ECLI:NL:RBROT:2022:5657

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
ROT 20/4780
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhavingsverzoek tegen gemeente Westland en de Autoriteit Persoonsgegevens; beoordeling van AVG-verzoek en rechtsmiddelen

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. D. van Raaij, een handhavingsverzoek ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens (verweerder) tegen de gemeente Westland. Het verzoek werd afgewezen, waarna eiseres bezwaar maakte. De Autoriteit Persoonsgegevens verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk en later ongegrond. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten. De rechtbank heeft op 1 juli 2022 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk was, omdat eiseres geen belang meer had bij de beoordeling daarvan. Het beroep tegen het tweede besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat de Autoriteit Persoonsgegevens terecht had geoordeeld dat er geen nader onderzoek nodig was naar de afhandeling van het AVG-verzoek door de gemeente. De rechtbank benadrukte dat de Autoriteit Persoonsgegevens niet de rol van de gemeente kon overnemen en dat eiseres zelf bezwaar had moeten maken tegen de besluiten van de gemeente. De rechtbank oordeelde dat de Autoriteit Persoonsgegevens zich aan de wettelijke kaders had gehouden en dat er geen aanleiding was om de afhandeling van het verzoek verder te onderzoeken. Eiseres kreeg geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4780

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [woonplaats eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. D. van Raaij),
en

Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder

(gemachtigden: mr. O.S. Nijveld en mr. W. van Steenbergen).

Inleiding

Met het besluit van 26 februari 2020 (primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen de gemeente Westland (de gemeente) afgewezen.
Met het besluit van 30 juli 2020 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Met het besluit van 21 mei 2021 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 26 februari 2020 alsnog ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres en verweerder hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld door [naam 1], en de gemachtigden van verweerder.

Voorgeschiedenis eiseres en gemeente

1. Aan het verzoek van eiseres aan verweerder om handhavend op te treden tegen de gemeente is - samengevat en voor zover van belang - het volgende voorafgegaan.
1.1.
Bij afzonderlijke brieven van 2 augustus 2016 heeft eiseres bij de gemeente verzoeken om informatie ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Bij besluit van 16 augustus 2016 heeft de gemeente naar aanleiding van het Wob-verzoek een aantal stukken aan eiseres toegestuurd.
1.2.
Op 30 juli 2018 heeft eiseres op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) een nieuw verzoek om informatie ingediend bij de gemeente.
1.2.1.
Bij e-mails van 1, 8, 10 en 24 augustus 2018 heeft de gemeente eiseres bericht dat haar identiteit moet worden vastgesteld, voordat haar verzoek in behandeling kan worden genomen. Bij e-mails van 2 en 8 augustus 2018 heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat haar identiteit al genoegzaam bekend is bij de gemeente, aangezien de gemeente deze heeft vastgesteld in het kader van haar dienstverband.
1.2.2.
Bij brief van 25 september 2018 heeft eiseres de gemeente een ingebrekestelling gestuurd.
1.2.3.
Bij besluit van 26 september 2018 heeft de gemeente het verzoek van eiseres niet in behandeling genomen, met de overweging dat zij de identiteit van eiseres niet met zekerheid heeft kunnen vaststellen.
1.2.4.
Bij brief van 4 oktober 2018 heeft de toenmalige gemachtigde van eiseres, [naam 2], de gemeente in gebreke gesteld en verzocht om de door eiseres gevraagde gegevens per omgaande te verstrekken, bij gebreke waarvan hij namens eiseres een klacht zal indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens met het verzoek om handhavend op te treden. Verweerder heeft dit opgevat als een nieuw verzoek om inzage.
1.2.5.
