ECLI:NL:RBROT:2022:6346

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
9635868 \ CV EXPL 22-1479
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake huurovereenkomst en informatieverplichtingen consument

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 juli 2022 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen een eiseres, vertegenwoordigd door Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders, en een gedaagde zonder gemachtigde. De eiseres, die zich bezighoudt met de verhuur van elektronische apparaten, vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst per 2 september 2021 is beëindigd en een bedrag van € 915,96 aan gedaagde te betalen, bestaande uit huurtermijnen, rente en kosten. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat de algemene voorwaarden onredelijk zijn.

De kantonrechter heeft ambtshalve toetsing toegepast op de informatieverplichtingen die voortvloeien uit het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 6:230v lid 3, dat vereist dat de consument duidelijk wordt geïnformeerd over de betalingsverplichting bij het plaatsen van een bestelling. De rechter oordeelde dat de eiseres niet aan deze verplichting had voldaan, omdat de bestelknop op de website niet duidelijk genoeg was. Dit kan leiden tot vernietigbaarheid van de overeenkomst.

Daarnaast heeft de kantonrechter vastgesteld dat er mogelijk sprake is van oneerlijke bedingen in de algemene voorwaarden van de eiseres, die de consument onredelijk benadelen. De rechter heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over deze kwesties nader toe te lichten tijdens een mondelinge behandeling die is gepland voor 24 augustus 2022. Tot die tijd is iedere verdere beslissing aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9635868 \ CV EXPL 22-1479
datum uitspraak: 29 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats]
gedaagde,
zonder gemachtigde.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 14 januari 2022, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge verweer;
  • de repliek, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge verweer (dupliek).

2..De feiten

2.1.
De dienstverlening van [eiseres] richt zich onder andere op de verhuur van elektronische apparaten. [eiseres] voerde voorheen de naam [naam bedrijf 1] en heeft nu nog als handelsnaam [naam bedrijf 2] .
2.2.
[gedaagde] heeft van [eiseres] een Philips LED-TV 55PUS7504 (hierna: de televisie) gehuurd, tegen een prijs van € 52,69 per maand. [gedaagde] is de overeenkomst als consument aangegaan op afstand via de website van [eiseres] . Op de huurovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing.
2.3.
De algemene voorwaarden van [eiseres] bevatten - voor zover hier van belang - de volgende bepaling:
“(…)
9.5 Na verloop van de termijn om de Overeenkomst te ontbinden als bedoeld in artikel 2.2 heeft [eiseres] bij tussentijdse beëindiging het recht Huurder de volgende kosten in rekening te brengen:
€ 75,- kosten voor het ophalen van het gehuurde, ongeacht of het gehuurde feitelijk wordt teruggegeven;
Het restant van de huurtermijnen zoals deze aanvankelijk zijn overeengekomen, gemaximeerd tot de huurtermijnen die 12 maanden na de tussentijdse beëindiging opeisbaar zijn;
De vervangingswaarde van het Product, indien het Product niet binnen 2 weken na beëindiging aan [eiseres] wordt teruggegeven. De verzekeringswaarde wordt eenzijdig door [eiseres] vastgesteld.(…)”

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] eist samengevat:
  • voor recht te verklaren dat de huurovereenkomst per 2 september 2021 is beëindigd;
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 915,96 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 788,78, rente van € 8,59 (berekend tot 11 januari 2022) en buitengerechtelijke incassokosten van € 118,32.
3.2.
[eiseres] baseert de eis op het volgende. [gedaagde] heeft op 25 juni 2021 laten weten de overeenkomst tussentijds te willen beëindigen. Op 29 juni 2021 heeft [eiseres] de televisie daarom bij [gedaagde] opgehaald. Op het moment van beëindiging van de overeenkomst door [gedaagde] (29 juni 2021) stonden de facturen d.d. 25 mei 2021 en 25 juni 2021 al open. Het uit dien hoofde verschuldigde bedrag ad € 105,38 dient [gedaagde] nog te betalen.
Voorts stelt [eiseres] zich primair op het standpunt dat [gedaagde] heeft ingestemd met de gestelde voorwaarde dat 12 maanden huur zouden worden doorbelast vanaf datum beëindiging. Het daarbij behorende bedrag ad € 608,40 aan schadevergoeding dient [gedaagde] dan ook te voldoen.
Subsidiair stelt [eiseres] dat [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen door de bij vooruitbetaling verschuldigde huurtermijnen van 25 mei 2021 en 25 juni 2021 tot een bedrag van € 105,38 onbetaald te laten. Op grond van deze toerekenbare tekortkoming heeft [eiseres] de huurovereenkomst tegen 2 september 2021 beëindigd. Het contract zou nog lopen tot 6 maart 2023. [eiseres] derft zodoende over de periode van ontbinding tot de oorspronkelijke einddatum inkomsten en winst, terwijl haar investering al is gedaan c.q. de beëindiging geen voordeel oplevert. [eiseres] heeft haar schade begroot op en/of beperkt tot een bedrag € 608,40 zijnde een schadevergoeding voor de gederfde huur berekend over een periode van één jaar (12 maanden). [eiseres] maakt op grond van de wet, meer in het bijzonder de artikelen 6:74 jo. 6:95 BW en/of 6:265 jo 6:277 lid 1 BW aanspraak op een vergoeding van de door haar als gevolg van de beëindiging c.q. ontbinding geleden schade.
Tot slot vordert [eiseres] € 75,00 aan ophaalkosten. De ophaalkosten zijn gebaseerd op artikel 9.5 sub a van de algemene voorwaarden. [eiseres] heeft zich na een vooraankondiging bij het adres van [gedaagde] gemeld en het gehuurde meegekregen van [gedaagde] . [eiseres] heeft daadwerkelijke ophaalkosten gemaakt en deze kosten dienen te worden vergoed.
Voornoemde bedragen zijn middels facturen aan [gedaagde] in rekening gebracht. [gedaagde] is in gebreke gebleven met tijdige en volledige betaling hiervan. [eiseres] zag zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven. [eiseres] maakt aanspraak op de wettelijke rente ad € 8,59 berekend tot 11 januari 2022 en buitengerechtelijke incassokosten van € 118,32.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. De vordering klopt niet. Daarnaast is het niet gelukt een betalingsregeling overeen te komen en zijn de (algemene) voorwaarden onredelijk.

