ECLI:NL:RBROT:2022:4480
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewetuitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Ziektewetuitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had zich ziekgemeld als heftruckchauffeur en was van mening dat zijn ZW-uitkering ten onrechte was beëindigd. Het primaire besluit van het UWV, dat de eiser vanaf 9 februari 2021 geen recht meer had op een ZW-uitkering, was gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat het UWV volgens de rechtbank zorgvuldig had gehandeld bij de beoordeling van de belastbaarheid van de eiser.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige voldoende onderzoek hebben gedaan naar de mogelijkheden en beperkingen van de eiser. De eiser had aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat hij niet fysiek was onderzocht in bezwaar. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende informatie had verzameld en dat de afwezigheid van een fysiek onderzoek niet leidde tot onzorgvuldigheid in de besluitvorming. De rechtbank concludeerde dat de eiser in staat was om meer dan 65% van zijn oude loon te verdienen in de geduide functies, en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was.
De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de ongeschiktheid voor de geduide functies verworpen. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de functies passend waren en dat de belastbaarheid van de eiser niet werd overschreden. De rechtbank heeft de beslissing van het UWV om de ZW-uitkering te beëindigen bevestigd en het beroep van de eiser ongegrond verklaard.