Bij e-mail van 10 december 2018 heeft verweerder - onder meer - het volgende aan eiseres bericht:
“(…) Indien twijfel bestaat ten aanzien van de volmachtgever waarvoor rechten worden uitgevoerd, kunnen met een beroep op artikel 12, zesde lid, nadere gegevens worden opgevraagd. Echter, de advocaat is reeds verplicht de identiteit van de cliënt vast te stellen, dit blijkt uit de Verordening op de Advocatuur. De gemeente Westland zal daarom gevolg geven aan uw inzageverzoek. De gemeente Westland zal voor 10 januari 2019 inzage verlenen via uw advocaat. (…)”
1.2.6.
Op 7 januari 2019 heeft verweerder het stuk “Inzageverzoek art 15 AVG mevr. [naam eiseres]” opgesteld en daarin opgenomen dat digitale verstrekking van de gegevens via [naam 2], zal plaatsvinden.
1.2.7.
Bij e-mail van 10 januari 2019 heeft de gemeente eiseres digitaal toegang verstrekt tot de gegevens. Bij e-mails van 4 en 27 maart 2019 heeft [naam 2] de gemeente bericht dat nog niet alle gevraagde gegevens zijn verstrekt. Bij brief van 29 maart 2019 heeft de gemeente hierop gereageerd en gesteld dat het verzoek van 4 maart 2019 moet worden aangemerkt als een nieuw verzoek op grond van artikel 15 van de AVG en dat dit in behandeling is genomen.
1.2.8.
Op 6 juni 2019 heeft de gemeente onder meer het volgende bericht aan [naam 2]:
“(…) Het bericht van 4 maart jongstleden en uw sommering nadien lezende, verzoekt uw cliënte hiermee nadrukkelijk om inzage van de persoonsgegevens die volgens haar ten onrechte niet verstrekt zijn bij de inzage d.d. 10 januari 2019. (…) U wordt er voor de volledigheid nog eens op gewezen dat het u, naar aanleiding van artikel 34 UAVG, vrij staat om bezwaar aan te tekenen tegen de inzage die op 10 januari jl. is verstrekt. Tevens wijzen wij u erop dat ook deze brief ingevolge artikel 34 UAVG juncto artikel 12 AVG is aan te merken als een besluit in de zin van de Awb, ten gevolge waarvan u de mogelijkheid heeft om binnen 6 weken na dagtekening van deze brief bezwaar aan te tekenen tegen deze brief (…)”

Totstandkoming van het besluit

2. Op 4 december 2018 heeft verweerder van eiseres een op 16 november 2018 gedateerd verzoek ontvangen. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar verzoek onder meer het volgende naar voren gebracht. Zij heeft in 2016 haar gegevens en personeelsdossier opgevraagd, maar heeft dit niet ontvangen. Op 30 juli 2018 heeft zij die gegevens nogmaals opgevraagd. Dit verzoek heeft zij per e-mail verstuurd vanaf haar bij de gemeente bekende e-mailadres. Eiseres is ruim 9,5 jaar in dienst geweest bij de gemeente. De gemeente heeft dus al haar gegevens en zelfs een kopie van haar paspoort. Bij haar aanvraag heeft eiseres een aantal verificatiegegevens verstrekt, waaronder haar personeelsnummer en het nummer van het dossier in de betreffende systemen. Hiermee kon de gemeente haar identiteit ruim voldoende vaststellen. De gemeente overvraagt eiseres doelbewust, om zo haar dossier niet te hoeven verstrekken. In de AVG staat aangegeven dat wanneer een organisatie de identiteit op een minder vergaande manier kan vaststellen, dat zij dit dient te doen. De gemeente weigert dus zonder geldige reden en zonder enige mededeling het verstrekken van het door eiseres gevraagde dossier, ondanks dat zij deze gegevens met zeer veel spoed nodig heeft. Zij heeft de gemeente hierop gewezen, echter zonder enig resultaat, aldus eiseres.
