ECLI:NL:RBROT:2022:643

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
C/10/601109 / HA ZA 20-729
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dekking all-risk-opstalverzekering bij instorting silo's van betoncentrale

In deze zaak heeft Bruil Bouw Groep B.V. een vordering ingesteld tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V., Ergo Versicherung AG en Vivat Schadeverzekeringen N.V. naar aanleiding van de instorting van een silo op 21 augustus 2019. Bruil Bouw Groep, verzekeringnemer onder een all-risk-opstalverzekering, verzoekt de rechtbank te verklaren dat de verzekeraars dekking moeten verlenen voor de schade die is ontstaan door deze instorting. De verzekeraars hebben geweigerd dekking te verlenen, stellende dat de schade het gevolg is van een uitvoeringsfout, zoals bedoeld in artikel 59.3.10 van de polisvoorwaarden, en dat deze schade daarom is uitgesloten van dekking.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de instorting van de silo is veroorzaakt door het ontbreken van verstijvingsschotten, die wel aanwezig waren op de oude silo's maar niet zijn ingetekend in de nieuwe bouwtekeningen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een uitvoeringsfout, maar van een ontwerpfout, omdat de fouten zijn gemaakt in de ontwerpfase en niet in de uitvoering. De rechtbank concludeert dat de uitsluitingsclausule van artikel 59.3.10 niet van toepassing is en dat de verzekeraars gehouden zijn om dekking te verlenen voor de schade aan de silo.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de schade aan silo B als een zelfstandig bouwwerk kan worden beschouwd, en dat de uitsluiting van artikel 59.3.13 van de polisvoorwaarden niet van toepassing is op de schade aan andere onderdelen van de betoncentrale. De rechtbank heeft de vordering van Bruil Bouw Groep gedeeltelijk toegewezen, waarbij Achmea c.s. zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/601109 / HA ZA 20-729
Vonnis van 2 februari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRUIL BOUW GROEP B.V.,
gevestigd te Ede,
eiseres,
advocaat mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem,
tegen
1. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ERGO VERSICHERUNG AG,
gevestigd te Düsseldorf, Duitsland,
3. de naamloze vennootschap
VIVAT SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagden,
advocaat mr. C. Banis te Rotterdam.
Partijen zullen hierna respectievelijk Bruil Bouw Groep en Achmea c.s. genoemd worden. Afzonderlijk zullen laatstgenoemden Avéro, Ergo en Vivat worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 27 januari 2021 (waarbij aan Achmea c.s. is toegestaan een procedure in vrijwaring aan te vangen), en de daarin genoemde processtukken,
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak, met producties,
  • de akte van Bruil Bouw Groep met producties 15 tot en met 17,
  • de mondelinge behandeling van 14 september 2021,
  • de pleitaantekeningen van Bruil Bouw Groep, met een productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Buiten onderhavige procedure om heeft op verzoek van Achmea c.s. een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden (kenmerk procedure [zaaknummer] ). De verhoren hebben plaatsgevonden op 24 maart 2021 en 20 mei 2021. De processen-verbaal zijn als productie overgelegd en behoren tot de gedingstukken.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is van de zijde van Achmea c.s. meegedeeld dat de vrijwaringsprocedure tegen de hierna ook nog te noemen aannemingsbedrijven, Rotonde en Siemerink, door haar niet is opgestart.

2..De feiten

2.1.
Bruil Bouw Groep is een holdingmaatschappij binnen het Bruil-concern. Dit concern houdt zich onder meer bezig met de vervaardiging van stortklare beton.
2.2.
Bruil Bouw Groep is verzekeringnemer onder een gecombineerde schadeverzekering met polisnummer [polisnummer] , waarvan de achterliggende verzekeraars zijn: Avéro (50%), Ergo (40%) en Vivat (10%). Meeverzekerd zijn (locaties van) meerdere dochterondernemingen van Bruil Bouw Groep. Op de polis zijn van toepassing de “
Nationale all risks voorwaarden voor materiële schade, bedrijfsschade en bijzondere kosten (BB090-228).” In deze voorwaarden staat onder meer:

DEFINITIES
(…)
6 Bedrijfsschade
De derving van de brutowinst door een geheel of gedeeltelijke bedrijfsstilstand of
stoornis.
(…)
16 Gebouwen
De op het polisblad omschreven onroerende zaak met al wat daartoe bestemd is dan wel volgens verkeersopvattingen daarvan deel uitmaakt. Voor zover niet voor afzonderlijke bedragen verzekerd, zijn in de omschrijving alle bouwsels begrepen, die naar hun aard en inrichting bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven.

17.Gevaarsobjecten

De gebouwen, bedrijfsuitrusting/inventaris en/of goederen op het (de) op het polisblad omschreven adres(sen).
(…)
RUBRIEK I - MATERIELE SCHADEVERZEKERING

