In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en een gedaagde over de ontbinding van een koopovereenkomst betreffende een vakantiewoning. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.C.M. Kortman, vorderde een bedrag van € 3.975,00, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, na de ontbinding van de koopovereenkomst. De gedaagde, die in persoon verscheen, betwistte de vordering en voerde aan dat de levering van de vakantiewoning niet doorging vanwege niet-betaling van de koopsom en dat er schade was ontstaan door het gebruik van de vakantiewoning door de eiser.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst is ontbonden en dat de gedaagde in beginsel nog € 3.800,- aan de eiser dient terug te betalen. Echter, de gedaagde heeft ook aanspraak gemaakt op schadevergoeding voor gebruikskosten van de vakantiewoning en herstelkosten, die de kantonrechter heeft beoordeeld. De kantonrechter oordeelde dat de eiser geen recht had op schadevergoeding voor de gemaakte kosten, omdat er geen tekortkoming aan de zijde van de gedaagde was. De gedaagde mocht echter wel een bedrag van € 2.100,- verrekenen met het nog aan de eiser te betalen bedrag, waardoor de gedaagde uiteindelijk nog € 1.700,- aan de eiser verschuldigd was.
De kantonrechter heeft de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2021 toegewezen en bepaald dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.