In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 8 augustus 2022, betreft het een beroep van eiseres tegen de WOZ-beschikkingen van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De primaire besluiten, gedateerd 29 maart 2019, betroffen de vaststelling van de waarden van drie onroerende zaken in Rotterdam voor het belastingjaar 2019. Eiseres, eigenaar van de onroerende zaken, heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de heffingsambtenaar heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij de rechtbank op 29 juli 2022 de zaken gezamenlijk heeft behandeld.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaken niet te hoog heeft vastgesteld en dat de vergelijkingsmethode correct is toegepast. Eiseres heeft geen overtuigende argumenten aangedragen om de waarde te betwisten. Daarnaast heeft eiseres verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in deze belastingzaken met 16 maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.500,-. De rechtbank matigt dit bedrag echter, rekening houdend met de gezamenlijke behandeling van de zaken, en kent uiteindelijk € 281,25 toe aan de heffingsambtenaar en € 1.218,75 aan de Staat der Nederlanden.
De rechtbank heeft ook de proceskosten vastgesteld en deze vergoedingen zijn voor de helft ten laste van de heffingsambtenaar en de Staat. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken in hoger beroep te gaan.