ECLI:NL:RBROT:2022:6095

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
C/10/639316 / KG ZA 22-451
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in en afgifte van bescheiden ex artikel 843a Rv in kort geding met betrekking tot onrechtmatige daad

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [naam eiseres] en [naam gedaagde]. De eiseres vorderde inzage in en afgifte van bescheiden uit de administratie van [naam gedaagde] op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eiseres stelde dat zij vermoedde dat er meer facturen waren vervalst dan tot nu toe bekend was en dat het bedrag dat zij te veel had betaald groter was dan het eerder toegewezen bedrag van € 41.319,36. De rechtbank oordeelde dat de eiseres een rechtmatig belang had bij de gevorderde bescheiden, omdat de verklaring van [naam gedaagde] niet volledig was en er vragen bleven over de werkelijke kosten die door leveranciers in rekening waren gebracht. De rechtbank wees de vordering tot inzage in de administratie van [naam gedaagde] toe, maar beperkte deze tot de facturen van de leveranciers Van Groningen, Building Supply en Van Dam over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018. De rechtbank legde een dwangsom op aan [naam gedaagde] voor het geval zij niet aan de veroordeling zou voldoen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/639316 / KG ZA 22-451
Vonnis in kort geding van 18 juli 2022
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. J. van Meerkerk te Dordrecht,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. H.M. Hueting te Brielle.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 juni 2022;
  • de 12 producties van [naam eiseres];
  • de 6 producties van [naam gedaagde];
  • de mondelinge behandeling op 8 juli 2022;
  • de pleitnotities van [naam eiseres];
  • de ‘zittingsaantekeningen’ van [naam gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam 1] (hierna: [naam 1]) exploiteert dierenpension ‘[naam dierenpension]’ te [vestigingsplaats] (hierna: het dierenpension).
2.2.
[naam 1] heeft [naam eiseres] in 2016 benaderd met het verzoek te investeren in de
uitbreiding/nieuwbouw van het dierenpension. [naam eiseres] heeft zich daartoe bereid
verklaard. [naam 1] heeft voor de nieuwbouw projectvennootschap Akieko B.V. (hierna: Akieko) opgericht.
2.3.
Op 16 maart 2018 heeft Akieko als opdrachtgever met [naam gedaagde] (handelend onder de
naam [naam eenmanszaak]) als opdrachtnemer een aannemingsovereenkomst gesloten ten behoeve van de nieuwbouw van het dierenpension. In die aannemingsovereenkomst is het volgende opgenomen:
“(…)
4. Prijs op basis van regiewerkzaamheden (kosten materialen en inhuur worden rechtstreeks
doorgezet per factuur aan opdrachtgever) € 1.485.248,66 exclusief 21% BTW, zegge een
miljoen vier honderd vijf en tachtig duizend twee honderd acht en veertig euro en
zesenzestig eurocent
(...)
5. Betaling van de werkzaamheden vindt plaats in de volgende termijnen
Wekelijkse facturatie achteraf, na ontvangen van facturen. Daar dit werk op regiebasis wordt uitgevoerd worden alle daadwerkelijk gemaakte kosten gefactureerd, met overlegging van alle facturen. (...)”
2.4.
[naam gedaagde] verstuurde facturen aan Akieko en [naam eiseres]. [naam eiseres] betaalde de
facturen in het kader van de financiering van het project. In 2017 en 2018 heeft [naam eiseres] voor meer dan € 500.000,- betalingen gedaan aan Akieko. Met die gelden betaalde Akieko de facturen van [naam gedaagde].
2.5.
In juni 2018 is [naam eiseres] met betaling van de facturen gestopt. Tussen [naam eiseres] enerzijds en Akieko en [naam 1] anderzijds is een geschil ontstaan en zij zijn met elkaar in gerechtelijke procedures verwikkeld geraakt.
2.6.
Op 19 februari 2019 heeft [naam gedaagde] haar eenmanszaak [naam eenmanszaak] (hierna: [naam eenmanszaak]) ingebracht in [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1]). [naam gedaagde] is via haar persoonlijke vennootschap [naam bedrijf 2] indirect bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf 1].
2.7.
Bij vonnis van 4 december 2019 heeft de rechtbank Rotterdam in conventie de
vordering van [naam eiseres] tot terugbetaling van het bedrag van € 503.677,75 afgewezen en
in reconventie op vordering van [naam 1] en Akieko [naam eiseres] veroordeeld tot – kort
gezegd – nakoming van de overeenkomst van geldlening en tot betaling van de schade van
[naam 1] en Akieko als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten door [naam eiseres] in
de nakoming van haar verplichtingen van geldlening, nader op te maken bij staat.