59.Omvang van de dekking

59.1
Dekking
Verzekerd wordt het zakelijk belang tegen schade als vermeld in artikel 59.2 (en met in achtneming van de uitsluitingen als opgesomd onder artikel 59.3) indien en voor zover de schade het gevolg is van een gevaar/gebeurtenis waarvan voor partijen ten tijde van het sluiten van de verzekering onzeker was dat daaruit voor verzekerde schade was ontstaan dan wel nog zou ontstaan.
Onder schade wordt verstaan: schade aan of verlies van de op het polisblad genoemde verzekerde gevaarsobjecten, ongeacht of deze gevaren/ gebeurtenissen zijn veroorzaakt door de aard of een gebrek van de verzekerde gevaarsobjecten.
Schade aan of verlies van de verzekerde gevaarsobjecten ongeacht door welke oorzaak is gedekt als die oorzaak het directe gevolg is van een gedekt gevaar/gebeurtenis, onverschillig waar dit heeft plaatsgevonden.
59.2
Gedekte gevaren/gebeurtenissen
Verzekerd wordt schade als gevolg van een plotselinge en onvoorziene gevaar/gebeurtenis, met inachtneming van de in art. 59.3 genoemde uitsluitingen.
59.3
Uitsluitingen
Van de verzekering is uitgesloten:
(…)
59.3.10
verlies of schade door productiefouten, uitvoeringsfouten, bedieningsfouten, gebruik van onjuiste of gebrekkige materialen of werkzaamheden door het personeel verricht aan dat onderdeel van de verzekerde gevaarsobjecten.
59.3.11
verlies of schade door ontwerpfouten tot dat deel van de verzekerde
gevaarsobjecten en/of door verkeerde foutief of defecte/gebrekkige materialen aan dat deel van de verzekerde gevaarsobjecten waarvan dit onderdeel uitmaakt.
(…)
59.3.13
verlies van of schade aan een gebouw of bouwwerk veroorzaakt door eigen instorting of verzakking.
(…)
59.4
De uitsluitingen omschreven in de artikelen (…) 59.3.10, 59.3.11, (…), 59.3.13, (…) zijn niet van toepassing als de schade het gevolg is van een gevaar/gebeurtenis, welke niet anderszins is uitgesloten.
59.5
Indien als gevolg van de uitsluitingen zoals omschreven in de artikelen (…) 59.3.10, 59.3.11, (…), 59.3.13, (…) een gevaar/gebeurtenis zich voordoet, welke niet anderszins is uitgesloten, blijft de dekking onverminderd van kracht met betrekking tot daaruit voortgevloeide schade of verlies als gevolg van dat niet anderszins uitgesloten gevaar/gebeurtenis.
(…)
RUBRIEK II - BEDRIJFSSCHADEVERZEKERING

65.Omvang van de dekking

65.1
Verzekerd wordt (gedurende de overeengekomen schadevergoedingstermijn) de bedrijfsschade, welke voortvloeit uit een gehele of gedeeltelijke bedrijfsstilstand of - stoornis als gevolg van:
65.1.1
verlies of schade - ontstaan ten gevolge van een gevaar/gebeurtenis waartegen overeenkomstig rubriek I van deze polis dekking wordt verleend - aan gebouwen,
bedrijfsuitrusting/inventaris en goederen (ongeacht of deze gevaarsobjecten
eigendom zijn van verzekerde en/of derden en ongeacht of deze al of niet zijn
verzekerd onder rubriek I van deze polis), aanwezig op:
(a) de locatie(s) zoals deze is (zijn) opgenomen op het polisblad.
(b) (…)
(…).”
2.3.
Bruil Beton & Mix B.V. (hierna: Bruil) is een dochtermaatschappij van Bruil Bouw Groep. Bruil is een van de verzekerden onder de polis.
2.4.
Bruil heeft in 2019 aan Rotonde International B.V. (hierna: Rotonde) opdracht gegeven om twee silo’s met toebehoren te vervangen op de bedrijfslocatie van Bruil in Geertruidenberg. De twee silo’s waren bestemd voor opslag van grondstoffen voor het fabriceren van beton. De grondstof wordt via een transportfaciliteit (een ‘kubelbaan’) vanuit de silo vervoerd naar een plaats elders op het complex. De aanneemsom voor het gehele project bedroeg € 1.575.670,-, exclusief btw (opdrachtbevestiging 14 februari 2019).
2.5.
Rotonde heeft een deel van het werk uitbesteed aan onderaannemer Siemerink B.V. (hierna: Siemerink).
2.6.
