ECLI:NL:RBROT:2022:5087

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
9545520 \ VZ VERZ 21-17234
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige ontslag op staande voet en toekenning van vergoedingen in arbeidsrechtelijke geschil

In deze beschikking van de kantonrechter te Rotterdam, gedateerd 10 juni 2022, is een verzoek behandeld van een werkneemster, aangeduid als [verzoekster], tegen haar werkgever, HFC Beijerlandselaan Rotterdam B.V. Het geschil betreft de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet dat op 17 september 2021 door HFC aan [verzoekster] is gegeven. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag niet rechtsgeldig is, omdat HFC niet is geslaagd in het bewijs dat er overeenstemming was over een tweede arbeidsovereenkomst. De kantonrechter concludeert dat de eerste arbeidsovereenkomst stilzwijgend is verlengd en dat deze pas op 1 februari 2022 kan eindigen.

De kantonrechter heeft vervolgens de transitievergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging vastgesteld. De transitievergoeding is berekend over de periode van 1 februari 2021 tot en met 31 januari 2022, en bedraagt € 288,72 bruto. Daarnaast is de vergoeding wegens onregelmatige opzegging vastgesteld op € 5.513,80 bruto, te berekenen over de periode van 18 september 2021 tot en met 31 januari 2022. De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente over deze vergoedingen toegewezen, met inachtneming van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek.

De proceskosten zijn voor rekening van HFC, die grotendeels in het ongelijk is gesteld. De kantonrechter heeft de kosten aan de zijde van [verzoekster] vastgesteld op € 85,00 aan griffierecht en € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek om een billijke vergoeding is afgewezen, omdat de omstandigheden van het geval daartoe geen aanleiding geven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9545520 \ VZ VERZ 21-17234
uitspraak: 10 juni 2022
Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in het verzoek van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats verzoekster],
verzoekster,
gemachtigde: mr. I. Amghar te Rotterdam,
tegen
HFC BEIJERLANDSELAAN ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. I. Atar te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ‘[verzoekster]’ en ‘HFC’ worden genoemd.

1..Het verdere verloop procedure

1.1.
Hiervoor wordt verwezen naar de beschikking van 5 april 2022 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken. Na bedoelde beschikking hebben partijen de volgende procestukken genomen:
  • de akte van HFC, met bijlagen 8 tot en met 14;
  • de aanvulling op de akte van HFC, met bijlage 15;
  • de antwoordakte van [verzoekster].