2.8.
[naam eiseres] is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan. In deze procedure heeft
de zaak voor het wijzen van arrest gestaan, laatstelijk op 23 november 2021, na aanhoudingen. [naam eiseres] heeft het gerechtshof Den Haag (hierna: het hof) op 9 november 2021
als volgt bericht:
“(...) Nadat arrest is bepaald is gebleken dat in deze procedure door geïntimeerden stukken zijn gepresenteerd welke in de visie van appellante (i) berusten op bedrog, (ii) waarvan de valsheid na de dagbepaling is erkend en (iii) appellante na de dagbepaling van het arrest stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van geïntimeerden waren achtergehouden.
Partijen en hun advocaten hebben over het hiervoor genoemde overleg gevoerd. Naar aanleiding hiervan verzoekt appellante uw Hof om het wijzen van arrest op 23 november 2021 opnieuw met 6 weken aan te houden en te verwijzen naar de rol van 4 januari 2022 voor partijberaad. (...)”
Vervolgens heeft [naam eiseres] het hof op 7 januari 2022 als volgt bericht:
“(...) Partijen verzoeken thans om een mondelinge behandeling te gelasten ter bespreking van de ontwikkelingen welke zich na de dagbepaling van het arrest hebben voorgedaan. (...)”
Inmiddels heeft het hof een mondelinge behandeling bepaald die zal plaatsvinden op 14
oktober 2022.
2.9.
De Officier van Justitie te Rotterdam heeft besloten om [naam gedaagde] en [naam 1] niet te vervolgen ter zake van valsheid in geschrifte, fraude en/of oplichting.
Op 19 juli 2021 heeft [naam eiseres] bij het gerechtshof Den Haag een klaagschrift ex artikel 12 Sv ingediend tegen die beslissing. Bij tussenbeschikking van 10 mei 2022 heeft het hof bepaald dat, ter behandeling van het beklag, [naam gedaagde] en [naam 1] zullen worden gehoord op een nader te noemen zittingsdatum. [naam gedaagde] is door het hof opgeroepen om te worden gehoord op 24 augustus 2022.
2.10.
Op 25 november 2021 heeft [naam gedaagde] een verklaring opgesteld over haar betrokkenheid in de kwestie tussen [naam 1] en [naam eiseres] en in het bijzonder over de facturen aan [naam eiseres]. In haar schriftelijke verklaring is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(...) Toen [naam 1] aangaf dat we konden starten en ook [naam eiseres] daarmee instemde, is er een
aanneemovereenkomst gesloten. (…)
Op 9 juni 2018 werd de eerste paal geslagen. Daarna kwam er een brief van [naam eiseres] aan [naam 1], dat ze de financiering opschortte, in verband met de te ontvangen subsidie. (...)
Op dat moment kwam deze brief slecht uit en omdat [naam 1] op dat moment wegens het overlijden van haar zus veel aan haar hoofd had heb ik deze brief in samenspraak met [naam 1] de brief beantwoord. (...)
In deze periode kwam ook naar voren – iets dat ik niet eerder wist – dat de kinderen van de ex-man van [naam 1] uitgekocht moesten worden, omdat zij een hypotheek gevestigd hadden. Deze afkoop moest plaatsvinden vóór het passeren van de hypotheekakte met [naam eiseres]. Het bedrag dat [naam 1] daarvoor nodig had, was ongeveer € 44.000,-. (...)
Op 17 juli 2018 had [naam eiseres] een verklaring getekend bij de notaris, samen met [naam 1], dat er in ieder geval € 100.000,- gestort zou worden, om de financiële problemen in ieder geval gedeeltelijk op te lossen. Voor zover mij bekend waren daar geen voorwaarden aan verbonden. [naam eiseres] stortte he bedrag niet, waardoor ik genoodzaakt was om op 23 juli 2018 de bouw te stoppen. Ik kreeg namelijk niet meer betaald en er stonden op dat moment veel rekeningen open.
In de tussentijd heb ik zelf een hypotheek gesloten ten bedrage van € 181.000, met een
inschrijving van € 200.000 op mijn privé woning, om mijn onderaannemers te kunnen voldoen. Deze inschrijving zit tot op heden nog steeds op mijn woning en de lening is in het geheel nog niet afgelost.
