ECLI:NL:RBROT:2022:5898

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
ROT 21/861 en ROT 21/862
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting en disproportionaliteit van het beleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam over twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen die waren opgelegd op basis van het niet correct koppelen van zijn voertuig aan zijn parkeervergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op de data waarop de naheffingsaanslagen zijn opgelegd, niet had voldaan aan de vergunningsvoorschriften, omdat het kenteken van het voertuig niet aan de vergunning was gekoppeld. De rechtbank oordeelde dat de website 'Mijn Loket', die eiser had kunnen gebruiken om de wijziging door te voeren, voldoende toegankelijk was, ondanks dat de weergave op mobiele apparaten lastiger was. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser over disproportionaliteit en eendaadse samenloop verworpen, en geconcludeerd dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd. De beroepen van de eiser zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 21/861 en ROT 21/862

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] )
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder

(gemachtigden: [naam gemachtigde 2] en [naam gemachtigde 3] ).

Procesverloop

ROT 21/861
Verweerder heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting met dagtekening 2 december 2020 en vorderingsnummer [vorderingsnummer 1] aan eiser opgelegd van in totaal € 66,26 (naheffingsaanslag 1).
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 1 januari 2021 (het bestreden besluit 1), heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen naheffingsaanslag 1 ongegrond verklaard.
ROT 21/862
Verweerder heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting met dagtekening 2 december 2020 en vorderingsnummer [vorderingsnummer 2] aan eiser opgelegd van in totaal € 66,26 (naheffingsaanslag 2).
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 18 januari 2021 (het bestreden besluit 2), heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen naheffingsaanslag 2 ongegrond verklaard.
ROT 21/861 en ROT 21/862
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1 (zaaknummer ROT 21/861) en het bestreden besluit 2 (zaaknummer ROT 21/862) (hierna: de bestreden besluiten).
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft op 7 juni 2022 een nader stuk ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 8 juni 2022 op zitting gezamenlijk behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank zal het door eiser één dag voor de zitting ingediende nadere stuk in haar beoordeling betrekken nu dat beperkt van omvang is en verweerder er ter zitting geen bezwaar tegen heeft gemaakt.
2. Op de volgende data stond het voertuig met kenteken [kentekennummer] (hierna ook: het voertuig) geparkeerd op de Heer Vrankestraat in Rotterdam zonder dat voor dit voertuig een parkeervergunning was aangemeld of parkeerbelasting was betaald:
  • zaterdag 21 november 2020 om 09:07 uur,
  • zondag 22 november 2020 om 16:51 uur,
  • maandag 23 november 2020 om 10:43 uur en
  • dinsdag 24 november 2020 om 10:12 uur.
Verweerder heeft naar aanleiding hiervan op elk van deze vier dagen een naheffingsaanslag opgelegd. Twee van deze naheffingsaanslagen heeft verweerder vernietigd. In geschil is of de twee overige naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
Standpunten
3.1.
Eiser vindt dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Toen hij op vrijdag 20 november 2020 via de app van verweerder op zijn telefoon het kenteken van het voertuig aan zijn parkeervergunning wilde koppelen, lukte hem dat niet. De oorzaak daarvan is volgens eiser dat de app van verweerder niet geschikt is voor mobiele telefoons. Hij was hierna vergeten om het kenteken via de computer te wijzigen en dacht daar pas een paar dagen later weer aan. Eiser vindt het disproportioneel dat er meerdere naheffingsaanslagen zijn opgelegd voor hetzelfde feit. Het lijkt op eendaadse samenloop. Hij vindt dit verdienmodel van verweerder oneigenlijk en verzet zich hiertegen, ook voor zijn medeburgers. Eiser wijst hierbij ook op de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 10 december 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3414. Verder voert eiser aan dat de twee naheffingsaanslagen net als de vernietigde naheffingsaanslagen dienen te worden vernietigd, omdat hieraan hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt.
3.2.
Verweerder voert aan dat eiser het kenteken van het geparkeerde voertuig niet aan zijn parkeervergunning gekoppeld had toen de naheffingsaanslagen werden opgelegd. Omdat eiser als gevolg daarvan niet voldeed aan de vergunningsvoorschriften, was van parkeren met die vergunning geen sprake. Verweerder vindt hiervoor steun in het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336. Via ‘Mijn Loket’ had eiser het kenteken dat aan de vergunning is gekoppeld, eenvoudig kunnen wijzigen. De vernietiging van twee van de in totaal vier opgelegde naheffingsaanslagen vloeit voort uit begunstigend beleid en niet uit onrechtmatigheid van die naheffingsaanslagen. De naheffingsaanslagen zijn volgens verweerder terecht opgelegd.
Beoordeling
4.1.
Voor de beoordeling of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, is de volgende wet- en regelgeving van belang.
Op grond van artikel 225, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kan in het kader van de parkeerregulering een belasting worden geheven ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.