3. Met het bestreden besluit II van 21 mei 2021 heeft verweerder het bestreden besluit I van 30 juli 2020, waarbij het bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard, ingetrokken en als volgt op het bezwaar van eiseres beslist. Omdat het gaat om zeer uitgebreide en gevoelige informatie, rechtvaardigt dit volgens verweerder dat de gemeente hoge eisen stelde aan de vaststelling van de identiteit van eiseres. Het is daarbij toelaatbaar dat de gegevens pas zijn verstrekt nadat de advocaat van eiseres haar identiteit aan de gemeente heeft bevestigd. Verder ontvangt verweerder jaarlijks vele duizenden AVG-klachten. Zij kan daarom niet alle klachten uitgebreid onderzoeken en moet daarin keuzes maken. Artikel 57 van de AVG, dat bepaalt dat verweerder klachten in gepaste mate onderzoekt, biedt die ruimte ook. Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de AVG geldt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiertegen staat de mogelijkheid van bezwaar en beroep open. Dit is de aangewezen route om de rechtmatigheid van die beslissing te laten beoordelen. Het is niet aangewezen om, naast de bestaande openstaande rechtsbescherming, via de route van een AVG-klacht als het ware een parallelle bestuursrechtelijke procedure te doorlopen die inhoudelijk een afgeleide is van de aangewezen route. Hierbij neemt verweerder ook haar prioriteringsbeleid voor behandeling van AVG-klachten in aanmerking. Van belang is dat van nader onderzoek in dergelijke zaken geen bredere maatschappelijk betekenis van een eventueel optreden van verweerder uitgaat en dat het geen doeltreffende en doelmatige inzet is van haar toezichtscapaciteit. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om de wijze waarop de gemeente het inzageverzoek van eiseres heeft afgehandeld nader te onderzoeken dan wel aan te nemen dat dit niet op correcte wijze is gebeurd. Omdat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaargronden niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit, ziet verweerder ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb, af van het horen van eiseres en verklaart hij het bezwaar kennelijk ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

4. Het beroep tegen het bestreden besluit I van 30 juli 2020 heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II van 21 mei 2021. Gesteld noch gebleken is dat eiseres nog belang heeft bij beoordeling van het bestreden besluit I, zodat de rechtbank het beroep in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren.
5. Het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit II , is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. De rechtbank stelt voorop dat zij in deze zaak alleen kan oordelen over het geschil tussen eiseres en verweerder. Hoewel een en ander niet los kan worden gezien van het (langlopende) geschil tussen eiseres en de gemeente, kan de rechtbank dus geen inhoudelijk oordeel geven over de hiervóór genoemde besluiten van de gemeente.
7. In deze zaak gaat het uitsluitend om de vraag of verweerder in het bestreden besluit II van 21 mei 2021 terecht heeft geoordeeld dat er geen nader onderzoek nodig was naar de wijze waarop de gemeente het AVG-verzoek van eiseres heeft afgehandeld dan wel dat er geen aanleiding was zonder nader onderzoek aan te nemen dat de gemeente dit verzoek niet op correcte wijze heeft afgehandeld. De rechtbank zal zich dan ook beperken tot de beantwoording van die vraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Is het verzoek van eiseres een klacht of een verzoek om handhavend op te treden?
8. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat sprake zou zijn van een klacht, omdat zij verweerder heeft verzocht om handhavend op te treden tegen de gemeente.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het verzoek van eiseres is naar vorm en inhoud een klacht. Dit volgt onder meer uit het onderwerp van het verzoek (“
Klacht tegen de Gemeente Westland te Naaldwijk”), het tussenkopje “
Omschrijving van de klacht” en de eerste zin: “
Ik dien hierbij een klacht in…”. Daarnaast heeft eiseres in deze brief inderdaad ook verzocht om handhavend op te treden tegen de gemeente.
8.2.
Daarnaar gevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting gesteld dat de AVG het begrip “handhavingsverzoek” niet kent, maar dat verweerder een klacht als deze wel als een handhavingsverzoek opvat. In dit geval is er volgens verweerder inhoudelijk geen verschil, omdat verweerder een besluit heeft genomen waartegen bezwaar en beroep openstaat. Eiseres heeft dit standpunt van verweerder niet betwist. Nu zij verder ook geen gevolgen heeft verbonden aan deze beroepsgrond en bovendien niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in haar belangen is geschaad, volstaat de rechtbank met het oordeel dat deze beroepsgrond daarom niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Stelt eiseres terecht dat verweerder de overtreder niet in het proces had moeten betrekken?
