ECLI:NL:RBROT:2022:431

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
ROT 20/5054
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor vervoer van een niet geschikt varken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vervoerder van varkens, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres kreeg een boete van € 4.500,- opgelegd omdat zij volgens de minister bij de Wet dieren gestelde voorschriften zou hebben overtreden door een varken te vervoeren dat niet geschikt was voor transport. De minister baseerde deze boete op een rapport van bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), waarin werd gesteld dat het varken een groot abces had aan de linker voorpoot, waardoor het zich moeilijk kon bewegen en niet in staat was om pijnloos te lopen.

Eiseres heeft tegen deze boete beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat het varken wel geschikt was voor transport en dat de bevindingen van de toezichthouder niet klopten. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres in overweging genomen, waaronder een verklaring van een dierenarts die stelde dat het varken een aangeboren afwijking had en dat de letsels niet de oorzaak waren van de kreupelheid. De rechtbank oordeelde dat het rapport van bevindingen onvoldoende grondslag bood voor de vaststelling van de overtreding, omdat niet duidelijk was gemotiveerd waarom het letsel van het varken als een abces moest worden gekwalificeerd en of dit letsel al voor het transport aanwezig was.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor de boete verviel. Tevens werd bepaald dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden en dat de proceskosten van eiseres door de minister moesten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/5054

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.J.J.E. Peters,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. A.F. Kabiri.