[naam 1] gaf aan dat absolute voorwaarde om verder te komen was, dat de hypotheek van de kinderen van haar ex-echtgenoot moest worden afgelost. Ze was van plan geweest dit met die € 100.000 te doen, maar nu ook die niet meer kwam, was zij ten einde raad. (...)
Ik heb toen aan [naam 1] aangegeven wellicht dit voor haar op te kunnen lossen. (..)
Toen heb ik enkele facturen hoger gemaakt dan oorspronkelijk en deze doorbelast aan [naam eiseres]. De credit facturen heb ik wel gezonden naar [naam 1], maar niet aan [naam eiseres]. Op deze manier viel – naar planning tijdelijk – het bedrag vrij waarmee de kinderen voldaan zouden kunnen worden.
Om precies te zijn heb ik 2 credit facturen gemaakt, zijnde 2018-0061 (bijlage 3) en 2018-0064 (bijlage 4). In totaal is er gecrediteerd een bedrag van € 41.319,36 incl. BTW.
Ten aanzien van factuur 2018-0104, heb ik de oorspronkelijke factuur (bijlage 5) ad € 47.251,67 verhoogd naar € 56.359,14 (bijlage 6).
De overige facturen heb ik op eenzelfde wijze aangepast. Dit geldt voor het restant van 2018-0061, met enkele facturen. Voor wat betreft factuur 2018-0064 heb ik dit gedaan met de genoemde facturen op de credit factuur. Op dit moment ben ik niet bij machte deze stukken te overleggen (liggen extern), maar indien nodig kan ik deze wel nog overleggen.
Kort en goed, ik heb in totaal voor genoemd bedrag ad € 41.319,36 de facturen opgehoogd, maar dit zou wegvallen wanneer uiteindelijk de overdracht plaats zou hebben gevonden. (...)
Ik heb dit gedaan om de voortgang van het project te waarborgen, zonder dat daarbij [naam eiseres] of iemand anders gedupeerd zou worden. (...)
[naam 1] heb ik hier volledig buiten gelaten. Ik heb haar gezegd dat ik het zou regelen en heb dat ook zo gedaan. Zij heeft de factuur 2018-0061 gestort gekregen (bijlage 7) en de factuur 2018-0064 verrekend.
Na deze ingreep heeft [naam eiseres] deze verhoogde facturen voldaan. (...)”
2.11.
Bij vonnis van 30 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter te Rotterdam [naam gedaagde] veroordeeld om aan [naam eiseres] te betalen een bedrag van € 41.319,36 aan (voorschot op) schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en proceskosten.
[naam gedaagde] heeft voormelde bedragen voldaan aan [naam eiseres].
2.12.
Bij brief van 22 april 2022 en e-mail van 10 mei 2022 aan de advocaat van [naam gedaagde] heeft de advocaat van [naam eiseres] verzocht om inzage in en verstrekking van stukken aangaande de administratie van [naam eenmanszaak], omdat [naam eiseres] vermoedt dat meer facturen dan genoemd in de verklaring van [naam gedaagde] zijn vervalst en dat het bedrag dat [naam eiseres] ‘te veel’ heeft betaald groter is dan € 41.319,36.
2.13.
Bij antwoordbrief van 13 mei 2022 heeft de advocaat van [naam gedaagde] medegedeeld dat [naam gedaagde] inmiddels een oproep heeft ontvangen van het hof waardoor zij als verdachte is aangemerkt en dat zij zich beroept op haar zwijgrecht, ook ten aanzien van de administratie.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [naam gedaagde] te veroordelen om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis aan [naam eiseres] inzage te verlenen en aan [naam eiseres] een afschrift te geven van de volledige administratie van het nieuwbouwproject ‘[naam dierenpension]’, waaronder tenminste wordt begrepen:
1. alle facturen welke [naam gedaagde] ter zake het project aan Akieko heeft verzonden, met bijlagen en specificaties (de verkoopadministratie);
2. alle facturen van leveranciers en onderaannemers van [naam gedaagde] voor zover die betrekking hebben op het project (de inkoopadministratie);
3. alle schriftelijke en elektronische correspondentie ter zake van de onder 1. en 2. genoemde facturen;
4. alle bankafschriften van [naam gedaagde] voor zover die betrekking hebben op de terzake van het project verrichte en ontvangen betalingen;
5. de volledige kasadministratie van de contante betalingen welke in het kader van het project door [naam gedaagde] zijn gedaan en door haar in ontvangst zijn genomen;
zulks onder de verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag als zij hier niet aan voldoet, met een maximum van € 50.000,-, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
II. [naam gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [naam eiseres] van de proceskosten.
3.2.
