ECLI:NL:RBROT:2022:6404

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
9797921 \ cv expl 22-10591
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van koopovereenkomst en schadevergoeding na niet doorgaan levering vakantiewoning

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en een gedaagde over de ontbinding van een koopovereenkomst betreffende een vakantiewoning. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.C.M. Kortman, vorderde een bedrag van € 3.975,00, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, na de ontbinding van de koopovereenkomst. De gedaagde, die in persoon verscheen, betwistte de vordering en voerde aan dat de levering van de vakantiewoning niet doorging vanwege niet-betaling van de koopsom en dat er schade was ontstaan door het gebruik van de vakantiewoning door de eiser.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst is ontbonden en dat de gedaagde in beginsel nog € 3.800,- aan de eiser dient terug te betalen. Echter, de gedaagde heeft ook aanspraak gemaakt op schadevergoeding voor gebruikskosten van de vakantiewoning en herstelkosten, die de kantonrechter heeft beoordeeld. De kantonrechter oordeelde dat de eiser geen recht had op schadevergoeding voor de gemaakte kosten, omdat er geen tekortkoming aan de zijde van de gedaagde was. De gedaagde mocht echter wel een bedrag van € 2.100,- verrekenen met het nog aan de eiser te betalen bedrag, waardoor de gedaagde uiteindelijk nog € 1.700,- aan de eiser verschuldigd was.

De kantonrechter heeft de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2021 toegewezen en bepaald dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9797921 \ CV EXPL 22-10591
datum uitspraak: 29 juli 2022 BIJ VERVROEGING
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. H.C.M. Kortman te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
in persoon.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding, met bijlagen;
  • de e-mail van 5 april 2022 met daarin het antwoord van [gedaagde] , met bijlagen;
  • de aantekeningen van de rolzitting met daarin eveneens het antwoord van [gedaagde] ;
  • de e-mail van 11 april 2022 van [gedaagde] met daarin een aanvulling op de aantekeningen van de rolzitting;
  • de brief 26 april 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 21 juni 2022 namens [eiser] , met bijlagen.
1.2.
Op 8 juli 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken, waarbij [eiser] werd bijgestaan door haar gemachtigde.

2..De feiten

2.1.
Tussen [eiser] en [gedaagde] bestond een koopovereenkomst, waarbij [gedaagde] voor een bedrag van € 7.500,- een vakantiewoning te Oostvoorne aan de [adres] op [naam vakantiepark] (hierna: ‘de vakantiewoning’) aan [eiser] heeft verkocht.
2.2.
De afspraak was dat [eiser] de koopsom bij de overdracht volledig betaald zou hebben aan [gedaagde] . Daarnaast diende [eiser] voor de levering de overdrachtskosten aan het [naam vakantiepark] en het stageld voor 2020 en 2021 te hebben voldaan.
2.3.
In de bijlage bij de koopovereenkomst is onder meer de volgende bepaling opgenomen:
“(…)
1. De ondernemer [ [naam vakantiepark] , toevoeging kantonrechter] dient in te stemmen met het aangaan van een staanplaatsovereenkomst met de vervangende recreant. Daartoe zal vooraf een gesprek plaatsvinden tussen de voorgestelde vervangende recreant en de ondernemer of diens wettelijke vertegenwoordiger ter plaatse.”
2.4.
Omdat [eiser] zijn woning in Rotterdam had opgezegd, heeft [gedaagde] [eiser] , vooruitlopend op de levering, vanaf ongeveer half juni 2021 in de vakantiewoning toegelaten.
2.5.
De levering van de vakantiewoning is, na twee eerdere pogingen, uiteindelijk op 26 juli 2021 niet doorgegaan.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:
  • tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 3.975,00 te vermeerderen met € 300,00 aan buitengerechtelijke kosten en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2021;
  • in de kosten van dit geding.
3.2.
[eiser] baseert zijn vordering op het volgende. Nadat bleek dat de levering geen doorgang kon vinden, is de koopovereenkomst ontbonden. [eiser] heeft van de koopprijs € 5.500,- (€ 3.500,- via bankoverschrijving en € 2.000,- contant) aan [gedaagde] betaald. Als gevolg van de ontbinding heeft [gedaagde] € 2.000,- aan [eiser] terugbetaald. [eiser] heeft dan ook nog recht op € 3.500,-. [eiser] stelt voorts schade te hebben geleden als gevolg van de ontbinding. Zo heeft hij € 350,- uitgegeven voor werk aan de badkamer, € 50,- voor het snoeien van de heg en omdat hij op stel en sprong de vakantiewoning moest ontruimen heeft hij € 75,- uitgegeven voor het huren van een verhuisbusje. [eiser] maakt voorts aanspraak op buitengerechtelijke kosten van € 300,- omdat [eiser] op geen andere wijze betalingen kan verkrijgen dan door het inschakelen van rechtsbijstand. Daarnaast heeft [eiser] bij brief van 24 september 2021 aanspraak gemaakt op wettelijke rente vanaf 1 oktober 2021.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. Er zou drie keer een overdracht zijn en die ging steeds niet door. Bij de eerste afspraak voor de overdracht (1 juli 2021) had eiser geen geld, vervolgens bij de tweede afspraak (14 juli 2021) werd hier weer moeilijk over gedaan. Bij de derde poging (26 juli 2021) was het gehele bedrag nog niet betaald. Er was toen geen vertrouwen meer bij [naam vakantiepark] . [naam vakantiepark] heeft de toestemming voor de levering vervolgens niet verleend. [eiser] heeft ondertussen wel gebruik gemaakt van de vakantiewoning en hieraan schade toegebracht. [gedaagde] wil deze bedragen verrekenen met het aan [eiser] terug te betalen bedrag. Door [eiser] is voor de vakantiewoning aan [gedaagde] € 5.300,- betaald (€ 4.000,- via bankoverschrijving en € 1.300,- contant). [gedaagde] heeft € 1.300,- aan [eiser] terugbetaald. [gedaagde] stelt verder dat zij voor € 2.800,- aan schade heeft geleden. Deze schade wil zij met de nog aan [eiser] te betalen € 4.000,- verrekenen. Het te verrekenen bedrag van € 2.800,- bestaat uit € 1.800,- aan gebruikskosten door [eiser] van de vakantiewoning (6 weken maal € 300,- per week), € 100,- aan verbruikte elektra tijdens zijn verblijf, € 400,- aan herstelkosten voor de badkamer en slaapkamer en € 500,- aanbetaling. Na verrekening heeft [gedaagde] nog € 1.200,- aan [eiser] te voldoen.