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 4.500,- omdat zij volgens verweerder bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften heeft overtreden.
Bij besluit van 20 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2021. Namens eiseres zijn verschenen [persoon A] en [persoon B] , bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In het rapport van bevindingen van 23 mei 2019 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gerapporteerd dat hij zich op
16 mei 2019 omstreeks 7:40 uur bevond op het losbordes van slachthuis [naam bedrijf] voor een ante-mortemkeuring. De toezichthouder heeft in het rapport van bevindingen vermeld dat hij zag dat [persoon C] , chauffeur van eiseres, geparkeerd stond aan het losbordes en 210 varkens loste die waren geladen op het bedrijf met UBN-nummer [UBN-nummer] .
1.1.
De toezichthouder zag dat een varken (slachtbliknummer [slachtbliknummer] ) van ongeveer 110 kg tijdens het lossen op het losbordes bleef staan en niet meer met de groep verder kon. Het dier kon zich moeilijk bewegen en staande houden, omdat de linker voorpoot, die een groot abces vertoonde, niet meer als steun door het dier kon worden gebruikt. De voorpoot was erg verkromd door een aanwezige ontsteking. Als het dier zich op het losbordes wilde voortbewegen werd het kortademig van de pijn. De voorpoot steunde zowel in rust als tijdens stappen niet op de grond. Het dier kon zich slechts met moeite op drie poten staande houden en voortbewegen. De linker bil was ook verdikt en vertoonde een rode huid door het schuren op de grond. Het dier heeft zich in de stal vooral op de (linker) bil voortgesleept, aangezien het dier met een dergelijke voorpoot zeer moeilijk recht kon staan. Hierdoor is de huid geschuurd en die bil ontstoken en verdikt door de overmatige bewegingen. Deze letsels waren minstens al enkele dagen oud, aldus de toezichthouder.
1.2.
Volgens de toezichthouder heeft het vervoer onnodig lijden veroorzaakt, omdat het dier tijdens het transport met deze letsels zijn evenwicht niet kon bewaren en moeilijk kon liggen en opstaan. Daarbij heeft de toezichthouder opgemerkt dat het dier tijdens het transport ook niet in een apart compartiment werd vervoerd.
1.3.
De toezichthouder heeft de chauffeur van eiseres van de bevindingen op de hoogte gesteld en medegedeeld dat naar aanleiding daarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Nadat de toezichthouder aan de chauffeur had medegedeeld dat hij niet tot antwoorden was verplicht, heeft de chauffeur de volgende verklaring afgelegd:
“Ik had de letsels pas vastgesteld, nadat het dier reeds op de wagen geladen was en ik mocht het van de boer niet meer terug afladen.”
2. Op basis van het rapport van bevindingen heeft verweerder bij het primaire besluit aan eiseres een boete opgelegd van € 4.500,- voor het volgende beboetbare feit: de vervoerder vervoerde een varken dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat het varken niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen. Dit is volgens verweerder een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 4.8, van de Regeling houders van dieren, alsmede in samenhang met artikel 3 en artikel 6, gelet op Bijlage I, Hoofstuk I, paragrafen 1 en 2, onder a, van Verordening (EG) nr. 1/2005 (Transportverordening). Het boetebedrag is verhoogd in verband met recidive.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een overtreding omdat het varken wel geschikt was voor het transport. Het varken had een aangeboren afwijking. Ter ondersteuning van deze stelling heeft eiseres een verklaring overgelegd van dierenarts
[persoon D] van dierenartsenpraktijk [naam dierenartsenpraktijk] van 11 februari 2020. Deze dierenarts heeft het dier vaker gezien dan de toezichthouder van de NVWA. Eiseres heeft verder naar voren gebracht dat de verdikte bil het gevolg kan zijn van spierontwikkeling ter compensatie van de aangeboren afwijking aan de voorpoot. Het abces is volgens eiseres een vetbult en niet is aangetoond dat het abces of de vetbult de oorzaak is van de kreupelheid. De kortademigheid kan volgens eiseres het gevolg zijn van de inspanningen die het dier heeft moeten doen om een afstand van 100 meter af te leggen of van het lopen met een aangeboren afwijking. Eiseres heeft erop gewezen dat het een kort transport was en dat het dier zelfstandig de wagen op was gelopen.
3.1.
Volgens vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), onder meer de uitspraak van 5 november 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:551), geldt als uitgangspunt dat een verklaring van een toezichthoudend dierenarts in beginsel zwaar weegt en dat hetgeen in de verklaring is vastgelegd voor juist mag worden gehouden, indien daarin duidelijk is gemotiveerd waarom sprake is van een dier dat niet geschikt is voor transport. Daarnaast geldt dat, zoals het CBb heeft overwogen in onder meer de uitspraak van
31 mei 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:217), dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen. Echter, indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het rapport van bevindingen onvoldoende grondslag voor de vaststelling van de overtreding. In het rapport van bevindingen is beschreven dat de linker voorpoot van het varken een groot abces had, waardoor die poot niet meer als steun kon worden gebruikt en het varken zich moeilijk kon bewegen en moeilijk kon blijven staan. Verder heeft de toezichthouder beschreven dat de voorpoot erg verkromd was door een aanwezige ontsteking. De rechtbank begrijpt dat een abces een plaatselijke zwelling gevuld met pus is die ontstaat door een bacteriële infectie of een ontsteking. Uit het rapport van bevindingen blijkt echter niet waarom sprake is van een abces in die zin en of er aan dat abces een ontsteking ten grondslag lag. Het zou dus zo kunnen zijn dat het om een vetbult ging. Althans is niet afdoende gemotiveerd waarom het een abces was. Dit is van belang om te weten teneinde te kunnen vaststellen of dat letsel reeds voor het transport aanwezig was maar met name of dat letsel het varken belemmerde om zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of dat hij daardoor niet in staat was om zonder hulp te lopen. Nu uit het rapport van bevindingen ook niet blijkt of er sprake was van een abces en daarnaast een ontsteking of dat het mogelijke abces een uiting was van een vermoedelijke ontsteking, is in het rapport van bevindingen niet duidelijk gemotiveerd waarom dat letsel minstens enkele dagen oud was. Dit maakt bovendien dat er twijfel kan zijn bij het geconstateerde letsel en de beantwoording van de vraag of het varken daarmee niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen.
3.3.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat zodanige twijfel aan de bevindingen in het boeterapport is gerezen, dat deze niet aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Dit betekent dat verweerder eiseres voor deze bevindingen geen boete heeft mogen opleggen.
4. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Op grond van het bepaalde in artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit betekent dat de aan eiseres opgelegde boete vervalt.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen uitsluitend de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in aanmerking. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en stelt het boetebedrag vast op nihil;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L. Mehlbaum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 januari 2022.
De griffier is verhinderd te tekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.