9. Verder voert eiseres aan dat verweerder de gemeente (als overtreder) juist niet in het proces had moeten betrekken. Verweerder manifesteert zich als onafhankelijke toezichthouder en zou boven overtredende (overheids)instanties moeten staan, maar in plaats daarvan betrekt zij de gemeente als derde belanghebbende in het proces, om zo gezamenlijk (als overheid) tegen de burger op te treden, net als in het toeslagenschandaal.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het beginsel van hoor en wederhoor is een belangrijk uitgangspunt bij de uitoefening van de bevoegdheden die verweerder heeft. In gevallen waarin een verzoek om handhaving is ingediend tegen een overheidsinstantie, dient verweerder die overheidsinstantie daarom in de gelegenheid te stellen om te reageren op die klacht. Alleen op die manier kan verweerder een volledig beeld krijgen van de wijze waarop de overheidsinstantie het AVG-verzoek heeft afgehandeld en kan zij zich een oordeel vormen over de gegrondheid van de klacht of het handhavingsverzoek.
9.2.
Voor zover eiseres met deze beroepsgrond heeft willen betogen dat verweerder blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens haar, slaagt dat betoog niet. De rechtbank ziet namelijk geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder - door de gemeente in de gelegenheid te stellen om te reageren - niet meer in vrijheid en zonder vooringenomenheid op het verzoek om handhaving van eiseres heeft kunnen beslissen. Van gezamenlijk (met de gemeente) optreden tegen de burger is de rechtbank niets gebleken. De vergelijking met de toeslagenaffaire gaat niet op.
Is de e-mail van de gemeente van 7 januari 2019 een besluit in de zin van de Awb?
10. Eiseres stelt dat op 7 januari 2019 aan [naam 2] een "algemeen document" is gestuurd, tezamen met een aantal andere documenten. Elke verwijzing naar een rechtsmiddelenclausule ontbreekt echter in het "algemeen document" en er is ook niet voldaan aan de (overige) vormvereisten waaraan een besluit in de zin van de Awb moet voldoen. Dit document kan daarom niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb waartegen eiseres bezwaar had moeten maken.
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder stelt zich namelijk terecht op het standpunt dat uit artikel 34 van de UAVG volgt dat een schriftelijke beslissing op een AVG-verzoek, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, geldt als een besluit in de zin van de Awb. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslissing is genomen door een bestuursorgaan. Dat het "algemeen document" er niet uitziet zoals een besluit van de gemeente er doorgaans uitziet, onder meer omdat een rechtsmiddelenclausule ontbreekt, maakt dat niet anders en heeft hooguit invloed op de vraag of en wanneer het voor eiseres duidelijk was dat zij hiertegen desgewenst tijdig rechtsmiddelen moest instellen. Het enige andere (vorm)vereiste dat artikel 34 van de UAVG stelt, is namelijk dat het moet gaan om een schriftelijke beslissing. De e-mail van 7 januari 2019 en de daarbij behorende bijlagen voldoen hieraan. Dat betekent dat sprake is van een besluit. Tussen partijen is verder niet in geschil dat eiseres de e-mail van 7 januari 2019 en de bijlagen heeft ontvangen. Zij moest daartegen daarom tijdig bezwaar maken.
10.2.
Bovendien heeft de gemachtigde van verweerder er ter zitting terecht op gewezen dat in het besluit van 6 juni 2019 - dat wel een rechtsmiddelenclausule bevat - staat dat er ook nog rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld tegen het besluit van 7 januari 2019. Dat eiseres binnen zes weken na het besluit van 6 juni 2019 alsnog bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 7 januari 2019 is niet gebleken. De stelling van eiseres dat zij het besluit van 6 juni 2019 pas in 2021 kort voor een zitting onder ogen heeft gekregen, maakt dat niet anders. Zij heeft namelijk ook in 2021 niet alsnog (tijdig) bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 juni 2019 en/of tegen dat van 7 januari 2019. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat eiseres op enig moment bezwaar had kunnen maken tegen het besluit van de gemeente van 7 januari 2019.
