20.2Het betoog van [concern eiseressen] dat, nu haar aansprakelijkheid volledig is afgeleid van haar dochtermaatschappij [bedrijf B] , zij het recht heeft om te profiteren van een boeteverlaging van deze dochtermaatschappij, gaat voorbij aan de aard van de boeteverlagende omstandigheid en slaagt daarom niet. Het gaat hier immers niet om een beperking van de omvang van de aansprakelijkheid van de dochtermaatschappij (zoals dat bij bijvoorbeeld een wijziging in de duur van de overtreding het geval is). De rechtbank vindt steun voor deze opvatting in punt 41 van het arrest van 17 september 2015, Total, C-597/13P, ECLI:EU:C:2015:613.
21. Wat betreft het niet toepassen van de boetevermindering van 10% op de basisboete stelt [concern eiseressen] dat dit in strijd is met randnummer 47 van de Boetecode 2007. In dit randnummer is immers bepaald dat de Raad (nu de ACM) bij de vaststelling van de boete boeteverhogende of boeteverlagende omstandigheden in aanmerking kan nemen en daarbij in redelijkheid de mate waarin de betrokken omstandigheid leidt tot een verhoging of verlaging van de basisboete bepaalt. De ACM heeft verklaard dat zij de boetevermindering voor het verlenen van medewerking aan vereenvoudigde afdoening toepast na de toets aan het boetemaximum, zodat partijen daadwerkelijk profiteren van de vermindering. Ter zitting van 19 april 2022 heeft de ACM ook verwezen naar de Richtsnoeren vereenvoudigde afdoening van boetezaken ACM (Stcrt. 2018, 71890) waar dat inmiddels (in punt 5) ook is opgenomen.
22. De rechtbank acht dit een redelijke toepassing van de Boetecode 2007. Zou de boetevermindering vóór de toets aan het boetemaximum worden toegepast dan zou - zoals ook blijkt in dit geval - een partij niet daadwerkelijk profiteren van de boetevermindering, waardoor de prikkel om mee te werken aan een vereenvoudigde afdoening zou ontbreken en de door de ACM beoogde voordelen van een vereenvoudigde afdoening niet zouden worden bereikt. Duidelijk is dat een dergelijke letterlijke toepassing van de Boetecode 2007 voorbij zou gaan aan wat daarmee is beoogd en tot een met dat doel strijdig resultaat zou leiden.
23. De rechtbank volgt niet het betoog van [concern eiseressen] dat de ACM handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel door in deze zaak een hogere ernstfactor (2 in plaats van 1.5) te hanteren dan in de zaak “opslag en verwerking vruchtensappen en- concentraten [bedrijf E] - [naam concern] ”, terwijl het gaat om een vrijwel identieke overtreding in vrijwel dezelfde economische context waarbij bovendien dezelfde familie in dezelfde periode direct betrokken is. Er is geen sprake van gelijke gevallen nu de reden voor de ACM om de ernstfactor in de zaak [bedrijf E] - [naam concern] te verlagen van 2 naar 1,5 ligt in het aantal afgestemde offertes dat (veel) geringer is dan het aantal in deze zaak afgestemde offertes.
24. De rechtbank is het met de ACM eens dat de in deze zaak vastgestelde overtreding - die ook niet door [concern eiseressen] wordt betwist - zich niet leent voor het niet opleggen van een boete dan wel voor het opleggen van een symbolische boete. Er heeft veelvuldig afstemming plaatsgevonden over offertes waarmee op de markt voor de opslag van vis in vrieshuizen gedurende langere tijd de prijs als belangrijke concurrentieparameter was uitgeschakeld. Het door [concern eiseressen] gestelde “spel” van [bedrijf C] , hoe bedrieglijk dat ook was, staat daar los van en vormt ook geen boeteverlagende omstandigheid voor [concern eiseressen] .
Beroep op het gelijkheidsbeginsel
25. [concern eiseressen] stelt dat de ACM gelijke gevallen niet gelijk heeft behandeld. Over de aansprakelijkstelling van (uitsluitend) [concern eiseressen] voor de kartelgedragingen van [bedrijf B] en de ernstfactor, heeft de rechtbank hiervoor al geoordeeld.
26. [concern eiseressen] voert in dit verband ook aan dat de ACM niet gerechtigd is willekeurig te bepalen met wie wel en met wie niet een vereenvoudigde procedure wordt gestart. [concern eiseressen] heeft zich bereid getoond tot medewerking aan de afwikkeling via een vereenvoudigde procedure, waar andere adressanten van het primaire besluit dat volgens de ACM niet hebben gedaan. De ACM heeft daarop aangegeven vanwege efficiencyredenen niet met slechts één partij te willen schikken. In de twee zaken over de opslag en verwerking van vruchtensappen en- concentraten (sap-zaken) waar dezelfde partijen, in dezelfde periode met dezelfde gedragingen een sleutelrol hebben, is wel geschikt met één van die partijen. Daar waren er dus geen efficiency-redenen om deze procedure van vereenvoudigde afdoening af te breken. Verder weet [concern eiseressen] dat de ACM onlangs ook met de persoon die in het bestreden besluit als feitelijk leidinggevende van [bedrijf A] (feitelijk leidinggevende) is aangemerkt, tot een schikking is gekomen. [concern eiseressen] meent dat dit feit relevant is in het kader van de beoordeling van de ongelijke, onevenredige en onzorgvuldige behandeling die haar ten deel is gevallen in dit dossier. Vrijwel vanaf de start van het onderzoek heeft [concern eiseressen] zich bereid verklaard om op alle mogelijke manieren mee te werken aan het onderzoek, waaronder het onderzoeken van een schikking. Inmiddels heeft de ACM met alle andere partijen de zaak vereenvoudigd afgedaan, dan wel anderszins een schikking getroffen. Iedere keer als [concern eiseressen] zich weer meldt voor een alternatieve oplossing, is het de ACM die de deur dicht doet. [concern eiseressen] verzoekt ook om inzage in de schikkingsovereenkomst met de feitelijk leidinggevende.