2..De (verdere) beoordeling

Vergoedingen
2.1.
In de beschikking van 5 april 2022 is HFC toegelaten tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat HFC en [verzoekster] overeenstemming hebben bereikt over de arbeidsovereenkomst die als bijlage 1 bij het verweerschrift is overgelegd (hierna ook genoemd: de “tweede” arbeidsovereenkomst).
2.2.
Ter voldoening aan de bewijsopdracht heeft HFC een werkrooster, schriftelijke verklaringen van de directeur-eigenaar en van verschillende (ex-)werknemers en een WhatsApp-gesprek overgelegd. Het is de kantonrechter zonder enige toelichting van HFC niet duidelijk wat zij wil aantonen met het werkrooster. Dat rooster heeft betrekking op 17 september 2021, de dag van het ontslag op staande voet, en heeft dus niets te maken met de bewijsopdracht. HFC heeft verder een aantal schriftelijke verklaringen van (ex) werknemers overgelegd die betrekking hebben op gebeurtenissen op 17 september 2021 en eerder. Deze verklaringen hebben dus niets van doen met de bewijsopdracht en worden daarom verder buiten beschouwing gelaten. Het overgelegde WhatsApp-gesprek tussen [naam 1], directeur-eigenaar van HFC en [naam 2], een werkneemster van HFC en collega van [verzoekster], is evenmin ter zake doende en wordt om die reden eveneens buiten beschouwing gelaten. Uit de schriftelijke verklaringen van [naam 1], voornoemd, [naam 3], manager bij HFC, en [naam 4], administratief medewerkster bij HFC, kan slechts worden afgeleid dat zij hebben gezien dat [verzoekster] de “tweede” arbeidsovereenkomst heeft gelezen, maar niet dat [verzoekster] met die arbeidsovereenkomst akkoord is gegaan. Zij hebben geen feiten en/of omstandigheden aangedragen waaruit die overeenstemming kan worden afgeleid. Dat, zoals voornoemde personen schriftelijk hebben verklaard, [verzoekster] de arbeidsovereenkomst heeft gelezen sluit niet uit dat [verzoekster], zoals zij zelf in deze procedure heeft gesteld, na het lezen van de overeenkomst heeft gezegd dat zij het niet eens is met de inhoud ervan en daarom de overeenkomst niet zal ondertekenen. Twee (ex-)werkneemsters, [naam 5] en [naam 6], hebben slechts schriftelijk verklaard over de gang van zaken bij de overstap van de ene naar de andere onderneming en over een inwerktraject. Uit die schriftelijke verklaringen blijken ook geen feiten en/of omstandigheden waaruit overeenstemming over de “tweede” arbeidsovereenkomst tussen HFC en [verzoekster] kan worden afgeleid.
2.3.
Alles afwegende en in onderlinge samenhang bezien, is de conclusie dat HFC niet is geslaagd in het bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat HFC en [verzoekster] overeenstemming hebben bereikt over de arbeidsovereenkomst die als bijlage 1 bij het verweerschrift is overgelegd. Daarom staat in rechte niet vast dat die arbeidsovereenkomst de geldende afspraken tussen HFC en [verzoekster] behelst.
2.4.
Bij gebreke van overeenstemming over de “tweede” arbeidsovereenkomst, moet er in rechte vanuit worden gegaan dat de eerste arbeidsovereenkomst tussen [naam bedrijf] en [verzoekster] stilzwijgend is verlengd en is voortgezet door HFC (te Rotterdam). Aangezien die arbeidsovereenkomst geen tussentijdse opzegmogelijkheid kent, kan de voortgezette arbeidsovereenkomst bij regelmatige beëindiging niet eerder eindigen dan 1 februari 2022. Van die datum zal worden uitgegaan bij de berekening van de hoogte van de hierna te bespreken transitievergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging die [verzoekster] heeft gevorderd.
a) transitievergoeding
2.5.
De transitievergoeding moet worden berekend over de periode 1 februari 2021 tot en met 31 januari 2022. De Hoge Raad heeft immers in de Nayak-beschikking (HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1286) geoordeeld dat het recht op en de hoogte van de wettelijke transitievergoeding bepaald moet worden aan de hand van het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst zou zijn geëindigd als de werkgever de overeenkomst regelmatig zou hebben opgezegd. Voor wat betreft de hoogte van de vergoeding is bepalend het maandloon zoals bedoeld in artikel 7:673 lid 2 BW en artikel 2 en 3 van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding. Aangezien er geen vaste arbeidsduur is overeengekomen tussen partijen, moet worden gerekend met een gemiddeld aantal uren per maand. Hoewel tussen partijen discussie bestaat over het gemiddeld aantal uren dat [verzoekster] per week heeft gewerkt, is voor geen van de standpunten van partijen (22,9 uur respectievelijk 28 uur per week) steun te vinden in de overgelegde loonspecificaties. De kantonrechter gaat bij de