ECLI:NL:RBROT:2022:5423
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van een onroerende zaak met gemengde bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak met een gemengde bestemming (kantoor en woning). Eiser, de eigenaar van het pand, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam vastgestelde waarde van € 479.000,- voor het belastingjaar 2021. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd tot € 320.000,-, maar eiser stelde dat de waarde nog te hoog was en dat deze niet boven de € 266.000,- mocht uitkomen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 31 mei 2022, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, en de verweerder door zijn gemachtigde en enkele andere personen.
De rechtbank heeft overwogen dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum van 1 januari 2019 in geschil is. Eiser voerde aan dat de waarde te hoog was vastgesteld en dat de heffingsambtenaar de waarde ten onrechte op basis van de vergelijkingsmethode had bepaald, terwijl volgens hem de HWK-methode beter zou zijn geweest. De rechtbank oordeelde echter dat de vergelijkingsmethode, gezien de gemengde bestemming van het pand, de meest geschikte waarderingsmethode was. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde WOZ-waarde en dat de door eiser aangevoerde argumenten niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een vergoeding van de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 juli 2022, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.