[naam gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Over het spoedeisend belang heeft [naam eiseres] onder meer gesteld dat zij de gevraagde bescheiden wenst ter onderbouwing van haar stellingen – in een nog aanhangig te maken bodemprocedure – over het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde] en de omvang van de hierdoor geleden schade. De te verkrijgen gegevens zijn dus nodig om te beoordelen of het instellen van een bodemprocedure wenselijk en haalbaar is. Daarmee is het spoedeisend belang in dit geval voldoende gegeven.
4.2.
[naam eiseres] legt aan haar vordering tot inzage in en verstrekking van een afschrift van de betreffende bescheiden artikel 843a Rv ten grondslag.
Artikel 843a Rv stelt vier cumulatieve voorwaarden voor toewijzing van een vordering tot overlegging van stukken. Deze voorwaarden luiden als volgt: (i) er moet sprake zijn van een rechtmatig belang, (ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden, (iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorgang partij is en (iv) degene van wie de bescheiden worden gevraagd moet deze te zijner beschikking of onder zijn berusting hebben. Het vierde lid van artikel 843a Rv bepaalt dat degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet gehouden is aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
4.3.
[naam eiseres] stelt dat zij een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde bescheiden, omdat de verklaring van [naam gedaagde] niet juist en niet volledig is. De schade die [naam eiseres] heeft geleden ten gevolge van de vervalsing van facturen door [naam gedaagde] bedraagt ten minste
€ 53.571,72. Dat is € 12.252,36 meer dan wat [naam gedaagde] heeft voldaan. [naam eiseres] vreest dat [naam gedaagde] meer facturen heeft vervalst dan wat tot nu toe boven water is gekomen. Door raadpleging van de administratie van [naam gedaagde] kan [naam eiseres] een volledig onderzoek doen naar de aard en omvang van de gepleegde fraude.
4.4.
Overwogen wordt dat er een schriftelijke verklaring van [naam gedaagde] ligt, waarin zij erkent dat zij facturen heeft vervalst. In zoverre heeft zij openheid van zaken gegeven over haar onrechtmatige handelwijze jegens [naam eiseres]. Op basis van die verklaring heeft [naam eiseres] in kort geding een bedrag van € 41.319,36 als voorschot op schadevergoeding van [naam gedaagde] gevorderd en is die vordering toegewezen (zie 2.11.). De voorzieningenrechter merkt op dat [naam gedaagde] tevens in haar verklaring heeft toegegeven dat zij de oorspronkelijke factuur van leverancier Building Supply B.V. (hierna: Building Supply) met nummer 2018-0104 ad € 47.251,67 heeft opgehoogd naar € 56.359,14, dat is een verschil van € 9.107,47 (inclusief btw). Dit opgehoogde bedrag was dus al bekend bij [naam eiseres], maar is kennelijk niet meegenomen bij de vordering in voormeld kort geding.
4.5.
Wat niet uit de verklaring van [naam gedaagde] kan worden gehaald, maar wel uit de door [naam eiseres] overgelegde stukken blijkt, is het volgende.
Gebleken is dat de ophoging van voormelde factuur van Building Supply niet op zichzelf staat. Het begint ermee dat [naam gedaagde] de originele offerte van Building Supply van 26 maart 2018 ad € 42.716,23 ex btw (door [naam eiseres] als productie 11 overgelegd) heeft opgehoogd tot een bedrag van € 52.752,-. Vervolgens heeft [naam gedaagde] dit verhoogde bedrag in drie termijnen (5% tekenwerk, 20% bij goedkeuring respectievelijk 75% voor levering) in rekening gebracht bij Akieko die dat heeft doorberekend aan [naam eiseres]. De ophoging van de factuur van Building Supply waar [naam gedaagde] in haar verklaring naar verwijst, heeft betrekking op de laatste termijn. Zij maakt echter geen melding van de facturatie van de eerste twee termijnen die ook ten onrechte zijn gebaseerd op het door [naam gedaagde] verhoogde c.q. vervalste bedrag. In de factuur met nummer 2018-0036 heeft [naam gedaagde] het 1e termijnbedrag van € 2.637,60 excl. btw in rekening gebracht bij Akieko. Dit had € 2.135,81 moeten zijn. In de factuur met nummer 2018-0043 is het tweede termijnbedrag van € 10.550,40 ex btw gefactureerd. Dit had € 8.543,25 moeten zijn. Dat betekent dat [naam eiseres] een bedrag van € 2.508,94 excl. btw oftewel € 3.035,82 incl. btw teveel heeft betaald.