4..De beoordeling

4.1.
De kantonrechter bespreekt achtereenvolgens de vordering van [eiser] en vervolgens het verrekeningsverweer van [gedaagde] .
Ontbinding en ongedaanmaking
4.2.
Naar de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling uit de stelling van partijen heeft begrepen, is ook [gedaagde] van mening dat de overeenkomst is ontbonden (in de zin van artikel 6:265 BW) en zijn partijen het erover eens dat in beginsel het door [eiser] betaalde bedrag terugbetaald moet worden. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [eiser] aan [gedaagde] € 5.300,- heeft betaald en dat hij van [gedaagde] een bedrag van € 1.500,- heeft terugontvangen. Uitgangspunt is dan ook dat [gedaagde] in beginsel nog € 3.800,- aan [eiser] terug dient te betalen als gevolg van de ontbinding.
Schade [eiser]
4.3.
maakt ook aanspraak op de gemaakte kosten voor de verbouwing van de badkamer, het snoeien van de heg en het verhuisbusje. Van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] is echter geen sprake, zodat er op grond van artikel 6:277 BW en 6:74 BW geen aansprakelijkheid van [gedaagde] kan zijn en zij dus ook geen schadevergoeding verschuldigd is. Van een andere grondslag is niet gebleken. De schade van in totaal € 475,- komt dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.
(Schade)posten [gedaagde]
4.4.
maakt aanspraak op gemaakte kosten en schade nu de levering niet is door gegaan en de overeenkomst is ontbonden. [gedaagde] wenst een bedrag van in totaal € 2.800,- te verrekenen met het nog aan [eiser] te betalen bedrag van € 3.800,-. De verschillende (schade)posten van [gedaagde] zullen hierna afzonderlijk worden besproken.
Gebruikskosten vakantiewoning
4.5.
Half juni 2021 heeft [gedaagde] [eiser] , omdat hij zijn woning in [plaatsnaam] kwijtraakte, toestemming gegeven om alvast, vooruitlopend op haar verplichting tot levering, in de vakantiewoning te verblijven. Toen op 26 juli 2021 de levering niet is doorgegaan is de koopovereenkomst kort daarna ontbonden. Vanaf 3 augustus 2021 had [eiser] geen toegang meer tot de woning. Als gevolg van de ontbinding ontstaan zogenaamde ongedaanmakingsverbintenissen. Nu het verblijf van [eiser] in de vakantiewoning, waarbij vooruitlopend op de levering reeds uitvoering is gegeven aan de koopovereenkomst, niet ongedaan gemaakt kan worden, treedt daarvoor een vergoeding in de plaats (artikel 6:272 lid 1 BW). Voor de periode van zes weken dat [eiser] in de vakantiewoning verbleef, is hij dan ook een gebruiksvergoeding verschuldigd. De door [gedaagde] verzochte vergoeding van € 300,- per week komt de kantonrechter te hoog voor. Een vergoeding van € 200,- per week komt de kantonrechter redelijk voor. Dit komt neer op een waardevergoeding van in totaal € 1.200,-. Dit bedrag mag [gedaagde] verrekenen met het nog aan [eiser] verschuldigde bedrag.
Gebruikskosten elektriciteit
4.6.
In het kader van de gebruiksvergoeding voor de elektriciteit voor de vakantiewoning geldt het volgende. Over de periode vanaf half juni tot en met 3 augustus 2021 heeft [eiser] in de vakantiewoning elektriciteit gebruikt. [gedaagde] en [eiser] hebben over de kosten van de elektriciteit geen nadere afspraken hebben gemaakt. Het gebruik van de elektriciteit staat los van de (ontbinding van de) koopovereenkomst. Immers het toestaan van het gebruik van elektriciteit door [gedaagde] aan [eiser] vloeit niet voort uit de koopovereenkomst, zodat in dit kader geen ongedaanmakingsverplichting is ontstaan. Nu [gedaagde] geen nadere en/of andere grondslag voor de vergoeding van deze kosten heeft gesteld en die ook niet op andere wijze is gebleken, moet deze vordering worden afgewezen. Hierbij heeft de kantonrechter nog in aanmerking genomen dat hoewel [eiser] elektriciteit heeft verbruikt die door [gedaagde] is betaald, dit nog niet ongerechtvaardigd was omdat hiervoor door [gedaagde] toestemming was gegeven en hieraan geen nadere voorwaarden waren gesteld.
