ECLI:NL:RBROT:2022:5643

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
ROT 21/1043
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het onderzoek door het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van de WIA-uitkering van eiseres, die per 14 september 2020 door het UWV was stopgezet. Eiseres, die zich sinds 15 juli 2016 wegens psychische klachten had ziekgemeld, was eerder als 64,45% arbeidsongeschikt beoordeeld. Na een herbeoordeling concludeerde het UWV dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd, omdat er geen fysiek spreekuurcontact had plaatsgevonden met de verzekeringsarts.

De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten dat eiseres op 14 september 2020 voor 29,08% arbeidsongeschikt was. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om aan te tonen dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet aan de vereisten van zorgvuldigheid voldeden. De verzekeringsarts had de medische informatie zorgvuldig bestudeerd en de rechtbank vond dat de rapporten inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden waren opgesteld. Hoewel er een gebrek was in de zorgvuldigheid van het onderzoek, was de rechtbank van mening dat eiseres hierdoor niet in haar belangen was geschaad, omdat de uitkomst van de beslissing niet anders zou zijn geweest.

De rechtbank concludeerde dat het UWV de WIA-uitkering van eiseres terecht had beëindigd en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres en het griffierecht. De uitspraak werd gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, in aanwezigheid van griffier mr. J.B.C. Hoeksel.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1043

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [woonplaats eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.J. van Meggelen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: [naam]).

Procesverloop

Met het besluit van 13 juli 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV na herbeoordeling de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van eiseres beëindigd per 14 september 2020, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 26 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de Teams-zitting van 22 juni 2022. Eiseres was aanwezig samen met haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiseres werkte laatstelijk als managementassistente. Zij heeft zich op 15 juli 2016 wegens psychische klachten ziekgemeld voor dit werk.
2. Per 13 juli 2018 heeft het UWV eiseres een WIA-uitkering toegekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 64,45%. Op 9 april 2020 heeft eiseres kenbaar gemaakt dat haar klachten zijn verergerd. Het UWV heeft vervolgens een herbeoordeling gedaan van haar arbeidsongeschiktheid.
3. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiseres telefonisch gesproken en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiseres zijn per 9 april 2020. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er drie functies zijn die eiseres, met haar beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiseres met de middelste van deze functies 70,92% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij zich ziekmeldde. Omdat dit betekent dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, kan eiseres volgens het UWV geen WIA-uitkering meer krijgen. Haar WIA-uitkering stopt daarom met ingang van 14 september 2020.
4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opnieuw naar de zaak van eiseres gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld. Het is niet gebleken dat het oordeel van de arbeidsdeskundige onjuist was. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat eiseres vindt

5. Eiseres is het niet met het UWV eens. Zij voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Volgens eiseres is haar medische situatie slechter en heeft zij meer beperkingen dan het UWV heeft aangenomen. Verder stelt eiseres dat zij met haar beperkingen de functies die het UWV geschikt vindt, niet kan verrichten.

Waarover het gaat in deze zaak

6. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiseres voor 29,08% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiseres op
14 september 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

7. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiseres op 14 september 2020 voor 29,08% arbeidsongeschikt is en dus geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank zal dat uitleggen.
8. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
9. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiseres bestudeerd. Hij heeft eiseres tijdens het telefonisch spreekuur gesproken. Hij beschrijft (onder andere) de klachten van eiseres, het dagverhaal, de diagnose en de prognose.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts heroverwogen. Hij heeft het medisch dossier van de verzekeringsarts bestudeerd. Hij heeft aanvullende informatie bij de huisarts opgevraagd over de actuele klachten van eiseres. Zelf heeft eiseres informatie van de gynaecoloog over de periode 2005-2007 opgestuurd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres telefonisch gesproken op de hoorzitting. Hij heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de verzekeringsarts.
11. Eiseres is van mening dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat zij door de verzekeringsartsen niet fysiek is onderzocht. Zij voelde zich tijdens het telefonisch onderzoek van de verzekeringsarts overvallen. Zij vindt het onderzoek onvolledig en onjuist. Verder vindt eiseres dat er informatie bij haar behandelaars opgevraagd had moeten worden.
12. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) heeft de CRvB onder meer overwogen dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien, indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat, in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. In het rapport van de primaire verzekeringsarts van 23 juni 2020 staat dat er in verband met het COVID-beleid geen fysieke spreekuren konden plaatsvinden. In de bezwaarfase heeft er een telefonische hoorzitting plaatsgevonden waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig was, maar is eiseres niet op een spreekuur gezien en onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tijdens de beroepsprocedure uitgelegd waarom hij in bezwaar heeft afgezien van een spreekuurcontact. Hij heeft uiteengezet dat het zijn inschatting was dat eigen observaties weinig toegevoegde waarde zouden hebben om een nauwkeurig beeld te krijgen van de exacte aard van de psychopathologie vanwege de lange duur en complexiteit van de psychische problematiek van eiseres. Een oriënterend lichamelijk onderzoek was volgens hem ontoereikend om de aard en de ernst van de buikklachten van eiseres goed in te schatten. Daarom heeft hij er voor gekozen om informatie over de aanwezige pathologie en specialistische onderzoeksresultaten op te vragen bij de huisarts. Uit deze informatie volgde een duidelijk beeld over de aanwezige stoornissen op fysiek en psychisch vlak en hun samenhang, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat van een spreekuurcontact kon worden afgezien. De rechtbank merkt het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dan ook als voldoende zorgvuldig aan. De verzekeringsartsen hebben bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
13. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft pas in de beroepsfase voldoende gemotiveerd dat een fysiek spreekuurcontact geen toegevoegde waarde had. Daarmee staat vast dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft. De rechtbank is tevens van oordeel dat eiseres hierdoor niet in haar belangen is geschaad. Ook als dit gebrek zich niet had voorgedaan, zou een besluit met een gelijke uitkomst zijn genomen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het zorgvuldigheidsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De medische beoordeling
14. De verzekeringsarts heeft aangenomen dat eiseres beperkt wordt door psychische klachten (depressieve episode, persoonlijkheidsstoornis, posttraumatische stress stoornis) en fysieke klachten zonder duidelijk lichamelijke of medische oorzaak (somatische symptoom stoornis). In de FML heeft de verzekeringsarts (onder andere) beperkingen opgenomen voor routine-afhankelijk werk en voorspelbare werksituaties zonder veel deadlines of pieken. Verder zijn er beperkingen ten aanzien van samenwerken en lichte beperkingen voor dynamische handelingen en statische houdingen. Over het niet langer opnemen van een urenbeperking zegt de verzekeringsarts dat dat komt omdat eiseres geen therapie meer volgt. Verder zijn er geen beperkingen voor haar duizeligheidsklachten meer opgenomen, omdat niet blijkt dat eiseres hier nog last van heeft, aldus de verzekeringsarts.
15
.De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 20 januari 2021 uiteengezet waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiseres in stand kan blijven. Hij is van mening dat de primaire verzekeringsarts een juist en volledig beeld heeft gehad van de medische klachten van eiseres. Hij heeft alle beschikbare informatie gewogen. Zijn conclusies over de belastbaarheid van eiseres volgen hier logisch uit. De medische informatie die in bezwaar is ontvangen, onderschrijft de diagnostische overwegingen van de verzekeringsarts. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er voldoende rekening gehouden met de klachten van eiseres.
