ECLI:NL:RBROT:2022:4353

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
9177129 / CV EXPL 21-14879
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot vergoeding van kosten door Hogeschool Rotterdam na beëindiging stage in China door corona

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een studente, aangeduid als eiseres, en de Stichting Hogeschool Rotterdam, aangeduid als gedaagde. Eiseres had haar stage in China moeten staken vanwege de coronamaatregelen en vorderde vergoeding van de kosten die zij had gemaakt. De kantonrechter heeft allereerst de ontvankelijkheid van eiseres in haar vorderingen beoordeeld. De rechter oordeelde dat het besluit van Hogeschool Rotterdam om eiseres terug te laten keren naar Nederland geen publiekrechtelijk besluit was, waardoor eiseres ontvankelijk was in haar vordering.

Vervolgens heeft de kantonrechter de schending van de zorgplicht door Hogeschool Rotterdam beoordeeld. Eiseres stelde dat de hogeschool haar zorgplicht had geschonden door te zeggen dat zij haar studiepunten niet zou krijgen als zij in China zou blijven. De kantonrechter oordeelde echter dat Hogeschool Rotterdam haar zorgplicht niet had geschonden, omdat eiseres geen studievertraging had opgelopen en haar studiepunten alsnog had kunnen behalen.

Daarnaast heeft de kantonrechter de toezegging van de vader van eiseres beoordeeld, waarbij eiseres stelde dat Hogeschool Rotterdam had toegezegd de kosten te vergoeden. De rechter oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor deze toezegging. Tot slot werd de coulanceregeling besproken, maar ook hier oordeelde de kantonrechter dat Hogeschool Rotterdam niet verplicht was om de gevorderde kosten te vergoeden. De vordering van eiseres werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9177129 / CV EXPL 21-14879
uitspraak: 29 april 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.H. Brouwer te Apeldoorn,
tegen
de stichting
Stichting Hogeschool Rotterdam, locatie Museumpark,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E. Smits te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ respectievelijk ‘Hogeschool Rotterdam’.

1..Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
 het tussenvonnis van 17 december 2021, met de daarin genoemde processtukken.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 februari 2022. Daarbij is [eiseres] in persoon verschenen, vergezeld van haar vader dhr. [persoon A] en bijgestaan door haar gemachtigde. Namens Hogeschool Rotterdam is dhr. [persoon B] (bestuurssecretaris) verschenen, vergezeld van dhr. [persoon C] (jurist), bijgestaan door mr. G.J.M. de Jager (namens mr. E. Smits) als gemachtigde. Partijen hebben het eigen standpunt nader toegelicht, waarbij de gemachtigde van [eiseres] gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen. Deze spreekaantekeningen zijn toegevoegd aan het procesdossier. Van wat verder ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