27. De rechtbank volgt de ACM in haar betoog dat er geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Volgens de ACM is in deze zaak een gedeeld beeld over de feiten en de overtreding niet haalbaar gebleken. [naam concern] was bereid om de overtreding en haar aansprakelijkheid daarvoor te erkennen, maar zij was in deze zaak maar beperkt betrokken (alleen de overtreding van [bedrijf A] kon voor een beperkt deel van de overtreding aan [naam concern] worden toegerekend). Aan de zijde van [bedrijf A] kon met [bedrijf F] en de feitelijk leidinggever niet tot een gedeeld beeld van de overtreding worden gekomen en evenmin waren zij bereid de overtreding en de aansprakelijkheid daarvoor te erkennen. Daarom heeft de ACM besloten deze zaak niet vereenvoudigd af te doen en geen verkort besluit te nemen. [naam concern] heeft desondanks toch een verklaring ingediend waarin zij de overtreding van [bedrijf B] en haar aansprakelijkheid daarvoor heeft erkend. [concern eiseressen] had - net als [naam concern] - een verklaring kunnen indienen waarin zij de overtreding van [bedrijf B] en haar aansprakelijkheid daarvoor zou hebben erkend. De ACM heeft ook gesteld dat in het geval van [concern eiseressen] een dergelijke verklaring als een boeteverlagende omstandigheid zou zijn gekwalificeerd. Uit het dossier blijkt ook dat de ACM over deze mogelijkheid meerdere malen met [concern eiseressen] heeft gesproken, maar dat [concern eiseressen] van deze mogelijkheid uiteindelijk geen gebruik heeft gemaakt. Verder heeft de ACM gelet op de bijzondere context, het complex van feiten en de bezwaren van partijen, in de verschillende zaken alle partijen (ook [concern eiseressen] ) alsnog een boetevermindering van 10% aangeboden, op de voorwaarde dat de juridische procedure zou worden gestaakt. In één van de sap-zaken heeft [bedrijf F] alsnog van die mogelijkheid gebruik gemaakt. [concern eiseressen] heeft dat niet gedaan. Er is dan ook geen sprake van gelijke gevallen: [naam concern] heeft de overtreding en haar aansprakelijkheid daarvoor erkend. [bedrijf F] heeft ook gebruik gemaakt van de haar geboden mogelijkheid en haar bezwaar ingetrokken. [concern eiseressen] heeft er voor gekozen dit alles niet te doen.
28. Dat er geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel geldt ook voor de schikking met de feitelijk leidinggevende. De ACM heeft ter zitting verklaard dat bij die schikking heeft meegewogen dat het gaat om een natuurlijk persoon waarbij de lange duur van de procedure een grote psychische belasting vormt. De rechtbank heeft geen reden om aan dit oogmerk voor de schikking te twijfelen. Gelet op dat oogmerk gaat het niet om gelijke gevallen en is er alleen al daarom geen aanleiding om te bepalen dat de ACM de schikkingsovereenkomst moet overleggen.
Verschrijving in het bestreden besluit
29. De ACM heeft (in een voetnoot van het verweerschrift) erkend dat in het bestreden besluit abusievelijk is overwogen dat [naam concern] is beboet omdat de overtreding van [bedrijf B] kon worden toegerekend aan [naam concern] . De ACM stelt dat deze verschrijving geen gevolgen heeft voor [concern eiseressen] omdat uit het dictum van het bestreden besluit immers duidelijk blijkt dat de ACM niet heeft beoogd om terug te komen van de toerekening van de overtreding van [bedrijf B] aan [concern eiseressen] zoals die in primaire besluit is beschreven. Nu deze verschrijving er wel mede toe heeft geleid dat [concern eiseressen] in beroep is gegaan, ziet de rechtbank aanleiding om - hoewel de beroepsgronden van [concern eiseressen] niet slagen - de ACM te veroordelen in de door [concern eiseressen] gemaakte proceskosten en te bepalen dat de ACM het door [concern eiseressen] betaalde griffierecht aan haar moet vergoeden.
30. De beroepsgronden slagen niet, zodat het beroep van [concern eiseressen] ongegrond is.
31. De rechtbank veroordeelt de ACM in de door [concern eiseressen] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.171,57 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een aanvullend beroepschrift na de terugwijzing en 2 punten voor het verschijnen op de zittingen met een waarde per punt van € 759,- en vanwege de aanleiding van de proceskostenveroordeling wegingsfactor 1). Ook dient de ACM aan [concern eiseressen] de door haar voor de eerste zitting gedeclareerde reis- en verletkosten van € 1,34 respectievelijk € 283,50 te vergoeden. Op basis van artikel 1 aanhef en onder b gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid onder b van het Bpb dient de ACM voor de bijstand van de tolk aan [concern eiseressen] een bedrag van
€ 131,67 (3 x € 43,89 per uur) en € 98,56 (64 km x € 1,54 per retourkilometer), in totaal dus € 230,23 te vergoeden. De door [concern eiseressen] overige opgevoerde kosten voor de tolk komen gelet op het limitatieve karakter van het Bpb niet voor vergoeding in aanmerking.