10.3.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat het besluit van 7 januari 2019 formele rechtskracht heeft. Dit heeft tot gevolg dat thans zowel wat betreft de wijze van tot stand komen als wat de inhoud betreft, van de rechtmatigheid van dat besluit moet worden uitgegaan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] (de Afdeling) kan slechts in uitzonderlijke gevallen reden bestaan van dit uitgangspunt af te wijken, namelijk indien door toedoen van het bestuursorgaan niet aan de betrokkene kan worden toegerekend dat hij de procedure bij de bestuursrechter ongebruikt heeft gelaten of niet heeft voltooid, of het bestuursorgaan de onrechtmatigheid van het besluit uitdrukkelijk en tijdig heeft erkend. Eiseres heeft niet gesteld dat dergelijke uitzonderlijke gevallen zich in deze zaak voordoen.
Heeft verweerder nader onderzoek naar de AVG-klacht achterwege kunnen laten?
11. Eiseres voert verder aan dat overtredende overheidsinstanties, zoals de gemeente, door de handelwijze van verweerder doorgaan met hun gedrag. De stelling van verweerder dat er geen ruimte zou zijn om een verdergaand onderzoek te verrichten, is onacceptabel. Eiseres is nu de dupe geworden van het algemeen bekende tekort aan mankracht bij verweerder. Deze beroepsgrond slaagt om de volgende redenen niet.
11.1.
Verweerder heeft - onder meer in de bijlage die zij heeft meegestuurd met het besluit van 26 februari 2020 - uiteengezet dat een handhavingsverzoek in fase I eerst wordt getoetst aan de formele eisen uit de Awb en AVG. Indien aan die formele eisen is voldaan, vindt aansluitend een globaal bureauonderzoek plaats. Op grond van dat bureauonderzoek wordt beoordeeld of aannemelijk is dat zich een mogelijke overtreding van de AVG (of Wbp) heeft voorgedaan of voordoet. Mocht uit het onderzoek volgen dat zich mogelijk een overtreding heeft voorgedaan, dan wordt het handhavingsverzoek in fase II getoetst aan prioriteringscriteria om te beoordelen of een uitgebreid onderzoek moet worden gedaan in fase III. Daarna wordt in fase IV eventueel tot handhaving overgegaan. Tussen partijen is niet in geschil dat deze werkwijze volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [2] niet onredelijk is.
11.2.
Verweerder stelt zich verder terecht op het standpunt dat uit artikel 57 van de AVG volgt dat de verweerder klachten in gepaste mate onderzoekt. Verweerder mag daarbij als uitgangspunt nemen dat zij klachten over de afdoening van AVG-verzoeken na een eerste beoordeling van de klacht - het zogeheten globale bureauonderzoek - niet nader onderzoekt om vast te stellen of sprake is van een overtreding waartegen de verweerder handhavend kan optreden, maar het aan betrokkenen zelf laat om bezwaar te maken als daartoe aanleiding wordt gezien.
11.3.
De rechtbank heeft hiervóór al overwogen dat eiseres op enig moment bezwaar had kunnen en moeten maken tegen het besluit van 7 januari 2019, maar dat zij geen gebruik heeft gemaakt van die mogelijkheid. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt, dat als het ware een parallelle bestuursrechtelijke procedure zou worden gecreëerd als verweerder de klacht van eiseres toch nader zou onderzoeken. Alle inhoudelijke bezwaren tegen de wijze waarop de gemeente heeft beslist op haar AVG-verzoek, horen thuis in een procedure tussen eiseres en de gemeente, waarvoor eiseres bovendien zelf actie moet ondernemen. Het was in zoverre dus niet aan verweerder om in te grijpen.