Ontvankelijkheid

2.1.
Zoals onder 4.2. van het tussenvonnis van 17 december 2021 is overwogen dient de kantonrechter ambtshalve te beoordelen of [eiseres] ontvankelijk is in haar vorderingen in deze procedure. In het geval het besluit van 20 april 2020 van Hogeschool Rotterdam namelijk kwalificeert als een publiekrechtelijk besluit in de zin van artikel 1:3 eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waartegen bezwaar kan worden ingesteld en vervolgens, zo nodig, de mogelijkheid bestaat om in beroep te gaan bij de bestuursrechter en dus de bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan, volgt niet-ontvankelijkheid bij de civiele rechter.
2.2.
Zowel [eiseres] als Hogeschool Rotterdam hebben betoogd dat geen sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling waartegen, na een beslissing op bezwaar, beroep open staat bij de bestuursrechter. [eiseres] heeft aangevoerd dat de organen van Hogeschool Rotterdam geen bestuursorganen zijn, er geen sprake is van een besluit en het hier geen publiekrechtelijke rechtshandeling betreft. Ook volgens Hogeschool Rotterdam is er geen sprake van een besluit omdat er geen publiekrechtelijke bevoegdheid is uitgeoefend. Het opstellen van de coulanceregeling behoort namelijk niet tot de bevoegdheden die in hoofdstuk 10 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) worden omschreven. Daar heeft Hogeschool Rotterdam nog aan toegevoegd dat indien wel sprake zou zijn geweest van een bestuursrechtelijke beslissing, de commissie daarover zou hebben geadviseerd. Daarvan is geen sprake geweest.
2.3.
Gelet op de standpunten van partijen over en weer is de kantonrechter van oordeel dat het besluit van 20 april 2020 geen publiekrechtelijk besluit in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb is. Nu er geen bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat of heeft gestaan, is [eiseres] ontvankelijk in haar vordering.
Schending zorgplicht
2.4.
[eiseres] stelt zich allereerst op het standpunt dat Hogeschool Rotterdam haar zorgplicht ex artikel 7.4 lid 2 WHW heeft geschonden en daarom de gevorderde hoofdsom aan [eiseres] dient te vergoeden. In genoemd artikel is bepaald dat een opleiding zodanig wordt ingericht dat een student in staat is het aantal studiepunten te bepalen waarop de studielast voor een studiejaar gebaseerd is. Volgens [eiseres] is Hogeschool Rotterdam tekortgeschoten in de nakoming van deze verplichting doordat zij tegen [eiseres] heeft gezegd dat zij terug diende te komen naar Nederland, omdat zij anders haar studiepunten niet zou krijgen. Hogeschool Rotterdam betwist dat zij zou hebben gezegd dat [eiseres] haar studiepunten niet zou krijgen indien zij in China zou blijven. Volgens Hogeschool Rotterdam was het slechts een dringend advies dat werd gegeven uit veiligheidsoverwegingen.
2.5.
Nog daargelaten of Hogeschool Rotterdam zou hebben gezegd dat [eiseres] haar studiepunten niet zou krijgen als zij in China zou blijven, is de kantonrechter van oordeel dat Hogeschool Rotterdam haar zorgplicht niet heeft geschonden. Vast staat immers dat er in het geval van [eiseres] geen studievertraging is opgelopen. [eiseres] heeft een andere stage gelopen. Er is dan ook voldaan aan de verplichting om [eiseres] in staat te stellen haar studiepunten (alsnog) te behalen. Het is begrijpelijk dat [eiseres] bij terugkeer naar Nederland haar spullen wilde meenemen, maar niet valt in te zien dat Hogeschool Rotterdam haar zorgplicht ten aanzien van het voorkomen van studievertraging schendt door de kosten daarvoor niet te vergoeden. Artikel 7.4 lid 2 WHW vormt dan ook geen grond op basis waarvan Hogeschool Rotterdam verplicht is de door [eiseres] gemaakte kosten te vergoeden.
Toezegging vader
2.6.
Aanvankelijk heeft [eiseres] gesteld dat Hogeschool Rotterdam aan haar vader heeft toegezegd dat Hogeschool Rotterdam bij terugkeer van [eiseres] naar Nederland,
allekosten zou vergoeden. Hogeschool Rotterdam betwist dat die toezegging is gedaan. Ter zitting heeft [eiseres] , althans haar vader, gesteld dat Hogeschool Rotterdam heeft gezegd dat zij [eiseres] zouden ondersteunen bij terugkeer naar Nederland.
2.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] in het licht van de betwisting van Hogeschool Rotterdam onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld en onderbouwd dat Hogeschool Rotterdam heeft toegezegd dat
allekosten, en dus ook de in deze procedure gevorderde kosten, zouden worden vergoed. Hierbij is van belang dat in de coulanceregeling nadrukkelijk is omschreven welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen, zodat er geen sprake is van vergoeding van alle kosten zonder enige beperking. Onder die omstandigheden had van [eiseres] verwacht mogen worden dat zij deze toezegging nader en concreet had toegelicht, maar dat is niet gedaan. Uit de toezegging dat [eiseres] zou worden ondersteund bij haar terugkeer volgt dit in ieder geval niet zonder meer. [eiseres] heeft op dit punt dan ook niet aan haar stelplicht voldaan, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
Coulanceregeling
2.8.
Tot slot stelt [eiseres] dat Hogeschool Rotterdam op grond van de naar analogie op [eiseres] toegepaste coulanceregeling gehouden is tot vergoeding van de gevorderde kosten.
2.9.
De kantonrechter is van oordeel dat Hogeschool Rotterdam evenmin op basis van de coulanceregeling is gehouden de gevorderde kosten te vergoeden. Niet in geschil is dat de coulanceregeling voor uitreizende studenten naar analogie is toegepast op [eiseres] met betrekking tot de kosten die gemaakt moesten worden bij terugkeer naar Nederland. In de coulanceregeling staat opgesomd welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Een deel van de door [eiseres] gemaakte kosten zijn op basis van de coulanceregeling al door Hogeschool Rotterdam vergoed. Uit de coulanceregeling volgt echter niet dat extra bagagekosten ook vergoed zouden moeten worden. Dat [eiseres] al haar spullen heeft meegenomen is, zoals eerder is overwogen, begrijpelijk maar is een gevolg geweest van keuzes die [eiseres] zelf heeft gemaakt en waar Hogeschool Rotterdam geen invloed op heeft kunnen uitoefenen en die daarbij ook niet samenhangen met de onderwijsovereenkomst. Dit kan dan ook niet voor rekening van Hogeschool Rotterdam komen, zodat deze kosten voor eigen rekening moeten blijven.
2.10.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiseres] , met de daarin verbonden overige vorderingen, wordt afgewezen.
Proceskosten
2.11.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

3..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering van [eiseres] af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Hogeschool Rotterdam vastgesteld op € 248,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis - voor wat betreft de proceskostenveroordeling - uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
37555