De twee nieuwe silo’s zijn op 19 augustus 2019 in gebruik genomen. Op woensdag 21 augustus 2019 is een van de twee silo’s ingestort (silo B). Daarbij is ook de andere silo (silo A) meegetrokken.
2.7.
Bureau Lievense Bouw B.V. heeft in opdracht van Bruil onderzoek gedaan naar de oorzaak van het instorten. Conclusie van dit bureau is dat het instorten te wijten is aan het ontbreken van verstijvingsschotten bij de vier oplegpunten.
2.8.
Het door Bruil Bouw Groep ingeschakelde bureau Troostwijk Expertises B.V. heeft de totale schade (materiële schade en bedrijfsschade) vooralsnog begroot op ruim € 12 miljoen.
2.9.
Achmea c.s. hebben aan Adviesbureau ir. J. G. Hageman B.V. (hierna: Hageman) opdracht gegeven tot het verrichten van een onderzoek. Ook dit bureau concludeert dat het instorten te wijten is aan het ontbreken van verstijvingsschotten.
2.10.
De verstijvingsschoten waren wel aangebracht op de oude silo’s, die door de nieuwe silo’s zijn vervangen, dit conform een daarvoor destijds gebruikte bouwtekening met nummer ‘
89.12-24-10-01.’ Deze tekening heeft Bruil aan Siemerink ter beschikking gesteld, nog voordat zij Rotonde opdracht had gegeven tot het plaatsen van de twee nieuwe silo’s.
2.11.
Rotonde heeft twee 2D (tweedimensionale)-tekeningen vervaardigd voor de bouw van de silo’s en deze 2D-tekeningen later ‘in 3D gezet.’ Op basis van de 3D-tekeningen heeft Siemerink bouwtekeningen voor de silo’s gemaakt.
2.12.
Bruil Bouw Groep heeft Achmea c.s. om dekking onder de polis verzocht voor haar schade als gevolg van het instorten van de twee silo’s. Achmea c.s. hebben geweigerd dekking te verlenen op de grond dat sprake was van een
uitvoeringsfout,die volgens artikel 59.3.10 van de polisvoorwaarden van dekking is uitgesloten. Achmea c.s. hebben in dit verband aan de assurantiemakelaar van Bruil Bouw Groep geschreven (e-mail van 23 december 2019):
“Naar aanleiding van het instorten van de silos hebben wij adviesbureau Hageman een onderzoek laten uitvoeren. Bijgevoegd tref je het rapport van Hageman aan.
Op basis van dit rapport zijn verzekeraars van mening dat er voor deze schade geen dekking onder de polis is. Op deze polis zijn de B090-228 Allrisk voorwaarden van toepassing. In het kort komt het erop neer dat schade gedekt is tenzij uitgesloten. Na bestudering van het rapport van Hageman zijn wij van mening dat de uitsluiting 59.3.10 van toepassing is. Conform deze uitsluiting is verlies of schade door uitvoeringsfouten niet gedekt.
Bruil heeft in eerste instantie Siemerink opdracht gegeven om nieuwe silos te plaatsen. Uiteindelijk is er voor gekozen om de opdracht via Rotonde te laten verlopen. In de aanbieding die gedaan is staat volgens de omschrijving in deze aanbieding en de tekening 89.12-24-10-01 d.d. 18-04-1900 [de rechtbank begrijpt: 1990]. Uit deze omschrijving blijkt dat het de bedoeling is geweest de oude silos na te maken. Als de oude silos worden nagemaakt is er geen nieuw ontwerp nodig. Uit de bijgevoegde stukken in het rapport blijkt uit de verklaringen dat er door zowel Rotonde als Siemerink geen nieuwe berekeningen zijn gemaakt.
Uit de beschikbare gegevens volgt dat de nieuwe silos op diverse punten anders uitgevoerd zijn dan de oude silos. De instorting heeft kunnen ontstaan doordat er verstevigingsribben ontbraken. Deze verstevigingsribben stonden wel op de oude tekening. Wij zijn van mening dat deze schade heeft kunnen ontstaan door een uitvoeringsfout. Wij zijn van mening dat deze schade thuis hoort onder een Constructie-Allrisk verzekering. Wij adviseren verzekerde dan ook haar claim daar neer te leggen (...).”
2.13.
In opdracht van Bruil heeft Bureau Lievense Bouw B.V op 29 juli 2021 een aanvullend rapport uitgebracht. Daarin is gerapporteerd over de vraag hoe het proces is geweest met betrekking tot het opstellen van de tekeningen/modellen voor de bouw van dce silo’s. In dit rapport wordt daarover onder meer vermeld:

2.2 Proces opstellen tekeningen/modellen
Voor een totaaloverzicht van de beschikbare tekeningen wordt verwezen naar rapportage R01 paragraaf 2.4. Bij de ontwikkeling van de nieuwe silo’s, op de plaats van de oude silo’s, zijn diverse nieuwe tekeningen opgesteld door Rotonde en Siemerink. Er wordt nader ingegaan op de relevante beschikbare stukken en tijdstip van verstrekking.
Het ontwerp van de silo’s uit 1990 (zie tekening Specicon tek.nr. [nummer] ) heeft als onderlegger gefungeerd voor het ontwerp van de nieuwe silo’s. Gedurende het ontwerptraject zijn wijzigingen doorgevoerd in het silo-ontwerp ten opzichte van het oude ontwerp uit 1990:
- Vakindeling van de silo’s en aantal vakken
- Wijziging trechterhoogte (ook wel ‘rok’ of ‘skirt’ genoemd) en wijziging cilinderhoogte (zie Figuur 2)
- Andere (zwaardere) carrousels op de silo's (verdeelinrichting)
- Vergroting dikte oplegplaten van 25mm naar 40mm
- Materiaal verdeelschotten vakken: Hardox in plaats van staal FE360
- Uiteindelijk zijn er geen inwendige en uitwendige schotten bij de oplegpunten opgenomen en gebouwd; dit wordt nader toegelicht in deze rapportage
(…)
Wij begrijpen dat bij deze silotekening uit 1990 geen onderliggende berekening beschikbaar is/was ten tijde van de opdrachtverlening aan Rotonde. Wij begrijpen verder dat deze tekening zowel aan Siemerink als aan Rotonde is verstrekt. Dit is [te] herleiden uit de technische omschrijving en offerte van Siemerink aan Bruil, zie het fragment uit deze offerte in Figuur 3.
Al in 2018 is er reeds overleg geweest tussen Bruil en Siemerink over de vervanging van de oude silo’s. De basis van dat gesprek is de betreffende tekening “ [nummer] ” van Specicon uit 1990 geweest. Op basis van dit gesprek en de archieftekening is een eerste offerte opgesteld door Siemerink aan Bruil. In deze offerte wordt verwezen naar de Specicon tekening uit 1990.
(…)
2.3
Vergelijking 2d tekeningen
(…)
2.4
Vergelijking 3d modellen
(…)
2.5
Analyse vergelijking 2d en 3d
Uit de voorgaande 2d en 3d vergelijkingen kan worden opgemaakt dat Siemerink de tekeningen en 3d­modellen van Rotonde verder heeft opgewerkt voor productie. Het detailniveau van de tekeningen en modellen van Siemerink is dan ook hoger dan de 2d tekeningen en 3d-modellen van Rotonde.
De externe verstijvingsschotten bij de opleggingen, die op de 2d overzichtstekeningen van Rotonde nog wél waren verwerkt (Figuur 7), zijn in de 3d modellen van Rotonde verdwenen (Figuur 32). Ook de interne schotten zijn niet aanwezig of niet zichtbaar weergegeven bij de oplegging in alle stukken van Rotonde. Ook in de 2d en 3d tekeningen van Siemerink ontbreken deze interne en externe schotten. De dikte van de oplegplaten waren op de 2d tekening van Rotonde getekend met een dikte van 25mm (Figuur 7). Terwijl in het 3d model van Rotonde deze plaat 40mm dik is geworden (Figuur 32). In het 3d-model van Rotonde is dus gekozen om de oplegplaat dikker te maken en de schotten weg te laten t.o.v. het ontwerp uit 1990 (Figuur 6) en eerder verstrekte 2d tekeningen van Rotonde (Figuur 7). Ook op de tekeningen en 3d modellen van Siemerink zijn deze oplegplaten
40 mm dik getekend/gemodelleerd (Figuur 31).
Omdat er geen constructieve berekening voorhanden was/is van de silo uit 1990 was het sowieso noodzakelijk om een constructieve berekening op te stellen voor de nieuwbouw van de silo's. De geldende bouwnormen ten tijde van de bouw in 1990 wijken namelijk af van de huidige bouwnormen. Ten tijde van plaatsing van de oude silo's was de TGB1990 of eerdere versie van deze norm van kracht (afhankelijk van datum van vergunning). Ten tijde van vervanging van de silo's in 2019 was deze norm reeds vervangen door de NEN-EN reeks (‘Eurocodes’), als aangestuurd door het bouwbesluit 2012.
(…)
Daar komt bij dat cruciale zaken zijn veranderd aan het ontwerp van de silo, waardoor een constructieve beschouwing strikt noodzakelijk was. Hierbij wordt gerefereerd aan de volgende wijzigingen in het silo-ontwerp t.o.v. het oude silo-ontwerp uit 1990:
- Vakindeling van de silo's en aantal vakken
- Wijziging trechterhoogte (ook wel ‘rok’ of ‘skirt’ genoemd) en wijziging cilinderhoogte (zie Figuur 2)
- Andere (zwaardere) carrousels op de silo's (verdeelinrichting)
- Vergroting dikte oplegplaten van 25mm naar 40mm
- Afwezigheid van in- en uitwendige schotten bij de oplegpunten
(…)
De conclusie kan worden getrokken dat, om de constructieve veiligheid te waarborgen én te voldoen aan het huidige bouwbesluit, er een constructieve berekening had moeten worden opgesteld voor de nieuwe silo's. Een constructieve berekening had tot gevolge moeten hebben dat er interne en externe verstijvingsschotten bij de opleggingen waren geplaatst in de engineeringsfase.”
2.14.
Partijen hebben met elkaar overleg gevoerd, maar dit overleg heeft niet tot een oplossing van hun geschil buiten rechte geleid.