Een vergunning als bedoeld in artikel 225, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet wordt in artikel 1 van de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Rotterdam (de Verordening) omschreven als een door het college van burgemeester en wethouders verleende toestemming om een motorvoertuig te parkeren op parkeerplaatsen bij parkeerapparatuur of op parkeerplaatsen voor belanghebbenden, met een voor dat doel verstrekte informatiedrager of kenteken.
Op grond van artikel 2, vierde lid, aanhef en onder c, van de Verordening kan het college van burgemeester en wethouders nadere regels en beperkingen vaststellen voor het gebruik van vergunningen.
De gebruiksvoorschriften van de parkeervergunning voor bewoners van de gemeente Rotterdam, door verweerder als bijlage 9A bij het verweerschrift overgelegd, vermelden onder meer: “Vervangende auto: tijdelijke kentekenwijziging: Heeft u tijdelijk een andere auto, dan kunt u een tijdelijke kentekenwijziging melden via Mijn Loket. (…) U kunt direct van de tijdelijke kentekenwijziging gebruik maken. (…) Na 2 weken staat de vergunning automatisch weer op het originele kenteken. Heeft u eerder uw auto terug? Dan kunt u de tijdelijke wijziging afmelden in Mijn Loket.”
4.2.
Met de parkeervergunning bewoners kon eiser het voertuig in de Heer Vrankestraat in Rotterdam parkeren. Hiervoor diende hij het kenteken van het voertuig aan de parkeervergunning te koppelen. Op het moment dat de naheffingsaanslagen zijn opgelegd, was van zo’n koppeling geen sprake. Uit de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 10 december 2019, waar eiser ook naar verwijst, volgt dat als een parkeervergunning digitaal kan worden gewijzigd, het de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan is een systeem te ontwerpen dat goed toegankelijk is voor een modale burger. Een wijziging dient op eenduidige en eenvoudige wijze te kunnen worden aangebracht (zie rechtsoverweging 5.2. van die uitspraak). De rechtbank stelt vast dat het systeem van eiser aan deze vereisten voldoet. Mijn Loket is, anders dan eiser stelt, een website en niet een app, waarmee hij digitaal een tijdelijke kentekenwijziging kon aanmelden. Zoals verweerder op de zitting heeft toegelicht en ook blijkt uit de door eiser overgelegde schermafbeeldingen, is Mijn Loket op de mobiele telefoon weliswaar lastiger te raadplegen omdat de weergave is gebouwd op basis van een website, maar dit maakt de website op zichzelf niet onduidelijk of ontoegankelijk. Dat de website voor eiser toegankelijk was, blijkt uit de omstandigheid dat hij op 18 november 2020 via die website het kenteken dat aan de parkeervergunning was gekoppeld probleemloos heeft gewijzigd in dat van de leenauto van de garage. Enkele dagen later heeft hij via diezelfde website de tijdelijke kentekenwijziging weer afgemeld. Het komt voor rekening en risico van eiser dat het hem is ontschoten om op 20 november 2020 via de computer het kenteken te wijzigen en dat hij daar pas een paar dagen later weer aan heeft gedacht. Van eiser mag als vergunninghouder in redelijkheid worden verwacht dat hij er alert op is dat hij aan de vergunningsvoorschriften voldoet wanneer hij zijn voertuig parkeert.
4.3.
Verweerder heeft toegelicht dat hij twee van de vier aan eiser opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting heeft vernietigd op grond van buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit buitenwettelijk begunstigend beleid houdt volgens verweerder in dat twee naheffingsaanslagen per belastingjaar uit coulance kunnen worden vernietigd. Eiser heeft dit alles niet (gemotiveerd) betwist. Volgens vaste rechtspraak moet de bestuursrechter het bestaan en de inhoud van buitenwettelijk begunstigend beleid als een gegeven aanvaarden en is de rechterlijke toetsing beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan het beleid consequent heeft toegepast (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2563). De rechtbank stelt vast dat verweerder overeenkomstig het buitenwettelijk begunstigend beleid heeft gehandeld door twee van de in totaal vier aan eiser in belastingjaar 2020 opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting te vernietigen. Verweerder was daarom niet gehouden ook de twee overige naheffingsaanslagen te vernietigen.
4.4.
Voor zover eiser betoogt dat voor de twee overige naheffingsaanslagen het leerstuk van eendaadse samenloop van toepassing is, baat dit betoog hem niet. De parkeerbelasting is geen straf, maar een belasting die wordt geheven in het kader van de parkeerregulering.
4.5.
De rechtbank vindt dat verweerder ook overigens met het opleggen van de twee naheffingsaanslagen niet buiten zijn bevoegdheid is getreden. Op grond van artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet wordt een naheffingsaanslag opgelegd over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan. Op grond van het vijfde lid van dat artikel worden voor hetzelfde voertuig per aaneengesloten periode de kosten niet vaker dan eenmaal per kalenderdag in rekening gebracht. Verweerder heeft in het geval van eiser uiteindelijk voor twee dagen twee keer een uur parkeerbelasting nageheven en twee keer de kosten. Daarmee is hij gebleven binnen de hiervoor geschetste grenzen van artikel 234 van de Gemeentewet en ook anderszins vindt de rechtbank dat niet disproportioneel.
4.6.
Omdat op de data en tijden die in de naheffingsaanslagen staan vermeld het kenteken van het voertuig niet was gekoppeld aan de parkeervergunning van eiser, heeft hij niet voldaan aan de voorschriften van de parkeervergunning. Van parkeren met die vergunning was daarom geen sprake. Eiser was dus gehouden tot het betalen van parkeerbelasting. Nu hij die niet heeft voldaan, zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd.
Conclusie
5. Het betoog van eiser slaagt niet. De beroepen zijn ongegrond.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.