16. Eiseres voert aan dat zij meer beperkt is door haar psychische klachten. Zij staat op de wachtlijst voor individuele schematherapie. Tot die tijd heeft zij wekelijks gesprekken met een GGZ-verpleegkundige. De lichamelijke klachten worden beïnvloed door de psychische klachten. Bij stress en te veel prikkels verergeren de lichamelijke klachten zoals de buikklachten.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen voor haar psychische klachten. Hij heeft inzichtelijk toegelicht dat de grondslag voor de arbeidsbeperkingen is gelegen in meervoudige psychopathologie in de vorm van depressie, PTSS/angst en persoonlijkheidsproblematiek in combinatie met fysieke klachten. Eiseres is daarom aangewezen op mentaal zeer licht belastend werk. Een urenbeperking is niet meer aan de orde, omdat de intensieve therapie die eiseres eerder volgde, is gestaakt.
De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de psychische klachten van eiseres goed volgen. Van belang daarbij is ook dat eiseres in beroep geen andere medische informatie heeft overgelegd die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van deze FML. Aan de manier waarop eiseres zelf haar klachten ervaart, hoe begrijpelijk ook, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen.
18. Eiseres vindt verder dat een aantal van haar fysieke klachten niet of onvoldoende is meegewogen. Er is onvoldoende rekening gehouden met de buikklachten die zij ondervindt als gevolg van verklevingen. Zij heeft daar veel pijn van, is vermoeid en kan moeilijk zitten en lopen. Verder lijdt zij aan het syndroom van Tietze en beschrijft zij een globusgevoel. Ook zouden haar duizeligheidsklachten nog steeds actueel zijn. Tijdens de zitting geeft eiseres aan dat zij sinds een paar maanden ook last heeft van tinnitus en een overgevoeligheid voor geluid. Van deze klachten hebben de verzekeringsartsen zich onvoldoende rekenschap gegeven en daarmee is de FML ook onjuist volgens eiseres.
19. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom voor deze fysieke klachten niet meer beperkingen nodig zijn. Bij de einde wachttijd beoordeling speelden duizeligheidsklachten, die hun oorsprong vonden in een aandoening van tijdelijke aard. Duizeligheidsklachten komen nu niet naar voren in het huisartsenjournaal, en eiseres heeft deze ook niet genoemd tijdens het telefoongesprek met de verzekeringsarts. Daarmee zijn de duizeligheidsklachten onvoldoende medisch geobjectiveerd om nog steeds beperkingen voor aan te nemen. Eiseres heeft tijdens de zitting gezegd dat zij nog wel last heeft van duizeligheid maar dat zij niet voor alles steeds de huisarts bezoekt, zodat deze ook niet weet dat de klachten nog spelen. Tijdens het spreekuur met de verzekeringsarts voelde zij niet zich niet uitgenodigd om van alle klachten die zij heeft melding te maken. De rechtbank ziet hierin geen grond om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen, omdat een medische geobjectiveerde onderbouwing van deze klachten daarmee nog steeds ontbreekt. In geval van de buikklachten blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit de ingediende medische rapportages niet dat er een objectief medische oorzaak kan worden aangewezen voor de ervaren klachten. Eiseres beroept zich op medische informatie van de periode 2005-2007, waaruit blijkt dat zij te kampen heeft met ernstige verklevingen in haar buik. Uit later onderzoek van de internist, gynaecoloog en de uroloog is echter niet gebleken dat de buikpijnklachten hierdoor verklaard kunnen worden. In beroep heeft eiseres geen nieuwe informatie aangereikt die haar stelling onderbouwt. De rechtbank ziet ook in dit opzicht geen aanleiding om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen.
20. Tot slot vindt eiseres dat zij nog steeds beperkt is voor werk met een verhoogd persoonlijk risico. Deze beperking is bij de einde wachttijd beoordeling opgenomen in de FML vanwege vermeend medicijngebruik. Eiseres voert aan dat zij nooit medicijnen heeft gebruikt. Omdat er geen sprake is van een gewijzigde situatie, had deze eerder gestelde beperking volgens haar dus onveranderd moeten worden aangenomen.
21. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende motiveert dat hij geen beperking voor verhoogd persoonlijk risico aanneemt. Een verzekeringsarts moet bij een herbeoordeling kijken welke klachten en beperkingen er bestaan op de datum in geding. Niet in geschil is dat eiseres op deze datum geen medicijnen gebruikte die zouden kunnen leiden tot beperkingen voor werk met een verhoogd persoonlijk risico. Evenmin zijn er evenwichtsstoornissen komen vast te staan, waarmee rekening moet worden gehouden. De rechtbank kan daarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen in zijn oordeel dat er geen beperking voor dit item hoeft te worden aangenomen.

De arbeidskundige beoordeling

22. Uitgaande van de juistheid van de bij eiseres vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiseres heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
23. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiseres op 14 september 2020 met de middelste van de geduide functies 70,92% kan verdienen van het loon dat zij voorheen verdiende als managementassistente, zodat eiseres voor de overige 29,08% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

24. Het UWV heeft de WIA‑uitkering van eiseres per 14 september 2020 terecht beëindigd.
25. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt.
26. Gelet op het geconstateerde gebrek (zie overweging 13) ziet de rechtbank aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De rechtbank stelt deze vergoeding met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 1.518,-. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-
Deze uitspraak is gedaan op 7 juli 2022 door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.