11.4.
Verweerder hanteert voor de invulling van haar bevoegdheden conform artikel 57 van de AVG de Beleidsregels Prioritering klachtenonderzoek (het Prioriteringsbeleid). In dat verband heeft verweerder overwogen dat van nader onderzoek in dit soort zaken geen bredere maatschappelijk betekenis van een eventueel optreden van verweerder uitgaat (het tweede prioriteringscriterium) en dat het geen doeltreffende en doelmatige inzet is van haar toezichtscapaciteit (het derde prioriteringscriterium). Deze lage(re) score op twee van de drie prioriteringscriteria heeft naar het oordeel van de rechtbank voor verweerder aanleiding kunnen zijn om nader onderzoek achterwege te laten.
12. Eiseres heeft bij e-mails van 6 en 8 mei 2022 aanvullende stukken overgelegd en heeft zich ook ter zitting nog beroepen op een aantal uitspraken en andere stukken.
12.1.
Bij e-mail van 6 mei 2022 heeft eiseres vijf bijlagen overgelegd.
12.1.1.
De eerste bijlage betreft een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. [3] In de zaak waarover die uitspraak gaat was ook sprake van een bij verweerder ingediend verzoek om handhaving, maar daarin speelt niet het aspect van de parallelle bestuursrechtelijke procedure. In zoverre verschilt die zaak dus van deze. Dit heeft te maken met een ander relevant verschil tussen beide zaken, namelijk dat de verwerkingsverantwoordelijke in die zaak geen bestuursorgaan was. Deze uitspraak kan dus niet dienen ter onderbouwing van de stelling van eiseres ter zitting, dat verweerder aanleiding had moeten zien om nader onderzoek te doen of de gemeente over die periode alle persoonsgegevens heeft verstrekt. Een beroep op deze uitspraak kan daarom niet leiden tot een ander oordeel.
12.1.2.
De tweede bijlage betreft het artikel “Het Awb-landschap door een AVG-filter”, dat is geschreven door de gemachtigden van verweerder. Eiseres heeft ter zitting toegelicht waarom zij dit artikel heeft overgelegd, namelijk dat daarin wordt benoemd dat er verschillen tussen de diverse klachten bestaan. Een klacht die is ingediend bij de gemeente gaat over de wijze waarop de gemeente zich gedraagt, terwijl een klacht die bij verweerder is ingediend, gaat over een gestelde inbreuk op de rechten uit hoofde van de AVG. Die laatste klacht wordt niet bij de verwerkingsverantwoordelijke maar bij de verweerder ingediend. Dit betekent dat verweerder zich nu niet kan beroepen op een zogenaamde parallelle bestuursrechtelijke procedure. Daarnaast heeft de verweerder volgens eiseres niet aan de prioriteringscriteria getoetst.
De rechtbank volgt eiseres niet in deze standpunten. Het is namelijk niet zo dat verweerder in de besluitvorming in deze procedure niet zou hebben onderkend dat er verschillen bestaan tussen diverse klachten. Verweerder heeft juist overwogen dat via de route van een AVG-klacht als het ware een parallelle bestuursrechtelijke procedure wordt doorlopen die
inhoudelijk een afgeleide isvan de aangewezen route, te weten bezwaar en beroep tegen het besluit van de gemeente. Daarmee zijn de procedures dus ook volgens verweerder niet één-op-één hetzelfde. De verwijzing naar de bezwaarprocedure bij de gemeente vindt alleen plaats omdat volgens verweerder moet worden voorkomen dat in een procedure over een AVG-klacht door verweerder moet worden geoordeeld over dezelfde rechtsvragen als waar de gemeente in een procedure over een AVG-verzoek had kunnen oordelen, als gebruik zou zijn gemaakt van de mogelijkheid om bezwaar te maken. Verder heeft verweerder wel degelijk aan de prioriteringscriteria getoetst, zoals in 11.4. is overwogen.
12.1.3.
