ECLI:NL:RBROT:2022:4516

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
ROT 21/3666
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en zorgvuldigheid van medisch onderzoek in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een WGA-vervolguitkering. Eiser, die als schoonmaker werkte, had zich op 17 januari 2011 ziekgemeld en ontving een WGA-loongerelateerde uitkering. Het UWV beëindigde deze uitkering en stelde de arbeidsongeschiktheid van eiser vast op 44,48%. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd, omdat hij niet door een verzekeringsarts was onderzocht in de primaire fase. De rechtbank oordeelde dat het UWV de arbeidsongeschiktheid van eiser terecht had vastgesteld op 44,48% en dat het gebrek in het medisch onderzoek in de primaire fase was hersteld in de bezwaarfase. De rechtbank concludeerde dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan de vereisten voldeden en dat eiser niet voldoende had aangetoond dat zijn beperkingen ernstiger waren dan door het UWV was aangenomen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, maar veroordeelde het UWV tot vergoeding van de proceskosten van eiser, omdat er een zorgvuldigheidsgebrek was geconstateerd in het bestreden besluit.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3666

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A.L.M. Vreeswijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: [naam]).

Procesverloop

Met het besluit van 20 november 2012 heeft het UWV aan eiser een WGA-loongerelateerde uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 54,28%.
Met het besluit van 29 september 2014 is de WGA-loongerelateerde uitkering geëindigd en heeft het UWV eiser in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45-55%.
Met het besluit van 18 maart 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV per 14 december 2014 de WGA-loonaanvullingsuitkering van eiser omgezet naar een WGA-vervolguitkering, en geëffectueerd per 19 mei 2020.
Met het besluit van 18 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV eiser per 19 juli 2021 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering naar de mate van de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-45%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiser werkte als schoonmaker. Hij heeft zich op 17 januari 2011 wegens fysieke klachten ziekgemeld voor dit werk. Op 29 januari 2012 is het dienstverband geëindigd, waarna eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) kreeg.
2. Vervolgens heeft het UWV de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld en eiser een WGA-loongerelateerde uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 54,28%.
3. Op 29 september 2014 heeft het UWV de WGA-loongerelateerde uitkering beëindigd en aan eiser een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
4. Vervolgens heeft het UWV op 18 maart 2020 de WGA-loonaanvullingsuitkering van eiser per 14 december 2014 omgezet naar een WGA-vervolguitkering, en geëffectueerd per 19 mei 2020.
5. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Een arts van het UWV [1] heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 19 mei 2020. Deze beperkingen heeft de arts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er drie functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen doen. De uitkomst van de bezwaarprocedure is dat het UWV aan eiser een WGA-vervolguitkering heeft toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 44,48%. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat eiser vindt

6. Eiser is het niet met het UWV eens. Hij voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Volgens eiser is zijn medische situatie slechter en heeft hij meer beperkingen dan het UWV heeft aangenomen. Verder stelt eiser dat hij met zijn beperkingen de functies die het UWV geschikt vindt, niet kan verrichten.

Waarover het gaat in deze zaak

7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser voor 44,48% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 19 juli 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

8. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 19 juli 2021 voor 44,48% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal dat uitleggen.
9. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
10. De arts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Zij heeft eiser op 4 november 2020 op het spreekuur gezien en psychisch en lichamelijk onderzocht. De arts beschrijft het dagverhaal, de ervaren klachten van eiser, de diagnose en de prognose.
11. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de arts in het rapport van 1 april 2021 heroverwogen aan de hand van dossierstudie. Zij is van mening dat de heroverweging in bezwaar op basis van de in het dossier aanwezige stukken kan worden uitgevoerd, omdat de standpunten van de primaire arts en eiser duidelijk zijn, bestudering van de dossierstukken niet heeft geleid tot aanvullende vragen of onduidelijkheden en de bezwaargronden geen aanleiding geven om nader onderzoek in te stellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens gemotiveerd waarom zij geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de arts.
12. Eiser vindt dat het onderzoek niet zorgvuldig is, omdat hij tijdens het onderzoek voorafgaand aan het primaire besluit en het bestreden besluit niet door een verzekeringsarts is gezien. Hij vindt dat dit een onherstelbaar gebrek is, omdat de wet vereist dat een verzekeringsarts het onderzoek verricht. Eiser wijst er verder op dat het UWV zelf als uitgangspunt hanteert dat het aan een verzekeringsarts is voorbehouden om arbeidsbeperkingen vast te stellen en dat enkel aan een verzekeringsgeneeskundig onderzoek in WIA-zaken bijzondere waarde toekomt.
13. De rechtbank stelt voorop dat niet het primaire besluit maar het besluit op bezwaar ter beoordeling voorligt. Aan beantwoording van de vraag of het primaire besluit in strijd met de wet is, komt de rechtbank dan ook niet toe.
14. Anders dan eiser heeft betoogd is het in beginsel mogelijk om een gebrek in het medisch onderzoek in de primaire fase te herstellen in de bezwaarfase. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) waaruit volgt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties als onderhavige, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. [2] Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
15. De rechtbank ziet grond om op dit punt een zorgvuldigheidsgebrek aan te nemen in het bestreden besluit, omdat eiser zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase niet door een verzekeringsarts is onderzocht, en onvoldoende specifiek is gemotiveerd waarom hiervan kon worden afgezien. Nu eiser weliswaar niet in de bezwaarfase maar wel in de beroepsfase door een verzekeringsarts is onderzocht, is de rechtbank tevens van oordeel dat eiser niet in zijn belangen is geschaad, omdat het onderzoek door een verzekeringsarts alsnog heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het zorgvuldigheidsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het geconstateerde gebrek ziet de rechtbank reden het UWV te veroordelen in de proceskosten.
16. Eiser heeft in algemene termen gesteld dat het UWV burgers ongelijk behandelt, door in het ene geval wel en in het andere geval geen verzekeringsarts in te schakelen bij een medisch onderzoek. De rechtbank kan aan deze stelling geen gevolgen verbinden voor eiser. Het gaat er immers om of het bestreden besluit rechtmatig is en of de onderzoeken die daaraan ten grondslag liggen zorgvuldig zijn uitgevoerd.
17. Ook het beroep op het beginsel van equality of arms slaagt niet. Dit beginsel ziet op het evenwicht van partijen om bewijsmateriaal aan te dragen. Niet is gebleken dat eiser geen ruimte heeft gehad om stukken in te dienen die zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft, heeft kunnen onderbouwen. De enkele omstandigheid dat eiser pas in beroep is gezien door een verzekeringsarts staat daaraan niet in de weg.
De medische beoordeling
18. De arts heeft aangenomen dat eiser beperkt wordt door fysieke klachten (rugklachten, knieklachten, epilepsie) en psychische klachten (somberheid, snel boos worden, angst, slecht slapen). In de FML heeft de arts beperkingen opgenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden (niet ’s nachts werken).
19. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten uiteengezet waarom de conclusie van de primaire arts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. In de FML die is opgesteld door de primaire arts en geldig is vanaf 19 mei 2020, zijn er voldoende beperkingen opgenomen voor de psychische klachten en de knie- en rugklachten van eiser. Ook kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen waarom er, anders dan in de beoordeling van november 2012, minder beperkingen zijn aangenomen voor buigen.
