Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[eiser 1] ,
1..De procedure
- de dagvaarding van 23 november 2021, met bijlagen 1 tot en met 4;
- het antwoord, met bijlagen 1 tot en met 11;
- het vonnis van 31 januari 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de brief van 9 mei 2022 aan de zijde van [eiser 1] c.s., met bijlagen 5 tot en met 13.
2..De feiten
(…) Zoals aangegeven in hun brief van 16 december jl. is het door u gehuurde perceel met ingang van15 december jl.aangekocht door Van Mourik’s Huizen Maatschappij BV. te Woerden. (…)
(…)Cliënten hebben op 17 mei 2021 een aanvraag medehuurderschap ingediend ex art. 7:267 BW, welke zonder motivering door [aanvanklijk gedaagde] . is afgewezen.
(…) Wij hebben sterk het vermoeden dat mevrouw [eiser 1] de heer [eiser 2] de positie van huurder wenst te verschaffen. Mevrouw [eiser 1] vraagt namelijk regelmatig een verhuurdersverklaring aan. Dit voor het aantonen van goed huurgedrag richting bijvoorbeeld een andere verhuurder. De verklaringen zijn opgevraagd op: 2-6-2016, 17-2-2017, 28-07-2017, 10-11-2017, 13-04-2018, 09-10-2018, 05-10-2020.
3..Het geschil
de kantonrechter begrijpt in het vervolg van dit vonnis: [adres]in Rotterdam, met veroordeling van [aanvanklijk gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.