3..De vordering en het verweer

3.1.
Bruil Bouw Groep verzoekt de rechtbank om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Primair: voor recht te verklaren dat Achmea c.s. gezamenlijk, althans Avéro, Ergo en Vivat afzonderlijk voor het deel dat zij in de co-assurantie zijn betrokken (Avéro 50%, Ergo 40% en Vivat 10%), op grond van de verzekeringsovereenkomst (de polis met polisnummer [polisnummer] en bijbehorende voorwaarden) gehouden zijn om dekking te verlenen voor het in de dagvaarding beschreven voorval op 21 augustus 2019 en de schade en kosten moeten vergoeden die de verzekerden onder de verzekeringsovereenkomst hebben geleden;
Subsidiair: voor recht te verklaren dat Achmea c.s. gezamenlijk, althans Avéro, Ergo en Vivat afzonderlijk voor het deel dat zij in de co-assurantie zijn betrokken (Avéro 50%, Ergo 40% en Vivat 10%), op grond van de verzekeringsovereenkomst (de polis met polisnummer [polisnummer] en bijbehorende voorwaarden) enkel en hoogstens dekking en uitkering mogen weigeren voor de schade aan (een deel van) Silo A [
bedoeld wordtSilo B, zoals namens Bruil Bouw Groep ter zitting is verklaard, toevoeging rechtbank] (zoals omschreven in de dagvaarding sub 158 [
ter zitting is voorts dit nummer gecorrigeerd in: 161], althans voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen beperkt deel, en voor het overige gehouden zijn om dekking te verlenen voor het in de dagvaarding omschreven voorval op 21 augustus 2019 en de schade en kosten moeten vergoeden die de verzekerden onder de verzekeringsovereenkomst hebben geleden;
II. Achmea c.s. primair hoofdelijk, danwel subsidiair voor het deel dat zij in de co-assurantie zijn betrokken (Avéro 50%, Ergo 40% en Vivat 10%) danwel meer subsidiair in een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen verdeling, te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis en (voor het geval tijdige voldoening uitblijft) te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de 14e dag na dagtekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening, een en ander te vermeerderen met de na de uitspraak vallende kosten conform het liquidatietarief van de rechtbank (thans € 157,- zonder betekening, respectievelijk € 239,- indien het vonnis wordt betekend).
3.2.
Achmea c.s. hebben verweer gevoerd en tot afwijzing van de vorderingen geconcludeerd, met veroordeling van Bruil Bouw Groep in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren zal, waar nodig, hierna nader worden ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
In deze zaak staat de vraag centraal of, kort gezegd, Achmea c.s. dekking onder de bij hen door Bruil Bouw Groep afgesloten ‘all-risks’-schadeverzekering moeten verlenen voor de schade die is ontstaan door de instorting van de op het terrein van Bruil, dochtervennootschap van Bruil Bouw Groep, nieuw gebouwde silo B. Tussen partijen staat vast dat deze instorting is veroorzaakt doordat deze silo niet beschikte over de vereiste (interne en externe) verstevigingsschotten bij de vier zogenoemde oplegpunten.
4.2.
De door Achmea c.s. gevoerde verweren worden hierna achtereenvolgens besproken.
(i)
primair verweer: schade is veroorzaakt door uitvoeringsfout en daarom van dekking uitgesloten
4.3.
Volgens Achmea c.s. is de schade waarvoor Bruil Bouw Groep dekking verlangt van dekking uitgesloten omdat de instorting het gevolg is van een
uitvoeringsfoutin de zin van artikel 59.3.10 van de polisvoorwaarden.
4.4.
Bij de beoordeling van dit beroep op genoemde uitsluitingsclausule geldt het volgende. De in het geding zijnde verzekeringsovereenkomst is een beurspolis. Over de inhoud daarvan hebben partijen niet onderhandeld. Volgens vaste rechtspraak is de uitleg van de polisvoorwaarden dan met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van een eventuele bij de polisvoorwaarden behorende toelichting (HR16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793 (Chubb/Dagenstaed) en HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:601). Uitgangspunt is voorts dat uitsluitingsclausules in polisvoorwaarden in beginsel beperkt moeten worden uitgelegd (vgl. o.a. ECLI:NL:GHAMS:2016:5473). De bewijslast dat een uitsluiting van dekking van toepassing is, rust, naar tussen partijen niet in geschil is, op Achmea c.s.
4.5.
In de polisvoorwaarden is de term ‘uitvoeringsfout’ niet gedefinieerd of nader toegelicht. Teruggegrepen moet daarom worden naar wat onder normaal spraakgebruik daaronder wordt verstaan. Volgens gewoon spraakgebruik is van een uitvoeringsfout bij een gebouw of bouwwerk sprake als gebouwd is op basis van bouwtekeningen en/of werkinstructies, maar die tekeningen en instructies daarbij niet (goed) zijn opgevolgd door het bouwend personeel. Met de tekeningen en/of instructies zelf is niets mis (dan zou sprake zijn van een ontwerpfout, die in artikel 59.3.11 wordt genoemd), maar de fout wordt gemaakt bij, zoals de term ook duidelijk maakt, de uitvoering van de bouw.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van Achmea c.s. dat silo B is gebouwd (louter) op basis van de oorspronkelijke tekening uit 1990, waarop de vereiste verstevigingsschotten nog wel stonden getekend, faalt. In het door Bruil Bouw Groep overgelegde nadere rapport van Bureau Lievense Bouw B.V is op duidelijke wijze uiteengezet dat aan de oorspronkelijke tekening van de silo uit 1990 cruciale zaken zijn veranderd. Uit het rapport van Bureau Lievense Bouw B.V. blijkt dat op de oorspronkelijke tekening is ‘doorontworpen’. Tijdens het proces van het maken van nieuwe tekeningen en modellen, eerst door Rotonde en later door Siemerink, zijn, zo blijkt uit het nadere rapport Bureau Lievens Bouw B.V., op enig moment, om welke reden dan ook, de verstijvingsschotten daarop niet meer ingetekend, zonder dat de vereiste constructieve berekeningen zijn gemaakt om te kijken of de silo’s zonder deze schotten nog wel voldoende stevig zouden zijn. Achmea c.s. hebben deze bevindingen van dit rapport van Bureau Lievense Bouw B.V. onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van de in het rapport van Bureau Lievense Bouw B.V. gegeven uiteenzetting vast dat het oorspronkelijke ontwerp van 1990 (de tekening met nummer [nummer] die gebruikt is bij de bouw van de oude silo’s) niet langer aan de basis stond van de bouw van de huidige silo’s (A en B), maar dat aan de uitvoering van de bouw van de silo’s A en B de latere door Rotonde en Siemerink gemaakte tekeningen/modellen ten grondslag lagen, die ondeugdelijk waren, aangezien daarin geen verstevigingsschotten waren ingetekend. Bij de bouw is dus geen uitvoeringsfout gemaakt, maar er zijn fouten gemaakt in de ontwerpfase. Van een uitvoeringsfout in de zin van artikel 59.3.10 van de polisvoorwaarden is geen sprake.