Daarnaast heeft [naam eiseres] als productie 10 de originele factuur van Van Groningen Sloopwerken (hierna: Van Groningen) van 19 mei 2018 ad € 30.089,07 incl. btw ingebracht. Gebleken is dat [naam gedaagde] een vervalste factuur van Van Groningen met een bedrag van
€ 45.375,- incl. btw heeft doorberekend door middel van factuurnummer 2018-0060. Dat is dus € 15.285,93 teveel. [naam gedaagde] heeft daarover in haar verklaring gemeld dat zij die verhoging teniet heeft gedaan met de creditfactuur nummer 2018-0061, maar daarin is voor wat betreft sloopwerken een bedrag van € 14.075,93 gecrediteerd. Daarmee is het verschil van € 1.210,- door [naam gedaagde] niet verklaard.
Wat betreft de werkzaamheden van Aannemings- en Heibedrijf Van Dam B.V. (hierna: Van Dam) is door [naam gedaagde] alleen een offerte voor het heiwerk van 22 maart 2018 overgelegd. De facturen van Van Dam ontbreken.
4.6.
Op basis van de verklaring van [naam gedaagde] en de door [naam eiseres] overgelegde originele facturen van Van Groningen en Building Supply, is voldoende aannemelijk gemaakt dat [naam gedaagde] meer bedragen aan [naam eiseres] is verschuldigd dan tot op heden is voldaan. De verklaring is onvolledig en roept nog vragen op over de daadwerkelijke kosten die door Van Groningen, Building Supply en Van Dam in rekening zijn gebracht. Van [naam gedaagde] mag worden verwacht dat zij op de door haar verklaarde punten volledige openheid van zaken geeft. Dat leidt tot het oordeel dat [naam eiseres] een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde bescheiden voor zover dat betrekking heeft op de betreffende drie leveranciers.
Voor afgifte van de volledige administratie van [naam gedaagde], zoals is gevorderd, heeft [naam eiseres] voorshands geoordeeld onvoldoende rechtmatig belang. Van de door [naam eiseres] gesignaleerde (extra) onregelmatigheden heeft [naam gedaagde] reeds voor een groot gedeelte openheid van zaken gegeven. Het grootste bedrag ziet immers op de verhoging van de laatste termijn van Building Supply. Die verhoging had [naam gedaagde] al in haar verklaring toegegeven en is dus niet een nieuwe omstandigheid. Verder heeft [naam eiseres] geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de vermeende fraude ook ziet op andere leveranciers dan welke [naam gedaagde] heeft meegenomen in haar verklaring.
4.7.
De gevorderde bescheiden zijn voldoende bepaald. [naam eiseres] vraagt om concrete stukken uit de administratie met betrekking tot het nieuwbouwproject ‘[naam dierenpension]’. Ter zitting heeft [naam eiseres] desgevraagd nog een tijdsperiode aangegeven van 1 januari 2017 t/m 31 december 2018.
4.8.
[naam eiseres] stelt terecht dat de vereiste rechtsbetrekking voortvloeit uit onrechtmatige daad. Met de verklaring van [naam gedaagde] staat voldoende vast dat zij onrechtmatig jegens [naam eiseres] heeft gehandeld, doordat zij facturen heeft vervalst met het doel [naam eiseres] te bewegen meer te betalen dan zij verschuldigd is.
4.9.
[naam gedaagde] voert aan dat de gevraagde stukken niet (meer) bij haar berusten, aangezien zij haar eenmanszaak [naam eenmanszaak] in februari 2019 heeft ingebracht in [naam bedrijf 1] Dit verweer slaagt niet. [naam gedaagde] is immers indirect (via haar persoonlijke vennootschap) enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf 1] In die hoedanigheid heeft zij feitelijk de gevraagde bescheiden tot haar beschikking.
4.10.