De derde en vierde bijlage maakten al deel uit van het dossier dat de rechtbank heeft ontvangen van verweerder. Zonder nadere toelichting door eiseres, die ontbreekt, ziet de rechtbank niet in waarom deze stukken zouden moeten leiden tot een ander oordeel.
12.1.4.
Als vijfde bijlage heeft eiseres notulen overgelegd van de ondernemingsraad van de gemeente Westland (“Bespreking jaarverslag ArboUnie 2016, d.d. 26 juni 2017”). De volgende zin is onderstreept:
“Leidinggevenden weten wel te vertellen wat een medewerker mankeert of zetten het in het systeem en dat mag juist niet. Het staat in het personeelsinformatiesysteem. Er worden zaken geregistreerd die niet mogen van de autoriteit.”
Eiseres heeft ter zitting nader toegelicht dat de notulen als bewijs dienen voor het overtreden van de privacy wetgeving door de gemeente, omdat de gemeente medische gegevens dan wel bijzondere persoonsgegevens opslaat in systemen, hetgeen volgens de privacy wetgeving verboden is. De passage uit de notulen is echter dermate algemeen, dat daaruit geen directe link met eiseres kan worden gelegd. Zoals de rechtbank bovendien al in 7. heeft overwogen gaat het in deze uitspraak niet over de vraag welke gegevens de gemeente wel of niet heeft vastgelegd. Om die reden ziet de rechtbank dan ook niet in waarom dit stuk zou moeten leiden tot een ander oordeel.
12.2.
Bij e-mail van 8 mei 2022 heeft eiseres de beschikking van het gerechtshof Den Haag [4] overgelegd. In de beschikking, in een civiele zaak, oordeelt het gerechtshof over het doel van artikel 35 van de Wbp, het belang dat de betrokkene in die zaak had bij zijn verzoek op grond van dat artikel en tenslotte oordeelt het gerechtshof over de inhoud van het verzoek om inzage. Het gaat dus om een naar zijn aard andere procedure dan hier aan de orde is, met andere rechtsvragen. Eiseres heeft ook niet toegelicht waarom zij deze beschikking heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan een beroep hierop daarom niet leiden tot een ander oordeel.
12.3.
Ter zitting heeft eiseres nog een beroep gedaan op een aantal andere uitspraken en stukken.
12.3.1.
In de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland [5] is geoordeeld dat het bestuursorgaan onvoldoende heeft gemotiveerd dat een zoekslag naar de meest gangbare persoonsgegevens zonder nadere precisering niet mogelijk is. Ook hiervoor geldt dat de rechtbank al in 7. heeft overwogen dat het daar in deze uitspraak niet over kan gaan. Om die reden ziet de rechtbank dan ook niet in waarom deze uitspraak zou moeten leiden tot een ander oordeel.
12.3.2.
Eiseres stelt dat uit de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland [6] volgt dat verweerder geen recht kan ontlenen aan gebruikmaking van zijn prioriteringscriteria nu sprake is van een bijzondere, schrijnende situatie op grond waarvan verweerder van haar prioriteringsbeleid dient af te wijken. De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. Het lijkt erop dat eiseres het in 11. weergegeven standpunt van de eiser in die zaak heeft aangezien voor het oordeel van de rechtbank, maar uit 11.1 van die uitspraak volgt juist dat de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten ziet voor het oordeel sprake is van een bijzondere, schrijnende situatie op grond waarvan verweerder van haar prioriteringsbeleid diende af te wijken. Ook deze uitspraak leidt dus niet tot een ander oordeel.
12.3.3.
Tot slot heeft eiseres verwezen naar het rapport ‘Voor een dichte deur’ van de Nationale ombudsman. [7] Uit het voorgaande volgt al dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres bezwaar had moeten maken tegen het besluit van 7 januari 2019 en niet, via een procedure bij verweerder, alsnog een parallelle bestuursrechtelijke procedure kan afdwingen. Een in algemene bewoordingen opgesteld rapport van de Nationale ombudsman kan niet leiden tot een ander oordeel. Uit de bijlagen bij dat rapport leidt de rechtbank bovendien af dat het de Nationale ombudsman (in ieder geval voornamelijk) te doen is geweest om gevallen waarin bij de Autoriteit Persoonsgegevens wordt geklaagd over de behandelduur en/of over het achterwege blijven van een inhoudelijke reactie van de Autoriteit Persoonsgegevens op AVG-klachten. In de zaak van eiseres doen beide kwesties zich niet voor. Ook in zoverre kan het rapport eiseres dus niet baten.
