen.
2.7.6.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is, is op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV ‘96) Nederlands recht van toepassing op het onderhavige verzoek.
2.7.7.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en vraagt afwijzing van het verzoek van de man.
2.7.8.
De man onderbouwt zijn verzoek – samengevat – als volgt:
Hij is vanaf de geboorte van de minderjarige betrokken bij diens verzorging en opvoeding en hij ziet zijn zoon dagelijks. Hij heeft het einde van de relatie met de vrouw een plekje kunnen geven. Hij heeft werk en hij heeft nu eigen woonruimte waar hij de minderjarige kan ontvangen. Hij wil een volwaardige vader zijn voor de minderjarige en niet een ‘half uur vader’, waarmee de man doelt op zijn kortdurende doordeweekse contacten met de minderjarige. Een vorm van co-ouderschap is volgens de man in het belang van de minderjarige en past in het leven van de ouders. De man betwist dat hij beslissingen over de minderjarige blokkeert en stelt alleen goed geïnformeerd te willen worden alvorens te beslissen. Hij betwist dat hij alcohol of drugs gebruikt. De man bevestigt dat hij in de tuin van de – toen nog gemeenschappelijke – woning van partijen wat dingen heeft vernield; dat was uit boosheid en frustratie omdat de vrouw hem die dag opnieuw niet toestond contact hebben met zijn zoon. Juist is dat hij toen is aangehouden door de politie. De zaak is geseponeerd. Veilig Thuis heeft nooit contact opgenomen met hem.
2.7.9.
De vrouw onderbouwt haar verweer – samengevat – als volgt:
Het ouderlijk gezag over de minderjarige delen met de man is voor haar een doemscenario. Volgens de vrouw is er onvoldoende basis voor gezamenlijk gezag en er is een reëel risico dat de minderjarige klem en verloren zal raken tussen zijn ouders. De onderlinge communicatie is niet goed en de man staat niet open voor overleg of kritiek.
De relatie van partijen was volgens de vrouw turbulent. De vrouw moest steeds vechten om op voet van gelijkwaardigheid te worden behandeld en de man liet regelmatig alle zorg voor de minderjarige aan de vrouw over. De man was agressief jegens de vrouw – hij heeft na het einde van de relatie vernielingen aangericht in haar tuin en is daarvoor aangehouden en gehoord door de politie – en er was sprake van geestelijk misbruik. De vrouw is daarvoor nu onder behandeling van een psycholoog. Partijen hebben voortdurend ruzie en conflicten over wat goed is voor de minderjarige. De vrouw noemt als voorbeelden het eten dat de minderjarige zou moeten krijgen en een medische behandeling (amandelen knippen) die de minderjarige zou moeten ondergaan. De man zou ook wel eens onder invloed zijn geweest van alcohol of drugs in aanwezigheid van de minderjarige. De vrouw vreest dat de man het gezamenlijk ouderlijk gezag zal gaan misbruiken om haar onder druk te zetten.
2.7.10.
De raad adviseert de rechtbank het verzoek van de man toe te wijzen. Partijen hebben beide de zorg voor de minderjarigen en daarbij past gezamenlijk ouderlijk gezag. Als de ene ouder bezwaren heeft jegens de andere ouder, moet je samen gaan werken aan een oplossing, bijvoorbeeld door samen naar een mediator te gaan. Partijen moeten leren elkaar weer te vertrouwen als ouders van de minderjarige. Dat hoort bij de verantwoordelijkheid als ouders van de minderjarige.
2.7.11.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen indien (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.7.12.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit geval geen sprake van een onaanvaardbaar risico als hiervoor bedoeld en evenmin is er sprake van dat afwijzing van het verzoek van de man anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. De bezwaren van de vrouw tegen het gezamenlijk met de man uitoefenen van het ouderlijk gezag vinden deels hun oorsprong in de turbulente relatie van partijen, het onaangename einde van die relatie en de nasleep ervan in de vorm van ruzies en incidenten. Voor een ander deel zijn de bezwaren van de vrouw gebaseerd op de gebrekkige communicatie tussen de ouders en de onmacht van beiden om daarin zelf verbetering te brengen. Het onderling vertrouwen tussen partijen als ouders van de minderjarige is heel beperkt, ook al zegt de man de vrouw te respecteren als moeder.
2.7.13.
Het behoeft geen betoog dat beide partijen moeten gaan werken aan de verbetering van de onderlinge communicatie en het herstel van het onderling vertrouwen. Daartoe zijn zij gehouden uit hoofde van hun verantwoordelijkheid als ouders van [voornaam minderjarige] en het belang van [voornaam minderjarige] verlangt ook dat zij dit gaan doen.