[naam gedaagde] stelt dat zij niet gehouden is om aan de vordering tot exhibitie te voldoen vanwege gewichtige redenen en voert daartoe aan dat zij zichzelf niet strafrechtelijk meer hoeft te incrimineren dan dat zij al heeft gedaan met haar verklaring. Die stelling gaat niet op. Het strafrechtelijke beginsel dat niemand gehouden is aan zijn eigen veroordeling mede te werken – het nemo tenetur-beginsel – staat immers niet in de weg aan een verplichting tot verstrekking van bescheiden die onafhankelijk van de wil van de betrokkene reeds bestaan (EHRM 17 december 1996, ECLI:NL:XX:1996:ZB6862). De mogelijkheid dat bescheiden gebruikt kunnen worden voor strafrechtelijke veroordeling staat dan ook niet in de weg aan een civielrechtelijke veroordeling tot verstrekking van bescheiden. Indien de bescheiden vervolgens gebruikt zouden worden in een strafzaak, zal in de strafzaak beoordeeld moeten worden of dat gebruik is toegestaan (HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3640, r.o. 3.7 e.v. en HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1129, r.o. 3.7.1 e.v.).
4.11.
Het verweer van [naam gedaagde] dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd, slaagt evenmin. Zoals overwogen, is aannemelijk dat er meer aan de hand is dan dat [naam gedaagde] heeft verklaard. Het ligt voor de hand dat [naam eiseres] openheid van zaken wenst over de verrichte werkzaamheden en de facturatie door leveranciers door middel van het overleggen van de op die leveranciers betrekking hebbende administratie door [naam gedaagde]. Niet aannemelijk is dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder de gevraagde informatie kan worden gewaarborgd. [naam gedaagde] heeft verklaard dat die vervalsingen van haar hand waren en dat zij [naam 1] er volledig buiten heeft gelaten. Daarvan uitgaande, heeft het voor [naam eiseres] geen zin om, voor wat betreft de opheldering van de reikwijdte van de vervalsingen, stukken op te vragen bij [naam 1].
4.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering tot inzage in en tot overlegging van een afschrift van de administratie van het project ‘[naam dierenpension]’ wordt toegewezen, zij het dat het wordt beperkt tot de (onder vordering I) onder punten 1. t/m 4 omschreven stukken met betrekking tot de leveranciers Van Groningen, Building Supply en Van Dam, over de periode van 1 januari 2017 t/m 31 december 2018.
4.13.
De gevorderde kasadministratie wordt afgewezen. Ter zitting heeft [naam gedaagde] verklaard dat [naam eenmanszaak] geen kasadministratie heeft, omdat er geen contante betalingen hebben plaatsgevonden. Nu er kennelijk geen kasadministratie is, kan die ook niet worden overgelegd. Het opmaken van stukken valt niet onder de toepassing van artikel 843a Rv.
4.14.
Voor een verdere toewijzing is onvoldoende grond, nu [naam eiseres] daarvoor geen concrete aanknopingspunten heeft verschaft en een ‘
fishing expedition’ voorkomen moet worden.
4.15.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om aan de veroordeling van [naam gedaagde] tot inzage in en overlegging van de betreffende bescheiden een dwangsom te verbinden. [naam gedaagde] heeft ter zitting weliswaar te kennen gegeven dat zij zal meewerken aan een eventuele veroordeling, maar daarbij tegelijkertijd voorwaarden gesteld. Gezien de stroeve verhouding tussen partijen is een dwangsom geïndiceerd. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
4.16.
Aangezien partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde] om, binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis, aan [naam eiseres] inzage te verlenen in en een afschrift te geven van:
1. alle facturen die [naam gedaagde] ter zake van het project ‘Ravenhoeve’ aan Akieko heeft verzonden met betrekking tot de leveranciers: Van Groningen, Building Supply en Van Dam, over de periode van 1 januari 2017 t/m 31 december 2018, met bijlagen en specificaties (de verkoopadministratie);
2. alle facturen van Van Groningen, Building Supply en Van Dam die betrekking hebben op het project, over de periode van 1 januari 2017 t/m 31 december 2018 (de inkoopadministratie);
3. alle schriftelijke en elektronische correspondentie ter zake van de onder 1. en 2. genoemde facturen;
4. alle bankafschriften van [naam gedaagde] voor zover die betrekking hebben op verrichte en ontvangen betalingen ter zake van de onder 1. en 2. genoemde facturen;
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde] om aan [naam eiseres] een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,- is bereikt;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten op 18 juli 2022.
2091 / 1573