In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. Eiseres had een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen ontvangen, opgelegd op 2 april 2020, ter hoogte van € 67,-. Deze bestond uit € 2,50 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten van naheffing. Eiseres stelde dat zij de naheffing niet digitaal had ontvangen en pas op 1 augustus 2020 op de hoogte was geraakt door een fysieke betalingsherinnering. Het bezwaar dat zij indiende werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft op 1 juli 2022 een zitting gehouden waar eiseres aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een besluit pas in werking treedt na bekendmaking. Eiseres had aangegeven post digitaal te willen ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat niet voldoende was aangetoond dat zij op de hoogte was gesteld van de naheffing. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het bezwaar verschoonbaar was, waardoor de zaak inhoudelijk behandeld kon worden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto van eiseres op de betreffende datum geparkeerd stond op de Allard Piersonstraat in Rotterdam, zoals bevestigd door een HAS-rapport. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van de naheffingsaanslag in stand. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het betaalde griffierecht.