4.7.
Het verweer van Achmea c.s. dat zij geen dekking onder de verzekeringspolis behoeven te verlenen omdat van een uitvoeringsfout in de zin van artikel 59.3.10 van de polisvoorwaarden sprake is, is derhalve ongegrond.
(ii)
subsidiair verweer: schade is veroorzaakt door ‘eigen instorting’ van betoncentrale als geheel en daarom van dekking uitgesloten
4.8.
Achmea c.s. hebben zich subsidiair beroepen op de uitsluiting van artikel 59.3.13 van de polisvoorwaarden, waarin is bepaald dat van verzekering is uitgesloten “
verlies van of schade aan een gebouw of bouwwerk veroorzaakt door eigen instorting of verzakking”.
4.9.
Bruil Bouw Groep heeft tegen het beroep van Achmea c.s. op deze tweede uitsluitingsbepaling ingebracht dat Achmea c.s. de uitsluiting van onder andere artikel 59.3.13 niet meer mogen inroepen omdat zij zich voorafgaand aan de onderhavige procedure alleen op artikel 59.3.10 van de polisvoorwaarden hebben beroepen.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat deze tegenwerping van Bruil Bouw Groep niet opgaat. Uit HR 3 februari 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB8306, waarop Bruil Bouw Groep zich heeft beroepen, volgt weliswaar dat het onder omstandigheden ongeoorloofd kan zijn dat een verzekeraar in rechte een nieuw verweer voert, waarop hij zich niet eerder heeft beroepen, maar of dat zo is, hangt met name af van de verdere bijzonderheden van het geval, zoals de Hoge Raad heeft overwogen. Naar het oordeel van de rechtbank doen zich zulke bijzondere verdere omstandigheden in deze zaak zich niet voor. Met name doet zich niet voor de situatie, die aan de orde was in de zaak die tot het genoemde arrest van de Hoge Raad heeft geleid, dat de verzekerde een standpunt van de verzekeraar heeft gevraagd in verband met door haar te maken kosten. In de onderhavige zaak hebben verzekeraars een standpunt ingenomen over de dekking nadat de schade al was ingetreden en heeft Bruil Bouw Groep niet gehandeld in vertrouwen op het door verzekeraars ingenomen standpunt over die dekkingsvraag. De omstandigheden van het onderhavige geval nopen naar het oordeel van de rechtbank er niet toe het Achmea c.s. niet toe te staan alsnog in deze procedure naar voren te brengen dat de schade van Bruil Bouw Groep op een andere grond van dekking is uitgesloten dan dat sprake was van een uitvoeringsfout in de zin van artikel 59.3.10 van de polisvoorwaarden.
4.11.
Achmea c.s. hebben aangevoerd dat op grond van de uitsluiting van artikel 59.3.13 de volledige door Bruil Bouw Groep geclaimde schade, zowel de materiële schade als de bedrijfsschade, buiten dekking van de verzekering valt. In dit verband hebben zij naar voren gebracht, samengevat, dat blijkens artikel 16 van de polisvoorwaarden het begrip “gebouwen” ruim wordt gedefinieerd, immers daaronder wordt begrepen de op het polisblad omschreven onroerende zaak met al wat daartoe bestemd is dan wel volgens verkeersopvattingen daarvan deel uitmaakt en dat voorts, voor zover niet voor afzonderlijke bedragen verzekerd, in de omschrijving alle bouwsels zijn begrepen, die naar hun aard en inrichting bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven. Volgens Achmea c.s. geldt de betoncentrale, waarvan diverse onderdelen, zoals de silo’s, de meng-/doseerinstallatie en de kubelbanen, volgens hen deel uitmaken, op het polisblad als één verzekerd gebouw en moet de schade aan de betoncentrale zodoende ook als één geheel worden gezien. De schade aan de diverse onderdelen van de betoncentrale (silo’s, meng-/doseerinstallatie en kubelbanen) als gevolg van de instorting van silo B is dan ook te beschouwen als schade aan de betoncentrale als geheel en deze materiële schade is wegens artikel 59.3.13 dan ook volledig uitgesloten van dekking. Ook kunnen verzekeraars, aldus nog steeds Achmea c.s., daarom niet gehouden worden tot vergoeding van de bedrijfsschade die als gevolg van de instorting is ontstaan.
4.12.
Volgens Bruil Bouw Groep is de betoncentrale niet verzekerd als een gebouw maar is de betonproductie-installatie blijkens onder meer de taxatierapporten die ten grondslag liggen aan de polis als
inventarisopgenomen. Daarnaast spreekt, aldus Bruil Bouw Groep artikel 59.3.13 over een ‘gebouw
of bouwwerk’ en kan hooguit de instorting van silo B, die als afzonderlijk object/bouwwerk, los is geproduceerd en vervolgens is geplaatst, als een eigen instorting worden aangemerkt. Als de uitsluitingsclausule van artikel 59.3.13 zo moet worden geïnterpreteerd als Achmea c.s. nu voorstaan, is dat volgens Bruil Bouw Groep een enorme en onredelijke uitholling van de dekking. Die interpretatie zou zich ook niet verdragen en onbegrijpelijk zijn gelet op de artikelen 59.3.10 en 59.3.11 van de polisvoorwaarden waarin de uitsluiting van dekking van verlies of schade door uitvoeringsfouten of ontwerpfouten beperkt wordt tot “dat (onder)deel van de verzekerde gevaarsobjecten” waarin zulke fouten gemaakt zijn. Bij toepassing van artikel 59.313 dient in dit geval dan ook alleen de schade aan silo B van dekking te worden uitgesloten, en niet de schade aan de kubelbanen, de menginstallatie en de meegetrokken silo A, die volgens Bruil Bouw Groep niet onder de uitsluiting valt.
4.13.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 59.3.13 een bepaling met een dekkingsuitsluiting betreft en dat, zoals hiervoor ook al is overwogen, een beperkte uitleg daarvan uitgangspunt behoort te zijn. Een toelichting op de bepaling in de polisvoorwaarden ontbreekt, zodat men voor de uitleg daarvan in het bijzonder is aangewezen op de tekst van de bepaling, gelezen tegen de achtergrond van de (systematiek van de) polisvoorwaarden als geheel.
