2.10.Op 25 november 2021 heeft [naam gedaagde] een verklaring opgesteld over haar betrokkenheid in de kwestie tussen [naam 1] en [naam eiseres] en in het bijzonder over de facturen aan [naam eiseres]. In haar schriftelijke verklaring is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(...) Toen [naam 1] aangaf dat we konden starten en ook [naam eiseres] daarmee instemde, is er een
aanneemovereenkomst gesloten. (…)
Op 9 juni 2018 werd de eerste paal geslagen. Daarna kwam er een brief van [naam eiseres] aan [naam 1], dat ze de financiering opschortte, in verband met de te ontvangen subsidie. (...)
Op dat moment kwam deze brief slecht uit en omdat [naam 1] op dat moment wegens het overlijden van haar zus veel aan haar hoofd had heb ik deze brief in samenspraak met [naam 1] de brief beantwoord. (...)
In deze periode kwam ook naar voren – iets dat ik niet eerder wist – dat de kinderen van de ex-man van [naam 1] uitgekocht moesten worden, omdat zij een hypotheek gevestigd hadden. Deze afkoop moest plaatsvinden vóór het passeren van de hypotheekakte met [naam eiseres]. Het bedrag dat [naam 1] daarvoor nodig had, was ongeveer € 44.000,-. (...)
Op 17 juli 2018 had [naam eiseres] een verklaring getekend bij de notaris, samen met [naam 1], dat er in ieder geval € 100.000,- gestort zou worden, om de financiële problemen in ieder geval gedeeltelijk op te lossen. Voor zover mij bekend waren daar geen voorwaarden aan verbonden. [naam eiseres] stortte he bedrag niet, waardoor ik genoodzaakt was om op 23 juli 2018 de bouw te stoppen. Ik kreeg namelijk niet meer betaald en er stonden op dat moment veel rekeningen open.
In de tussentijd heb ik zelf een hypotheek gesloten ten bedrage van € 181.000, met een
inschrijving van € 200.000 op mijn privé woning, om mijn onderaannemers te kunnen voldoen. Deze inschrijving zit tot op heden nog steeds op mijn woning en de lening is in het geheel nog niet afgelost.
[naam 1] gaf aan dat absolute voorwaarde om verder te komen was, dat de hypotheek van de kinderen van haar ex-echtgenoot moest worden afgelost. Ze was van plan geweest dit met die € 100.000 te doen, maar nu ook die niet meer kwam, was zij ten einde raad. (...)
Ik heb toen aan [naam 1] aangegeven wellicht dit voor haar op te kunnen lossen. (..)
Toen heb ik enkele facturen hoger gemaakt dan oorspronkelijk en deze doorbelast aan [naam eiseres]. De credit facturen heb ik wel gezonden naar [naam 1], maar niet aan [naam eiseres]. Op deze manier viel – naar planning tijdelijk – het bedrag vrij waarmee de kinderen voldaan zouden kunnen worden.
Om precies te zijn heb ik 2 credit facturen gemaakt, zijnde 2018-0061 (bijlage 3) en 2018-0064 (bijlage 4). In totaal is er gecrediteerd een bedrag van € 41.319,36 incl. BTW.
Ten aanzien van factuur 2018-0104, heb ik de oorspronkelijke factuur (bijlage 5) ad € 47.251,67 verhoogd naar € 56.359,14 (bijlage 6).
De overige facturen heb ik op eenzelfde wijze aangepast. Dit geldt voor het restant van 2018-0061, met enkele facturen. Voor wat betreft factuur 2018-0064 heb ik dit gedaan met de genoemde facturen op de credit factuur. Op dit moment ben ik niet bij machte deze stukken te overleggen (liggen extern), maar indien nodig kan ik deze wel nog overleggen.
Kort en goed, ik heb in totaal voor genoemd bedrag ad € 41.319,36 de facturen opgehoogd, maar dit zou wegvallen wanneer uiteindelijk de overdracht plaats zou hebben gevonden. (...)
Ik heb dit gedaan om de voortgang van het project te waarborgen, zonder dat daarbij [naam eiseres] of iemand anders gedupeerd zou worden. (...)
[naam 1] heb ik hier volledig buiten gelaten. Ik heb haar gezegd dat ik het zou regelen en heb dat ook zo gedaan. Zij heeft de factuur 2018-0061 gestort gekregen (bijlage 7) en de factuur 2018-0064 verrekend.
Na deze ingreep heeft [naam eiseres] deze verhoogde facturen voldaan. (...)”