berekening van de transitievergoeding wel uit van die specificaties, omdat HFC zich daarop beroept en [verzoekster] geen andere onderbouwing van het door haar gestelde aantal gewerkte uren heeft aangedragen. Uit de loonspecificaties kan worden afgeleid dat [verzoekster] in de periode februari tot en met augustus 2021 in totaal 789,05 uren heeft gewerkt. Dat is per maand gemiddeld 112,72 uren. Overeenkomstig artikel 2 en 3 van het Besluit bedraagt het maandloon als bedoeld in artikel 7:673 lid 2 BW in totaal € 1.257,55 bruto ((€ 10,33 bruto per uur + 8% vakantiebijslag) x 112,72 uren per maand). Uitgaande van dat maandloon bedraagt de transitievergoeding over de periode 1 februari 2021 tot en met 31 januari 2022 € 419,18 bruto (€ 1.257,55 x 1/3). Aangezien [verzoekster] heeft verzocht om een concreet bedrag ter hoogte van € 288,72 bruto aan transitievergoeding aan haar toe te kennen, zal dat bedrag worden toegewezen. De kantonrechter kan immers niet meer toewijzen dan gevorderd is.
b) vergoeding wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst
2.6.
Nu op grond van hetgeen hiervoor is overwogen ervan uitgegaan moet worden dat de eerste arbeidsovereenkomst stilzwijgend is voortgezet en die arbeidsovereenkomst niet voorziet in een tussentijdse opzegmogelijkheid, moet voorts worden aangenomen dat de arbeidsovereenkomst pas regelmatig beëindigd kon worden per 1 februari 2022. De vergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 11 BW moet daarom worden berekend over de periode van 18 september 2021 tot en met 31 januari 2022. Die periode bestaat uit 19 weken. HFC heeft de berekening van [verzoekster] – waarbij zij uitgaat van die vierenhalve maand – niet betwist, met uitzondering van de hoogte van het maandloon. De kantonrechter zal dan ook uitgaan van de berekening van [verzoekster], met uitzondering van het maandloon. Wat betreft het maandloon moet worden uitgegaan van het hiervoor onder 2.5 vastgestelde maandloon ter hoogte van € 1.257,55 bruto. Dat bedrag correspondeert met een bruto weeksalaris van € 290,20 zijnde (3 x € 1.257,55): 13. HFC heeft ter zitting nog een beroep gedaan op matiging van de schadevergoeding, maar dat beroep niet met concrete feiten of omstandigheden onderbouwd. Onder die omstandigheden bestaat naar het oordeel van de kantonrechter voor matiging van de gefixeerde schadevergoeding geen aanleiding, nog daargelaten dat op basis van artikel 7:672 lid 12 BW een benedengrens geldt voor de matiging van drie maanden (13 weken) salaris. Toegewezen wordt derhalve een bedrag van € 5.513,80 bruto (zijnde € 290,20 x 19).
c) billijke vergoeding
2.7.
In de beschikking van 5 april 2022 is reeds overwogen dat bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding rekening moet worden gehouden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Gelet op de beperkte lengte van het dienstverband en op de toe te kennen transitievergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging, bestaat er naar het oordeel van de kantonrechter voor toekenning van een billijke vergoeding geen aanleiding, zodat dat deel van het verzoek wordt afgewezen.
rente
2.8.
De wettelijke rente over de transitievergoeding is op grond van artikel 7:686a lid 1 BW toewijsbaar vanaf een maand na de opzegging van de arbeidsovereenkomst, derhalve 17 oktober 2021, terwijl de wettelijke rente over de vergoeding wegens de onregelmatige opzegging op grond van diezelfde wettelijke bepaling toewijsbaar is vanaf de datum van de opzegging, derhalve 17 september 2021.
proceskosten
2.9.
HFC wordt voor het grootste deel in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verzoekster] tot vandaag vast op € 85,00 aan griffierecht en € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde.
uitvoerbaarheid bij voorraad
2.10.
Deze beschikking wordt, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3..De beslissing

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat het op 17 september 2021 door HFC aan [verzoekster] gegeven ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven;
veroordeelt HFC tot betaling aan [verzoekster] van
  • de transitievergoeding ten bedrage van € 288,72 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 17 oktober 2021 tot de datum van betaling;
  • de vergoeding wegens onregelmatige opzegging ten bedrage van € 5.513,80 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf
veroordeelt HFC in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] berekend op € 85,00 aan griffierecht en € 747,00 aan gemachtigdensalaris;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en is in het openbaar uitgesproken.
34286