Kosten badkamer
4.7.
[gedaagde] maakt ook aanspraak op de gemaakte kosten voor het herstel van de badkamer en de slaapkamer. [eiser] is eigenmachtig begonnen met het verbouwen van de badkamer en de slaapkamer in de vakantiewoning die nog niet van hem was. [eiser] heeft niet betwist dat de badkamer en de slaapkamer na de werkzaamheden van [eiser] in een dermate slechte staat was, dat [gedaagde] herstelwerkzaamheden moest verrichten. Ook uit de door [gedaagde] overgelegde foto’s blijkt dat na de werkzaamheden van [eiser] het noodzakelijk was herstelwerkzaamheden te verrichten om er voor te zorgen dat de badkamer en slaapkamer weer normaal gebruikt konden worden, welk normaal gebruik alvorens [eiser] aan de verbouwing begonnen was, nog mogelijk was. [eiser] heeft hiermee onrechtmatig gehandeld en [gedaagde] schade berokkent. De schade die [gedaagde] als gevolg van deze verbouwing heeft geleden, komt dan ook voor rekening van [eiser] . Het bedrag van € 400,- aan herstelkosten is door [eiser] als zodanig niet (voldoende gemotiveerd) betwist en mag [gedaagde] verrekenen met het nog door haar te betalen bedrag aan [eiser] .
Aanbetalingskosten
4.8.
[gedaagde] meent verder dat zij de € 500,- aanbetalingskosten die [eiser] heeft voldaan, niet hoeft terug te betalen omdat deze geen onderdeel van de koopovereenkomst waren, maar - naar de kantonrechter ter zitting heeft begrepen - het hier gaat om een vergoeding waartegen [gedaagde] de vakantiewoning voor [eiser] , vanaf medio april heeft gereserveerd en niet aan ander zou verkopen. [eiser] heeft dit vervolgens niet gemotiveerd betwist, zodat dit tussen partijen vaststaat. Nu tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde] aan haar verplichtingen op dit punt heeft voldaan, heeft [gedaagde] ook nu de overeenkomst is ontbonden nog recht op dit bedrag en mag zij deze € 500,- verrekenen met het nog te betalen bedrag aan [eiser] .
4.9.
Het voorgaande komt erop neer dat [gedaagde] een bedrag van in totaal € 2.100,- (€ 1.200,- + € 400,- + € 500,-) mag verrekenen met het nog aan [eiser] te betalen van bedrag van € 3.800,-. Dit maakt dat [gedaagde] aan [eiser] nog € 1.700,- dient te betalen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.10.
Nu onvoldoende door [eiser] is gesteld dat daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt, worden deze kosten afgewezen. Niet is gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Rente
4.11.
Nu vaststaat dat [gedaagde] nog een bedrag van € 1.700,- dient te betalen aan [eiser] , is zij wettelijke rente verschuldigd geworden vanaf 1 oktober 2021 (artikel 6:119 BW). Bij brief van 24 september 2021 is de wettelijke rente aangezegd per 1 oktober 2021. Nu door [gedaagde] de stellingen van [eiser] op dit punt niet zijn betwist is zij sinds 1 oktober 2021 in verzuim en is zij wettelijke rente verschuldigd vanaf 1 oktober 2021 tot de dag van de algehele voldoening.
Proceskosten
4.12.
Nu partijen beiden gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld, komt het de kantonrechter voor dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.13.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 1.700,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
oordeelt dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. Hage en in het openbaar uitgesproken.
52514