20. Eiser meent echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen beperking heeft aangenomen voor buigen. Tijdens het onderzoek in november 2012 kon eiser buigen tot een hoek van 80 graden. Op basis hiervan werd er een beperking opgenomen in de FML. Tijdens het onderzoek van de primaire arts in november 2020 kon eiser slechts buigen tot 70 graden. Op basis van zijn aankleedgedrag heeft de arts geconcludeerd dat eiser toch tot 90 graden kan buigen en daarom hiervoor geen beperkingen opgenomen. Eiser vindt dat er uit het onderzoek niet kan worden geconcludeerd dat eiser tot 90 graden kan buigen, omdat uit het rapport van de primaire arts niet blijkt dat het buigen tijdens het aankleden vanuit stand is gebeurd, zoals het CBBS [3] voorschrijft.
21. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom er geen beperkingen zijn aangenomen voor buigen. Niet alleen de bevindingen bij lichamelijk onderzoek maar ook de observatie van het bewegingspatroon kan een rol spelen bij het objectief vaststellen van de beperkingen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten aangetroffen om te concluderen dat de verzekeringsarts de arbeidsbeperkingen van eiser niet juist heeft vastgesteld dan wel verdergaande beperkingen had moeten aannemen. Daarnaast heeft eiser geen medische informatie overlegd waaruit blijkt dat hij meer beperkt is dan aangenomen. Gelet hierop ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het besluit.
De arbeidskundige beoordeling
22. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 12 mei 2021 op grond van de FML functies beschreven die eiser met zijn medische beperkingen in theorie nog kan doen. Het gaat om:
- ( sbc-code 111160) Textielproductenmaker (exclusief vervaardigen textiel);
- ( sbc-code 264122) Machinaal metaalbewerker (exclusief bankwerk);
- ( sbc-code 267071) Assemblagemedewerker besturingskasten en panelen.
23. Eiser vindt dat hij niet geschikt is voor de functie Machinaal metaalbewerker. Vanwege zijn epilepsie is werken met een priem te gevaarlijk. Er is volgens eiser onvoldoende gemotiveerd waarom werken met een priem geen verhoogd risico met zich brengt, terwijl dit risico voor werken met een mes of soldeerbout wel is aangenomen. De functie van Machinaal metaalbewerker is hierdoor ongeschikt.
24. Verder vindt eiser dat hij in de functie Machinaal metaalbewerker, gezien zijn epilepsie, niet dagelijks meerdere keren een steile trap op en af kan, zoals in de functiebeschrijving staat vermeld. Ook daarom vindt eiser de functie niet geschikt.
25. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 25 januari 2022 volgens de rechtbank voldoende uitgelegd waarom deze functie geen overschrijding oplevert van de belastbaarheid van eiser. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uitgelegd dat de priem die in deze functie gebruikt wordt, geen scherp voorwerp is en dat er niet per se met de priem gewerkt hoeft te worden. Bovendien beschrijft de arbeidskundig analist alle functies op basis van een bezoek aan de werkvloer en er is voor deze functie geen kenmerkende belasting vastgesteld op het onderdeel ‘verhoogd persoonlijk risico’. Voor het beklimmen van de steile trap geeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan dat de belastbaarheid van eiser voor het lopen van trappen in deze functie niet overschreden wordt. Eiser mag volgens de FML vier maal per uur een trap op en af, terwijl in de functiebeoordeling er gesproken wordt van gedurende drie uur maximaal twee maal per uur de trap op en af. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk.
26. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende heeft onderbouwd, dat eiser in staat is de geduide functies te vervullen.
27. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 19 juli 2021 met deze functies 55,52% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als schoonmaker
,zodat eiser voor de overige 44,48% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

28. Het UWV heeft de WGA‑vervolguitkering van eiser terecht bepaald op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 44,48%.
29. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt.
30. Gelet op het geconstateerde gebrek (zie rechtsoverweging 15) ziet de rechtbank aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiser. De rechtbank stelt deze vergoeding met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 748,-. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt voor het indienen van het beroepschrift. Dat punt heeft een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juni 2022 door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het Sociaal Medisch Oordeel is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
3.Het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) wordt door verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van UWV gebruikt bij claimbeoordelingen in het kader van de arbeidsongeschiktheidswetten.