ECLI:NL:RBROT:2022:587

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
ROT 21/2228
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een naturalisatieverzoek door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Iraakse vrouw, had op 20 juni 2017 een verzoek om naturalisatie ingediend, maar dit verzoek werd afgewezen omdat haar identiteit en nationaliteit niet konden worden vastgesteld met de overgelegde documenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de door eiseres overgelegde geboorteakten niet authentiek zijn, zoals bevestigd door Bureau Documenten (BD). Eiseres had in beroep aangevoerd dat de geboorteakten gelegaliseerd waren door de Iraakse autoriteiten, maar de rechtbank oordeelde dat de legalisaties vals waren en dat de Staatssecretaris op basis van de verklaringen van BD mocht besluiten dat eiseres haar identiteit en nationaliteit niet had aangetoond. De rechtbank benadrukte dat het aan de verzoeker is om bewijs te leveren en dat de Staatssecretaris bevoegd is om bewijs te verlangen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2228

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. L.F. Portier,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: drs. J.M. Sidler.

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om naturalisatie op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), afgewezen.
Bij besluit van 16 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door [naam] (partner). Namens verweerder is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op [geboortedatum eiser] en met de Iraakse nationaliteit, heeft op
20 juni 2017 een verzoek om verlening van het Nederlanderschap gedaan.
2. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat de identiteit en nationaliteit van eiseres niet zijn komen vast te staan met de door haar overgelegde documenten.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels/beleidsregels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. In beroep heeft eiseres naar voren gebracht dat zij tot twee keer toe geboorteakten heeft overgelegd. Vaststaat dat zij die betreffende documenten heeft laten legaliseren. Eiseres wijst er verder op dat zij in bezwaar naar voren heeft gebracht dat de geboorteakte door de Iraakse Minister van Buitenlandse Zaken is gelegaliseerd en dat het document daarom authentiek is en dat het afgegeven is door een bevoegd orgaan. In dit kader verwijst eiseres naar artikel 4 van het Besluit vaststelling gedragslijn beoordeling buitenlandse documenten door middel van legalisatie en verificatie (het Besluit). In beroep heeft eiseres deze stelling herhaald en heeft ze bovendien gesteld dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet op dit artikel is ingegaan. Eiseres acht het bestreden besluit daarom onvoldoende gemotiveerd.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1461) volgt uit de RWN en de Handleiding RWN dat het aan de desbetreffende verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat het aan de staatssecretaris is om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT6673) is de verlening van het Nederlanderschap, wegens de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en is de staatssecretaris bevoegd om op de daartoe geëigende wijze bewijs van de gestelde identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker te verlangen. Gelet hierop is het aan de staatssecretaris om te beoordelen of de verzoeker met de door hem overgelegde documenten zijn identiteit en nationaliteit heeft aangetoond. Daarbij is Bureau Documenten (BD) een onderdeel van het ministerie van Justitie en Veiligheid en functioneert het daarom onder verantwoordelijkheid van de staatssecretaris. De staatssecretaris mag er in beginsel van uitgaan dat een verklaring van onderzoek van Bureau documenten op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder mocht uitgaan van de verklaringen van onderzoek van BD en dat verweerder deze terecht aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
BD heeft op verzoek van verweerder onderzoek verricht naar de door eiseres overgelegde documenten. In de verklaring van onderzoek van BD van 6 juni 2018 staat vermeld dat het uittreksel geboorteregister van 24 november 2015 met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is en dat het document niet is opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de basisgegevens middels een printtechniek (toner) zijn aangebracht, de variabele gegevens handmatig zijn aangebracht, twee aangebrachte inktstempelafdrukken (linksonder) zijn nagebootst en middels een printtechniek (inkjet) zijn aangebracht en er diverse onregelmatigheden zijn aangetroffen met betrekking tot de overige inktstempelafdrukken.
Eiseres heeft vervolgens een uittreksel geboorteregister van 11 december 2018 en een verklaring van de Iraakse ambassade te Den Haag van 3 september 2019 ingebracht. Laatstgenoemde verklaring behelst een legalisatie van het uittreksel geboorteregister van 11 december 2018 door de Iraakse ambassade. BD heeft in het rapport van 30 september 2019 evenwel ten aanzien van het uittreksel geboorteregister geconcludeerd dat het met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en niet is afgegeven door een daartoe bevoegde instantie. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de basisgegevens zijn aangebracht middels een reproductietechniek (toner), terwijl deze gegevens middels een druktechniek behoren te zijn aangebracht. Verder is opgemerkt dat de variabele gegevens handmatig geschreven zijn aangebracht en de afdruk van een inktstempel van het Iraakse Ministry of Health niet correspondeert met het beschikbare vergelijkingsmateriaal. Voorts is geconstateerd dat er onregelmatigheden zijn aangetroffen met betrekking tot de legalisaties van het Iraakse Ministry of Health, het Koerdische Ministerie van Justitie, het Kurdistan Regional Government en het Iraakse Ministerie van Buitenlandse Zaken. De legalisaties van het Kurdistan Regional Government en het Iraakse Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn vals, terwijl de legalisaties van het Iraakse Ministry of Health en het Koerdische Ministerie van Justitie met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt zijn. Ten aanzien van de verklaring van de Iraakse ambassade te Den Haag van 3 september 2019 heeft BD opgemerkt dat de ambassade (gelet op het voorgaande) is misleid.
De verklaringen van BD zijn in het licht van hetgeen hiervoor is opgemerkt naar het oordeel van de rechtbank op zorgvuldige wijze tot stand gekomen, de redeneringen daarin zijn begrijpelijk en de getrokken conclusies sluiten daarop aan. Het lag vervolgens op de weg van eiseres om een contra-expertise te laten doen. Nu zij dit niet gedaan heeft, komt dit voor haar risico en ziet de rechtbank geen reden om niet uit te gaan van BD als deskundige. Verweerder heeft zich op grond van deze verklaringen van onderzoek dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres haar identiteit en nationaliteit met de door haar overgelegde documenten niet heeft aangetoond.
7. De stelling dat ook de geboorteakte van 11 december 2018 is gelegaliseerd door het Iraakse Ministerie van Buitenlandse Zaken en dat de geboorteakte daarom authentiek is en door een bevoegd orgaan is afgegeven, leidt niet tot een ander oordeel. Uit het onderzoek van BD is immers gebleken dat de legalisaties van zowel het Kurdistan Regional Government en de Iraakse Ministerie van Buitenlandse Zaken vals zijn, zodat verweerder aan deze legalisaties terecht geen waarde heeft toegekend. In het bestreden besluit is verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende ingegaan op deze stelling van eiseres, onder verwijzing naar de verklaring van onderzoek van BD. Dat artikel 4 van het Besluit niet expliciet is genoemd, doet niet af aan dit oordeel. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft opgemerkt, dient de verwijzing van eiseres naar artikel 4 van het Besluit ter onderbouwing van haar stelling dat van de legalisatie moet worden uitgegaan, en daarop is verweerder ingegaan. Er is dan ook geen sprake van een motiveringsgebrek. Overigens heeft verweerder er in het verweerschrift nog terecht op gewezen dat, anders dan eiseres kennelijk meent, voor de toepassing van het Besluit onder “Minister van Buitenlandse Zaken” de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken wordt bedoeld, en niet de Iraakse Minister van Buitenlandse Zaken, zodat deze bepaling niet relevant is.
8. De rechtbank begrijpt tot slot dat eiseres zich in een lastige situatie bevindt, nu de overige leden van haar gezin wel reeds genaturaliseerd zijn en het voor haar – gelet op de situatie in Irak – moeilijk is om aan documenten te komen, zoals zij ter zitting heeft toegelicht. De rechtbank is echter gehouden om de zaak juridisch te beoordelen binnen de kaders van de geldende wet- en regelgeving, zoals zij heeft gedaan. Aan de bevindingen van BD komt gelet op het voorgaande doorslaggevend belang toe.
9. Het beroep is daarom ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.L. Cheung, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 28 januari 2022.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage – Juridisch kader

Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 7
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
(…)
Artikel 23
1. Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur kunnen nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze Rijkswet.
(…)
Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap
Artikel 31
1. Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:
a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;
b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;
(…)
e. nationaliteit of nationaliteiten;
(…)
5. De autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook Onze Minister,
kan verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door
middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. (…)
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 7
Paragraaf 3.5.1. Buitenlands reisdocument/aantonen bezit vreemde nationaliteit
(…)
De verzoeker moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument overleggen (…).
Paragraaf 3.5.2. Buitenlandse akten van de burgerlijke stand
De verzoeker moet in beginsel de volgende buitenlandse akten (van de burgerlijke stand) overleggen (…):
- geboorteakte van hemzelf (…).
Besluit vaststelling gedragslijn beoordeling buitenlandse documenten door middel van legalisatie en verificatie
Artikel 4 Legalisatie-onderzoek; legalisatieketen
1. De minister gaat uitsluitend tot legalisatie over indien op grond van een onderzoek van het document voldoende aannemelijk is dat:
a. de ondertekening van een document afkomstig is van degene die als ondertekenaar is vermeld,
b. de hoedanigheid van de ondertekenaar overeenstemt met de vermelding daarvan op het document,
c. de ondertekenaar naar het recht van de Staat waar het document is opgemaakt bevoegd was om het document op te maken en
d. de verschijningsvorm van het document overeenstemt met de daarvoor geldende voorschriften, krachtens het recht van de Staat waar het document is opgemaakt.
2. De minister weigert legalisatie van documenten die naar inhoud of strekking kennelijk in strijd zijn met de goede zeden of de openbare orde.
3. Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats aan de hand van een op het document gestelde en tot degene die het document heeft vastgesteld te herleiden legalisatie of aansluitende reeks van legalisaties.