4.14.
In artikel 59.3.13 worden de woorden “gebouw of bouwwerk” gebruikt. In de polisvoorwaarden ontbreekt een definitie van het begrip “bouwwerk”. Anders dan Achmea c.s. ziet de rechtbank geen grond om voor de bepaling van het toepassingsbereik van artikel 59.3.13 aansluiting te zoeken bij de omschrijving van het begrip “gebouwen” in artikel 16 van de polisvoorwaarden, aangezien blijkens de tekst van artikel 59.3.13 deze kennelijk ook is beoogd van toepassing te laten zijn op (verlies van of schade aan) een “bouwwerk” dat door eigen oorzaak is ingestort. Tussen partijen is niet in discussie dat de uitsluiting, indien van toepassing, beperkt is tot het verlies van of de schade aan dát bouwwerk en dat het zich niet uitstrekt tot schade die als gevolg van de instorting van het bouwwerk aan andere gebouwen, bouwwerken of (verzekerde) zaken is ontstaan.
In deze zaak is de vraag aan de orde of silo B als een bouwwerk in de zin van artikel 59.3.13 kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van Achmea c.s. gelegen uiteen te zetten en te onderbouwen waarom dat niet het geval is of zou kunnen zijn. De stelplicht en bewijslast ter zake van het van toepassing zijn van de uitsluitingsbepaling rust immers op Achmea c.s. als verzekeraars. Achmea c.s. hebben naar het oordeel van de rechtbank op dit punt echter niet aan hun stelplicht voldaan. De stelling van Achmea c.s. dat de silo onderdeel uitmaakt van de betoncentrale van Bruil en dat niet de silo maar de betoncentrale als geheel als een verzekerd gebouw op het polisblad geldt, is geen steekhoudend argument, omdat artikel 59.3.13, zoals gezegd, niet beperkt is tot verlies van of schade aan “gebouwen” als verzekerde objecten, maar kennelijk ook aan andere (onderdelen van) gevaarsobjecten, meer in het bijzonder aan “bouwwerken”. Niet valt in te zien waarom silo B niet als (zelfstandig) bouwwerk kan worden beschouwd. De silo is immers, zoals Bruil Bouw Groep onweersproken naar voren heeft gebracht, als een afzonderlijk object gebouwd en geplaatst en de silo heeft onmiskenbaar ook een eigen functie, namelijk die van opslag van zand en grint, die te onderscheiden is van die van de andere onderdelen van de betonproductie-installatie, zoals de kubelbanen, die worden gebruikt voor het transport van beton en grondstoffen. Achmea c.s. hebben niet toegelicht of onderbouwd waarom de door hen genoemde “meng-/doseerinstallatie” als een uitsluitend met silo B te beschouwen eenheid is te beschouwen en daarom met silo B als één bouwwerk moet worden aangemerkt. Achmea c.s. hebben naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende aangevoerd om te kunnen oordelen dat de schade aan de kubelbanen en genoemde meng-/doseerinstallatie als uitgesloten schade onder de werking van artikel 59.3.13 van de polisvoorwaarden moet worden beschouwd. Silo A heeft een gelijke functie als silo B, maar dit is niet voldoende om de beide silo’s niet als twee zelfstandige onderdelen van de betonproductie-installatie te beschouwen. Niets wijst erop dat silo A niet zonder silo B zou kunnen functioneren. Silo A is niet uit zichzelf ingestort, maar door de instorting van silo B naar beneden getrokken. Dat wijst erop dat beide silo’s aan elkaar verbonden waren, maar dit is niet voldoende om de beide silo’s als één zaak (in dit geval één gebouw of één bouwwerk) te beschouwen. Achmea c.s. hebben nog opgemerkt dat ook silo A geen verstijvingsribben had en op enig moment zelf ook zou zijn ingestort. Dit leidt echter niet tot een andere conclusie. Feitelijk heeft zich die situatie immers niet voorgedaan. Ook het verlies van of de schade aan silo A is op grond van het voorgaande niet van dekking onder de verzekering uitgesloten.
4.15.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het beroep van Achmea c.s. op artikel 59.3.13 van de polisvoorwaarden - voor zover het de door Bruil Bouw Groep geclaimde materiële schade betreft - slechts slaagt voor wat betreft het verlies van/de schade aan silo B zelf, en dus voor het overige faalt.
(iii)
bedrijfsschade: “naar rato” vergoedbaar
4.16.
Voor de bedrijfsschade (in de zin van artikel 6 van de polisvoorwaarden) is in artikel 65 e.v. van de polisvoorwaarden een eigen regeling opgenomen. Achmea c.s. hebben aangevoerd dat mocht de rechtbank tot het oordeel komen dat de twee silo’s en de andere installaties apart verzekerde zaken zijn en de schade aan de ingestorte silo (silo B) is uitgesloten, de bedrijfsschade naar rato dient te worden vastgesteld. Naar de rechtbank begrijpt nemen Achmea c.s. daarmee tot uitgangspunt dat de andere dan de uitgesloten (materiële) schade aan verzekerde gevaarsobjecten mede tot bedrijfsschade heeft geleid en die schade daarom onder de dekking van de verzekering valt. Daarvan uitgaande acht de rechtbank de door Achmea c.s. voorgestelde verdeling van de bedrijfsschade “naar rato”, waaronder, naar de rechtbank begrijpt, moet worden verstaan: met toepassing van de breuk “wel gedekt deel van de materiële schade/niet gedekt deel van de materiële schade”, een redelijke benadering, die, in tegenstelling tot Bruil Bouw Groep heeft opgemerkt, niet in strijd is met artikel 65.1 polisvoorwaarden.
(iv)
meer subsidiaire verweer: schade is veroorzaakt door een ontwerpfout en daarom van dekking uitgesloten
4.17.
Achmea c.s. hebben zich, meer subsidiair, voor zover uit de voorlopige getuigenverhoren mocht blijken dat sprake is van een ontwerpfout, beroepen op de uitsluitingsclausule van artikel 59.3.11 van de polisvoorwaarden, dat bepaalt dat verlies of schade “door ontwerpfouten tot dat deel van de verzekerde gevaarsobjecten” van dekking is uitgesloten. Verzekeraars hebben, stellende dat silo B onderdeel is van de betoncentrale als geheel en dat daarom alle schade aan die centrale is uitgesloten, aan dat beroep geen andere conclusie verbonden dan zij hebben gedaan aan hun beroep op het hiervoor behandelde artikel 59.3.13. Het beroep op artikel 59.3.11 behoeft daarom geen nadere bespreking.
(v)