Heeft verweerder kunnen afzien van het horen van eiseres?
13. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte, zonder een diepgaand onderzoek, toestaat dat de AVG overtredende overheidsinstanties doorgaan met het gedrag
zoals door de gemeente gepleegd. Zelfs het horen van de direct belanghebbende laat verweerder in het kader van een zorgvuldige belangenafweging achterwege.
13.1.
Voor zover eiseres met de laatste zin bedoelt dat verweerder het bezwaar niet kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren en om die reden ook niet heeft kunnen afzien van het horen van eiseres met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb, is de rechtbank van oordeel dat die beroepsgrond niet slaagt. Uit deze uitspraak blijkt dat verweerder volgens de rechtbank op grond van de gronden van bezwaar heeft kunnen oordelen dat er geen redelijke twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet tot een ander besluit zou kunnen leiden. Dit betekent ook dat het beroep op schending van de hoorplicht niet slaagt.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep, voor zover dat is gericht tegen het ingetrokken bestreden besluit I van 30 juli 2020, is niet-ontvankelijk. Het beroep, voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit II van 21 mei 2021, is ongegrond. Dat betekent dat dit laatste besluit ongewijzigd in stand blijft en dat verweerder de AVG-klacht van eiseres niet nader hoeft te onderzoeken. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2022.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te
ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming
)
Artikel 57, eerste lid, onder f
1) Onverminderd andere uit hoofde van deze verordening vastgestelde taken, verricht elke
toezichthoudende autoriteit op haar grondgebied de volgende taken:
[...]
f. zij behandelt klachten van betrokkenen, of van organen, organisaties of verenigingen overeenkomstig artikel 80, onderzoekt de inhoud van de klacht in de mate waarin dat gepast is en stelt de klager binnen een redelijke termijn in kennis van de vooruitgang en het resultaat van het onderzoek, met name indien verder onderzoek of coördinatie met een andere toezichthoudende autoriteit noodzakelijk is.
[...]
Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 34
Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen en geldt, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Beleidsregels prioritering klachtenonderzoek
Artikel 2
1. De AP onderzoekt de inhoud van een klacht in de mate waarin dat gepast is.
2. De AP beoordeelt eerst op basis van de inhoud van de klacht of het gaat om een verwerking van persoonsgegevens die de klager betreft en of er al dan niet sprake is van een overtreding van de AVG.
3. Indien uit de eerste beoordeling volgt dat mogelijk sprake is van een overtreding, maar deze nog niet kan worden vastgesteld, maakt de AP een afweging of er aanleiding is voor een nader onderzoek. Daarbij hanteert de AP de volgende, niet cumulatieve, factoren:
a. a) De mate waarin de betrokkene wordt geraakt door de vermeende overtreding;
b) De bredere maatschappelijke betekenis van een eventueel optreden van de AP, mede bezien vanuit de aandachtspunten die de AP op periodieke basis bekend maakt;
c) De mate waarin de AP in staat is doeltreffend en doelmatig op te treden.

Voetnoten

1.Zoals de uitspraak van 5 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BO9792.
2.Zoals de uitspraak van 10 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2508.
3.Uitspraak van 28 januari 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:377.
4.Beschikking van 31 oktober 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:3011.
5.Uitspraak van 18 juni 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:6040.
6.Uitspraak van 17 februari 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:428.
7.https://www.nationaleombudsman.nl/nieuws/2021/veel-burgers-voor-een-dichte-deur-bij-autoriteit-persoonsgegevens.