4..De beoordeling

informatieverplichtingen
4.1.
De Hoge Raad heeft op 12 november 2021 een uitspraak gedaan die voor deze zaak van belang is. Kort samengevat heeft de Hoge Raad overwogen dat (1) de rechter in zaken met consumenten ambtshalve moet onderzoeken of aan bepaalde informatieverplichtingen is voldaan, en (2) dat als sprake is van een voldoende ernstige schending van zo’n verplichting de rechter een sanctie moet toepassen.
4.2.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] niet voldaan aan de informatieverplichting vermeld in artikel 6:230v lid 3 BW. Op grond van artikel 6:230v lid 3 BW moet de handelaar zijn elektronische bestelproces namelijk zo inrichten dat de consument een aanbod pas kan aanvaarden nadat hem op niet voor misverstand vatbare wijze duidelijk is gemaakt dat de bestelling een betalingsverplichting inhoudt. Als, zoals hier, het plaatsen van een bestelling inhoudt dat een knop of een soortgelijke functie moet worden aangeklikt, dient bij het plaatsen van de bestelling in niet voor misverstand vatbare termen en op goed leesbare wijze worden aangegeven dat de aanvaarding een verplichting inhoudt om de handelaar te betalen. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft recent beslist dat bij de beoordeling hiervan alleen rekening moet worden gehouden met de woorden op die knop of soortgelijke functie. [1] Een overeenkomst die in strijd hiermee tot stand komt, is op grond van artikel 6:230v lid 3 BW vernietigbaar.
4.3.
Op de bestelknop op de website van [eiseres] staan de woorden ‘aanvragen’. Dit voldoet naar het oordeel van de kantonrechter niet aan de verplichting van artikel 6:230v lid 3 BW zoals hiervoor vermeld. De Hoge Raad heeft bepaald dat indien de rechter overweegt een overeenkomst ambtshalve (geheel of gedeeltelijk) te vernietigen, op grond van de beginselen van hoor en wederhoor de verschenen partij(en) in de gelegenheid moeten worden gesteld zich hierover uit te laten. [2] [gedaagde] dient zich dan ook uit te laten over de vraag of hij de overeenkomst op grond van artikel 6:230v lid 3 BW (gedeeltelijk) wil vernietigen. [eiseres] dient zich uit te laten over het voornemen van de rechter de overeenkomst (geheel of gedeeltelijk) te vernietigen.
4.4.
Tevens is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter in deze zaak niet voldaan aan de volgende informatieverplichting(en) vermeld in artikel 6:230m lid 1 BW onder:
e (totale prijs),
g (wijze van betaling, levering, uitvoering leveringstermijn),
h (ontbindingsrecht),
o (duur overeenkomst of opzeggingsvoorwaarden),
p (minimumduur voor de consument).
4.5.
De kantonrechter is daarom voornemens om de betalingsverplichting van de consument (gedeeltelijk) te vernietigen, maar [eiseres] mag daarop eerst nog reageren.
verklaring voor recht
4.6.
[eiseres] vordert een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst per 2 september 2021 is beëindigd. In haar conclusie van repliek geeft [eiseres] echter aan dat [gedaagde] de huurovereenkomst per 29 juni 2021 tussentijds heeft beëindigd. Het is de kantonrechter niet duidelijk welk belang [eiseres] heeft bij de gevorderde verklaring voor recht dat de huurovereenkomst per 2 september 2021 is beëindigd. De kantonrechter stelt [eiseres] daarom in de gelegenheid deze vordering nader toe te lichten.
de vordering tot betaling
4.7.
[eiseres] vordert betaling van € 105,38 aan onbetaald gelaten huurtermijnen. Uit productie 5 bij de dagvaarding blijkt dat het gaat om onbetaalde huurtermijnen over de maanden juni en juli. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij deze facturen onbetaald heeft gelaten. Het is echter de vraag in hoeverre [gedaagde] deze facturen ook geheel moet betalen, gezien de stelling van [eiseres] dat [gedaagde] de huurovereenkomst per 29 juni 2021 heeft beëindigd. De kantonrechter stelt [eiseres] daarom in de gelegenheid zich hierover uit te laten.
primaire en subsidiaire grondslag
4.8.