Ter zitting zijn partijen overeengekomen een mediationtraject in te gaan om te trachten (onder meer) de onderlinge communicatie te verbeteren en het onderling vertrouwen te herstellen. De rechtbank heeft partijen aansluitend in contact gebracht met de mediationfuntionaris, opdat dit mediationtraject op zo kort mogelijke termijn zal aanvangen.
2.7.14.
De nu nog gebrekkige onderlinge communicatie tussen de ouders en het ontbreken van voldoende onderling vertrouwen vormt onvoldoende grond om het door de man verzochte gezamenlijke ouderlijke gezag, dat is overeenstemming is met het wettelijk uitgangspunt, af te wijzen. Beide ouders zijn zeer betrokken op hun beider zoon en het bestaande wantrouwen en communicatieprobleem is direct te herleiden naar de relatiebreuk. De verwachting is dat middels het mediationtraject hierin een verbetering zal plaatsvinden. De rechtbank zal dit verzoek dan ook toewijzen.
2.8.
Zorgregeling
2.8.1.
Zowel de man als de vrouw verzoekt een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen. Zij voeren over en weer gemotiveerd verweer tegen elkaars verzoeken.
2.8.2.
De raad voor de kinderbescherming adviseert de thans tussen partijen gehanteerde regeling van het contact van de man met de minderjarige te gaan uitbouwen naar een regeling inclusief overnachting van de minderjarige bij de man. Tevens adviseert de raad partijen in mediation te gaan teneinde tot afspraken te komen over het contact.
2.8.3.
Partijen zijn overeengekomen een mediationtraject in te gaan om te trachten overeenstemming te bereiken over de zorgregeling.
2.8.4.
De rechtbank zal in afwachting van het resultaat hiervan de beslissing op dit punt aanhouden.
2.8.5.
De rechtbank zal tevens in het dictum van deze beschikking een voorlopige zorgregeling vaststellen, die zal gelden voor de periode tot aan het moment waarop partijen in mediation nadere afspraken hebben gemaakt ten aanzien van de zorgregeling, dan wel – in geval de mediation niet tot resultaat leidt – partijen weer ter zitting van de rechtbank terugkeren voor het vervolg van de mondelinge behandeling van de zaak.
De voorlopige regeling is in het belang van de minderjarige en is zoveel als mogelijk in overeenstemming gebracht met de wensen en de mogelijkheden van ieder van partijen, zoals zij die ter zitting naar voren hebben gebracht en toegelicht.
2.9.
Proceskosten
2.9.1.
Omdat ten aanzien van de zorgregeling nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

3..De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijzigt het ouderlijk gezag over de minderjarige in die zin, dat de man en de vrouw dit gezag over de minderjarige vanaf de datum van deze beschikking gezamenlijk uitoefenen;
3.2.
bepaalt dat van deze beslissing, zodra deze in kracht van gewijsde is gegaan aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
3.3.
bepaalt dat de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopigals volgt zal zijn:
de man heeft contact met de minderjarige:
  • iedere zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de vrouw de minderjarige om 10.00 uur bij de man brengt en de man de minderjarige om 17.00 uur bij de vrouw terugbrengt;
  • iedere woensdag van 15.00 uur tot 19.00 uur, waarbij de man de minderjarige om 15.00 uur bij de kinderopvang ophaalt en de man de minderjarige om 19.00 uur – de minderjarige heeft dan bij de man gegeten – bij de vrouw brengt;
  • iedere vrijdag van 17.30 uur tot 19.00 uur, waarbij de man de minderjarige om 17.30 uur bij de kinderopvang ophaalt en de man de minderjarige om 19.00 uur – de minderjarige heeft dan bij de man gegeten – bij de vrouw brengt.
3.4.
verklaart deze beschikking ten aanzien van de voorlopige zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
en alvorens verder te beslissen:
3.5.1.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt aangehouden tot
1 november 2022 PRO FORMA, met verzoek aan de advocaten van partijen uiterlijk twee weken vóór laatstgenoemde datum schriftelijk aan de rechtbank te berichten over de resultaten van de mediation en daarbij tevens gemotiveerd aan te geven op welke wijze volgens partijen moet worden voort geprocedeerd;
3.6.
bepaalt dat partijen, hun advocaten en de raad voor de kinderbescherming op de genoemde pro-formadatum niet ter zitting hoeven te verschijnen.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier op 30 mei 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.