ECLI:NL:RBROT:2022:6553

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
ROT 21/1101
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. Eiseres had een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen ontvangen, opgelegd op 2 april 2020, ter hoogte van € 67,-. Deze bestond uit € 2,50 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten van naheffing. Eiseres stelde dat zij de naheffing niet digitaal had ontvangen en pas op 1 augustus 2020 op de hoogte was geraakt door een fysieke betalingsherinnering. Het bezwaar dat zij indiende werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft op 1 juli 2022 een zitting gehouden waar eiseres aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een besluit pas in werking treedt na bekendmaking. Eiseres had aangegeven post digitaal te willen ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat niet voldoende was aangetoond dat zij op de hoogte was gesteld van de naheffing. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het bezwaar verschoonbaar was, waardoor de zaak inhoudelijk behandeld kon worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto van eiseres op de betreffende datum geparkeerd stond op de Allard Piersonstraat in Rotterdam, zoals bevestigd door een HAS-rapport. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van de naheffingsaanslag in stand. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. P. van Hattem.

Procesverloop

Verweerder heeft eiseres bij beschikking van 2 april 2020 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 67,-, bestaande uit € 2,50 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer]).
Bij uitspraak op bezwaar van 19 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2022.
Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 21 maart 2020 om 14:06 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiseres (kenteken [kentekennummer]) stond geparkeerd op locatie Allard Piersonstraat te Rotterdam zonder dat aan de betaalplicht is voldaan. Op 2 april 2020 heeft verweerder digitaal de naheffing aan eiseres toegezonden.
Ontvankelijkheid
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij de naheffing van 2 april 2020 niet digitaal heeft gekregen. Zij raakte pas bekend met de naheffing toen zij op 1 augustus 2020 een fysieke brief met een betalingsherinnering ontving. Eiseres heeft op 4 augustus 2020 een bezwaarschrift ingediend.
3. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft opgegeven via MijnOverheid.nl dat zij post van de gemeente digitaal wenst te ontvangen. Het is de bedoeling dat eiseres deze postbus zelf in de gaten houdt. Termijnoverschrijdingen komen voor rekening en risico van eiseres.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
In artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. In artikel 2:14, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch kan verzenden, voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. In artikel 2:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is verzonden, het tijdstip geldt waarop het bericht een systeem voor gegevensverwerking bereikt waarvoor het bestuursorgaan geen verantwoordelijkheid draagt of, indien het bestuursorgaan en de geadresseerde gebruik maken van hetzelfde systeem voor gegevensverwerking, het tijdstip waarop het bericht toegankelijk wordt voor de geadresseerde.
4.2.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3
Eiseres bestrijdt dat zij per e-mailnotificatie of per reguliere post op de plaatsing van de naheffing van 2 april 2020 in de Berichtenbox is geattendeerd. Verweerder betwist die stelling niet. Uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat verweerder enig onderzoek heeft gedaan om te achterhalen of eiseres bij de start van haar Berichtenbox of op enig later moment heeft gemeld niet per mail te willen worden geattendeerd op plaatsing van een bericht in haar box (notificatie). Het zorgvuldigheidsbeginsel en het belang van toegang tot de rechter vereisen dat de overheid bij gebruik van de Berichtenbox zonder notificatie voldoende zekerstelt dat de burger heeft gemeld geen notificatie te willen ontvangen. Dit is immers voor redelijke twijfel vatbaar (Zie uitspraak van de Centrale Raad voor Beroep van 9 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2174). Nu niet is vast te komen staan of eiseres akkoord was met het ontvangen van stukken van verweerder in haar Berichtenbox zonder notificatie kan de overschrijding van de bezwaartermijn niet aan eiseres worden tegengeworpen. De rechtbank acht de termijnoverschrijding verschoonbaar en zal de zaak inhoudelijk behandelen.
Inhoudelijke beoordeling
5. Eiseres stelt dat zij (en daarmee ook haar auto) niet op de desbetreffende dag van de naheffing in Rotterdam is geweest. De foto overgelegd door verweerder laat niet zien dat deze in Rotterdam, op de Allard Piersonstraat, is genomen. Ook is niet met zekerheid te stellen dat de witte bus op de foto het voertuig is van eiseres.
6. Op grond van het HAS-rapport, overlegd door verweerder, komt de rechtbank tot de conclusie dat de auto van eiseres geparkeerd stond op een fiscale parkeerplaats in de Allard Piersonstraat te Rotterdam. Op de door verweerder overgelegde foto’s is het kenteken van de auto eiseres duidelijk zichtbaar. Ook het typevoertuig (witte bus) komt overeen met het voertuig van eiseres. Onderaan de foto’s zijn coördinaten (die verwijzen naar de Allard Piersonstraat) en de datum en tijdstip opgenomen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de scanauto’s enkel rondrijden in het betaald parkeergebied van Rotterdam. De enkele ontkenning van eiseres met de strekking dat haar auto die dag niet in het parkeergebied van Rotterdam is geweest, legt tegenover het HAS-rapport en de ter zitting gegeven toelichting van verweerder onvoldoende gewicht in de schaal om te twijfelen aan de vaststelling van verweerder, dat de auto van eigenares op het door verweerder aangegeven moment in de Allard Piersonstraat geparkeerd heeft gestaan. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.
7. Het beroep is, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 4.3 is overwogen, gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder dient het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. Gelet op wat hiervoor over het opleggen van de naheffing is overwogen kunnen de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven (de naheffingsaanslag is dus terecht opgelegd).
8. Gelet op rechtsoverweging 4.3 ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d en e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen voor vergoeding in aanmerking de reis- en verblijfkosten en verletkosten van een partij of een belanghebbende. Eiseres heeft door middel van het proceskostenformulier verzocht om reiskosten van in totaal € 13,82 (€ 6 + € 7,82) en verletkosten van in totaal € 89,- vanwege het bijwonen van zitting (30 minuten) en de reistijd (30 minuten). De rechtbank is van oordeel dat de gevraagde kosten redelijk zijn en wijst daarom de vergoeding van de kosten toe.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 102,82,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2022.
Rechter Griffier
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).