beroep op verrekening met tegenvordering
4.18.
Achmea c.s. hebben zich tegen toewijzing van het door Bruil Bouw Groep gevorderde ten slotte verweerd met een beroep op verrekening met een tegenvordering.
4.19.
Achmea c.s. baseren die tegenvordering op het volgende. Voor bouwwerkzaamheden als door Rotonde en Siemerink verricht pleegt een CAR-verzekering gesloten te worden. Bruil Bouw Groep was tegenover Rotonde contractueel ook verplicht om zo’n CAR-verzekering af te sluiten, omdat de op hun overeenkomst van toepassing verklaarde Metaalunievoorwaarden dit voorschrijven. De wanprestatie van Bruil Bouw Groep levert een onrechtmatige daad op jegens Achmea c.s., nu hun belangen nauw verbonden waren maar onvoldoende in acht zijn genomen (vgl. ECLI:NL:HR:2004:A09069). Daarbij weegt mee dat regres op de aannemers wellicht bemoeilijkt wordt omdat de aannemers zich kunnen beroepen op dit tekortschieten van Bruil Bouw Groep.
4.20.
Bruil Bouw Groep hebben aangevoerd dat Achmea c.s. geen verrekenbare tegenvordering op haar heeft. Haar kan namelijk geen schending van enige verzekeringsplicht worden verweten (een CAR is volgens Bruil Bouw Groep niet specifiek vereist). Zij betwist dat zij wanprestatie zou hebben gepleegd in haar verhouding met Rotonde (dat wordt door Rotonde volgens Bruil Bouw Groep ook niet gesteld). Ook wijst Bruil Bouw Groep erop dat een eventuele CAR-verzekering de dekking namens Achmea c.s. onverlet laat omdat een harde na-u clausule in de polisvoorwaarden ontbreekt en ook de relativiteit tussen de vermeende fout en de schade die Achmea c.s. zouden hebben geleden ontbreekt.
4.21.
De rechtbank is van oordeel dat het verrekeningsverweer faalt, reeds omdat de door Achmea c.s. gepretendeerde tegenvordering niet eenvoudig is vast te stellen. Indien al kan worden aangenomen dat Achmea c.s. een tegenvordering hebben, dan staat de hoogte daarvan niet vast. De tegenvordering beloopt hooguit het misgelopen bedrag onder de (gesteld) ten onrechte niet afgesloten CAR-verzekering. Het is volstrekt onduidelijk gebleven voor welk bedrag die CAR-verzekering ten maximale dekking zou hebben gegeven. Geenszins kan voorts worden uitgesloten dat op die CAR-verzekering dekkingsbeperkingen en -uitsluitingen van toepassing zijn, die met succes zouden hebben kunnen worden ingeroepen. Achmea c.s. hebben omtrent een en ander niets gesteld.
Daarbij komt dat niet vaststaat dat sprake is van een wanprestatie van Bruil Bouw Groep. Bruil Bouw Groep betwist dat zij tot het afsluiten van een CAR-verzekering verplicht was en Achmea c.s. hebben deze stelling niet nader onderbouwd. Gesteld noch gebleken is in elk geval dat een dergelijke verplichting is opgenomen in de verzekeringsovereenkomst. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gesteld om de gestelde wanprestatie van Bruil Bouw Groep aan te merken als een onrechtmatige daad van Bruil Bouw Groep tegenover Achmea c.s.
slotsom en proceskosten c.a.
4.22.
De slotsom is dat de primaire vordering van Bruil Bouw Groep niet kan worden toegewezen, maar de subsidiaire vordering in zoverre wel, dat voor recht zal worden verklaard dat Achmea c.s. voor het deel dat zij in de co-assurantie zijn betrokken - niet toewijsbaar is de vordering dat iedere afzonderlijke verzekeraar voor 100% van de dekking mag worden aangesproken - alleen dekking en uitkering onder de verzekeringsovereenkomst mogen weigeren voor de schade aan Silo B en het naar rato van de verhouding tussen het niet gedekte deel van de materiële schade en het wel gedekte deel van de materiële schade berekende deel van de bedrijfsschade, en voor het overige gehouden zijn om dekking te verlenen voor het in de dagvaarding omschreven voorval op 21 augustus 2019. Deze uitkomst rechtvaardigt Achmea c.s. als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. Zij zullen daarom worden veroordeeld in de proceskosten.
4.23.
Deze proceskostenveroordeling zal, zoals primair gevorderd, hoofdelijk zijn, nu Achmea c.s. gezamenlijk procederen met één advocaat (vergelijk HR 17 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5169). Deze kosten worden begroot op € 2.063,50. Dit bedrag bestaat uit: € 1.407,50 voor salaris advocaat (2½ punt, tarief voor een zaak van onbepaalde waarde € 563 per punt) en € 656 aan griffierecht. De proceskosten zullen worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en nakosten. De nakosten zijn toewijsbaar op de gebruikelijke wijze. Over de proceskosten in het incident is al beslist in het desbetreffende vonnis dus een beslissing daarover moet hier achterwege blijven.
4.24.
Een verklaring voor recht is niet uitvoerbaar bij voorraad, een proceskostenveroordeling wel. De proceskostenveroordeling zal dan ook, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Het belang van Bruil Bouw Groep bij deze uitvoerbaarverklaring bij voorraad weegt zwaarder dan het tegenovergestelde belang van Achmea c.s.

5..De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat Achmea c.s. voor het deel dat zij in de co-assurantie zijn betrokken (Avéro 50%, Ergo 40% en Vivat 10%) op grond van de verzekeringsovereenkomst (polis met polisnummer [polisnummer] en bijbehorende voorwaarden) alleen dekking en uitkering onder de verzekeringsovereenkomst mogen weigeren voor de schade aan Silo B en het naar rato als vermeld onder 4.22 berekende gedeelte van de bedrijfsschade, en voor het overige gehouden zijn om dekking te verlenen voor het in de dagvaarding omschreven voorval op 21 augustus 2019;
5.2.
veroordeelt Achmea c.s. in de proceskosten van Bruil Bouw Groep, tot op heden begroot op € 2.063,50, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van onderhavig vonnis en, voor het geval tijdige voldoening uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de 14-de dag na dagtekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening, een en ander te vermeerderen met de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163 aan salaris advocaat, vermeerderd, onder de voorwaarde dat Achmea c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar. Het is ondertekend door de rolrechter en op 2 februari 2022 in het openbaar uitgesproken.
[2517/3152]