ECLI:NL:RBROT:2022:4127

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
27 mei 2022
Zaaknummer
ROT 21/3517
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikkingen en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiseres, eigenaar van onroerende zaken, beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling. De heffingsambtenaar had bij aanslagbiljet van 26 februari 2021 de waarde van de onroerende zaken voor 2021 vastgesteld en de bijbehorende aanslagen opgelegd. Eiseres had bezwaar gemaakt, dat door de heffingsambtenaar op 27 mei 2021 gegrond werd verklaard, waarbij de aanslagen en beschikkingen werden vernietigd en een proceskostenvergoeding van € 265,- werd toegekend aan eiseres. Eiseres was het echter niet eens met de hoogte van deze proceskostenvergoeding en heeft beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 1 februari 2022 heeft eiseres haar gronden in een eerdere brief laten vallen, behalve het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Eiseres voerde aan dat zij ten onrechte niet was gehoord in bezwaar en dat de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding te laag was vastgesteld. De rechtbank overwoog dat er geen hoorplicht bestond voor de kostenvergoeding, aangezien het bezwaar volledig was gehonoreerd. Ook werd vastgesteld dat de wegingsfactor van 1 voor de proceskostenvergoeding terecht was, omdat het bezwaar tegen meerdere aanslagen als één bezwaar werd beschouwd.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een hogere wegingsfactor of voor het toekennen van immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier, op 27 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3517

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels,
en
de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Blom.

Procesverloop

Bij aanslagbiljet van 26 februari 2021 heeft verweerder in een aantal beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van een aantal onroerende zaken gelegen aan het Raadhuisplein in Werkendam voor 2021 vastgesteld. Tevens staan op het aanslagbiljet de aan eiseres opgelegde aanslagen OZB en rioolheffing voor 2021 vermeld.
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 27 mei 2021 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en de beschikkingen en aanslagen vernietigd. Tevens is een proceskostenvergoeding van € 265,- toegekend aan eiseres.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2022.
Partijen zijn verschenen, vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres is eigenaar van de onroerende zaken waarop de WOZ-beschikkingen betrekking hebben. Na de vernietiging van de WOZ-beschikkingen en aanslagen is nog in geschil de vastgestelde proceskostenvergoeding. Volgens eiseres is deze te laag vastgesteld. Verweerder is van mening dat de proceskostenvergoeding terecht op € 265,- is vastgesteld.
2. Verder heeft eiseres ter zitting haar gronden in de zogenoemde “pinpoint-brief” van 14 januari 2022 laten vallen, behalve het verzoek tot schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Deze gronden hoeven dus geen bespreking meer. Alleen nog het verzoek om schadevergoeding moet worden beoordeeld.
Daarnaast heeft eiseres ter zitting aangevoerd dat zij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar en dat bij de berekening van de proceskostenvergoeding een wegingsfactor van 1,5 toegepast had moeten worden.
3. Volgens vaste jurisprudentie, zoals het arrest van de Hoge Raad van 25 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1619, bestaat geen hoorplicht voor de kostenvergoeding als in bezwaar volledig is tegemoetgekomen. De hoorplicht ziet uitsluitend op het primaire besluit en niet op bijkomende verzoeken. Gelet daarop had verweerder eiseres niet hoeven horen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4. Verder bestaat geen aanleiding om een hogere factor dan 1 toe te passen bij de berekening van de proceskostenvergoeding in bezwaar.
Op grond van vaste jurisprudentie geldt bij de proceskostenvergoeding een bezwaar tegen meerdere aanslagen of WOZ-beschikkingen, die op één biljet staan vermeld, als één bezwaar. Wel kan de omstandigheid dat het bezwaar op meer dan één besluit betrekking heeft een rol spelen bij het bepalen van de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak (vergelijk Hoge Raad 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822 en Hoge Raad 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:19).
4.1
In dit geval heeft eiseres volstaan met één bezwaarschrift tegen alle WOZ-beschikkingen en aanslagen die op het aanslagbiljet vermeld staan. De bezwaargronden zijn algemeen en niet verder uitgewerkt of toegespitst op de verschillende beschikkingen en aanslagen. Gelet op de werkbelasting die dit voor de gemachtigde van eiseres meebracht, kan in dit geval worden volstaan met een wegingsfactor van 1.
5. Voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bestaat ten slotte geen aanleiding. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ontvangen op 3 maart 2021. De redelijke termijn is op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan dus niet verstreken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Noordegraaf, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 27 mei 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).