In de conclusie van repliek heeft [eiseres] de hiervoor omschreven primaire grondslag ten aanzien van de gederfde huur toegevoegd en gesteld het overige als subsidiaire grondslag te willen behouden. De kantonrechter vindt het primaire standpunt – gebaseerd op het uitgangspunt dat de huurovereenkomst door [gedaagde] is beëindigd op 29 juni 2021 - lastig te rijmen met het standpunt dat [eiseres] de huurovereenkomst heeft ontbonden op 2 september 2021. De kantonrechter stelt [eiseres] daarom in de gelegenheid deze grondslagen nader toe te lichten.
oneerlijk beding
4.9.
De huurovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] moet worden aangemerkt als een consumentenovereenkomst als bedoeld in Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn). Artikel 9.5 van de algemene voorwaarden is een beding als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de richtlijn, omdat de kantonrechter ervan uit gaat dat hierover niet afzonderlijk is onderhandeld. De kantonrechter is dan ook verplicht om ambtshalve na te gaan of dit beding oneerlijk is in de zin van de richtlijn en hij moet dat beding vernietigen indien hij vaststelt dat het beding oneerlijk is.
4.10.
Het voorgaande brengt mee dat moet worden beoordeeld of artikel 9.5 sub b van de algemene voorwaarden, op grond waarvan een huurder in het geval van tussentijdse beëindiging nog maximaal 12 maanden huur moet doorbetalen, een oneerlijk beding is als bedoeld in de richtlijn. Volgens artikel 3 lid 1 van de richtlijn wordt een beding als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. In de bijlage bij de richtlijn wordt vermeld dat een beding onder meer oneerlijk kan zijn als dat beding tot doel of tot gevolg heeft de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen.
4.11.
In het licht van de richtlijn zal de kantonrechter bij de beantwoording van de vraag of het beding van artikel 9.5 sub b van de algemene voorwaarden oneerlijk is, in aanmerking nemen of de te betalen bedragen in een redelijke verhouding staan tot de voor [eiseres] te verwachten schade. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter moet het beding in de algemene voorwaarden als oneerlijk worden aangemerkt, omdat het door [gedaagde] te betalen bedrag niet in redelijke verhouding staat tot de voor [eiseres] te verwachten schade. [eiseres] kan de televisie na beëindiging van de huurovereenkomst namelijk opnieuw verhuren of verkopen. De kantonrechter is daarom voornemens het beding te vernietigen, maar [eiseres] mag daarop eerst nog reageren.
mondelinge behandeling
4.12.
De kantonrechter concludeert op basis van het voorgaande partijen zich over een aantal punten nog moeten uitlaten. Daarom wordt een mondelinge behandeling bepaald. Tijdens deze mondelinge behandeling kunnen partijen reageren op hetgeen in rechtsoverweging 4.3., 4.5., 4.6., 4.7., 4.8. en 4.11. is overwogen.
4.13.
Voor zover partijen zich willen beroepen op bepaalde stukken die nog niet in het geding zijn gebracht, dienen die stukken tien dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling in het bezit te zijn van de kantonrechter en de wederpartij.
4.14.
De zaak wordt verwezen naar woensdag 24 augustus 2022 om partijen de gelegenheid te bieden hun verhinderdata voor de maanden oktober, november en december 2022 op te geven, zodat daarmee rekening kan worden gehouden bij het vaststellen van een datum en tijdstip voor de mondelinge behandeling. Uitstel is niet mogelijk, tenzij beide partijen daar gezamenlijk om verzoeken.
4.15.
In afwachting van de mondelinge behandeling wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
bepaalt dat partijen (in persoon of behoorlijk vertegenwoordigd en desgewenst met hun gemachtigde) op een nader te bepalen datum en tijd moeten verschijnen in het Gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100/125 in Rotterdam, tijdens de mondelinge behandeling van de hierna genoemde kantonrechter;
5.2.
wijst partijen op hetgeen hiervoor over het in het geding brengen van (nadere) stukken is bepaald;
5.3.
stelt partijen in de gelegenheid om
uiterlijk op woensdag 24 augustus 2022 om 14.30 uurhun verhinderdata voor de maanden oktober, november en december 2022 aan de griffie door te geven;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
54214

Voetnoten

1.HvJ EU 7 april 2022, ECLI:EU:C:2022:269.
2.HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.