ECLI:NL:RBROT:2022:7038

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
ROT 22/1487
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag reclamebelasting en objectafbakening onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam over een aanslag reclamebelasting. De eiser ontving op 15 augustus 2021 een aanslag voor het object gelegen aan [adres 1], die aanvankelijk € 4.544,40 bedroeg, maar later werd verminderd tot € 3.408,30. De eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de verweerder op 1 maart 2022. Hierop heeft de eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 11 augustus 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De eiser betoogde dat de aanslag onterecht was opgelegd, omdat de reclame-uitingen niet alleen op het adres [adres 1] waren aangebracht, maar ook op andere adressen. De eiser stelde dat de totale oppervlakte van de reclame-uitingen binnen de vrijstelling van 30 m² viel, en dat de aanslag dus niet gerechtvaardigd was.

De verweerder daarentegen stelde dat het object als één vestiging moest worden beschouwd, en dat de aanslag terecht was opgelegd. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de verschillende adressen samen één onroerende zaak vormen, zoals bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ. De rechtbank oordeelde dat de reclame-uitingen als openbare aankondigingen moeten worden aangemerkt, ongeacht of de eiser financieel voordeel behaalt uit deze reclames. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarmee de aanslag reclamebelasting in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [vestigingsplaats eiser], eiser,

gemachtigde: [naam 1],
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: [naam 2].

Procesverloop

Verweerder heeft bij aanslagbiljet met als dagtekening 15 augustus 2021 aan eiser voor het object [adres 1] (onroerende zaak) een aanslag reclamebelasting (de aanslag) opgelegd van in totaal € 4.544,40 voor het belastingjaar 2020.
Verweerder heeft bij aanslagbiljet met als dagtekening 16 augustus 2021 de aanslag verminderd tot een bedrag van € 3.408,30.
Met de uitspraak op bezwaar van 1 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de aanslag ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 12 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een reactie op het verweerschrift ingediend op 31 mei 2022.
De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2022 op zitting behandeld.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde vergezeld door [naam 3]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van oordeel dat de aanslag onterecht is opgelegd. Na het ontvangen van de foto’s van verweerder komt eiser tot de constatering dat niet alle de reclames zich bevinden op de locatie [adres 1] zoals verweerder veronderstelt met zijn aanslag. De reclames zijn aangebracht op de volgende adressen: [adres 2], [adres 3] en [adres 4], [adres 1], [adres 5] en [adres 6] en [adres 7] en [adres 8]. De reclames zijn verdeeld over acht vestigingsadressen die alle recht hebben op een vrije voet van 30 m². In totaal resulteert dit in een vrije voet van 240 m² (8 x 30 m²). Nu het aantal vierkante meters is vastgesteld op 114 m² valt dit binnen de vrije voet en is de aanslag overbodig.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanslag juist is opgelegd. Uit de foto’s blijkt dat het één fysiek object betreft. Het object valt onder de definitie van ‘vestiging’ waardoor er maar één maal een vrije voet van 30 m² wordt berekend over het totaal aantal vierkante meters reclame. Het betreft namelijk één onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de Wet Waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De verwijzing in de aanslag naar diverse adressen is bedoeld om te specificeren waar de aankondigingen zich op het object bevinden.
3. Op grond van artikel 227, van de Gemeentewet, kan ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg een reclamebelasting worden geheven. Op basis van dit artikel heeft de Raad van de gemeente Rotterdam de Verordening precario- en reclamebelasting (de Verordening) vastgesteld. De verordening is bekendgemaakt in het Gemeenteblad 2019, nummer 309217.
Op grond van artikel 8 onder a, eerste lid 1 van de Verordening is het tarief van reclamebelasting voor openbare aankondigingen die bij een vestiging behoren indien de oppervlakte meer is dan een vierkante meter, maar niet meer dan 30 vierkante meter: nihil, met dien verstande dat een gedeelte van een oppervlakte van 30 vierkante meter als een oppervlakte van 30 vierkante meter in aanmerking wordt genomen. Met andere woorden: de eerste 30 m² is vrijgesteld.
4. De vraag in geschil is of het object van eiser dient te worden beschouwd als één vestiging (waar dus maar één keer de vrijstelling op van toepassing is) of dat het object van eiser dient te worden beschouwd als meerdere vestigingen nu het is gevestigd op meerdere (aan elkaar geschakelde) adressen.
5. De definitie van een ‘vestiging’ is opgenomen in artikel 1 van de Verordening:
Vestiging: onroerende zaak of roerende bedrijfsruimte die wordt gebruikt door een lichaam dan wel door een ondernemer in het kader van diens onderneming;
De definitie van een onroerende zaak is ook opgenomen in dit artikel:
onroerende zaak: onroerende zaak, als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken;
5.1.
Voor het beantwoorden van de vraag of het object van eiser wordt gezien als één vestiging is artikel 16 Wet WOZ van belang. Ingevolge artikel 16, aanhef en onder a, b en d, van de Wet WOZ, voor zover hier van belang, worden voor toepassing van deze wet als één onroerende zaak aangemerkt: (a) een gebouwd eigendom, (b) een ongebouwd eigendom, en (d) een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of b bedoelde eigendommen die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren.
Gelet op de tekst van onderdeel d van artikel 16 van de Wet WOZ, dienen de omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang bezien, in aanmerking te worden genomen bij het bepalen of twee of meer gebouwde eigendommen een samenstel vormen, en derhalve één onroerende zaak. In de praktijk kan het bij elkaar behoren met name worden afgeleid uit de feiten en de omstandigheden dat er sprake is van een (voor derden) visueel waarneembare eenheid. De feiten en omstandigheden moeten objectief bezien tot de conclusie kunnen leiden dat er sprake is van een complex of samenstel. Daartoe kunnen ook feiten en omstandigheden behoren die voor derden niet waarneembaar zijn (zie Hoge Raad 13 november 2009; ECLI:NL:HR:2009:BK3060).
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank behoren de adressen [adres 2], [adres 3] en [adres 4], [adres 1], [adres 5] en [adres 6] en [adres 7] en [adres 8] naar omstandigheden beoordeeld bij elkaar en is sprake van een samenstel als bedoeld in artikel 16, onder d, van de Wet WOZ. De rechtbank stelt vast dat de gebouwen op het terrein van eiser alle in hun geheel in gebruik zijn bij eiser ter uitvoering van zijn bedrijvigheid. Het terrein is één afgesloten gebied door middel van muren en hekwerk. Dit maakt dat het object in het kader van de Wet WOZ is aan te merken als één WOZ-object, ondanks de verschillende adressen waarop het is gevestigd.
De rechtbank komt tot de conclusie dat ten aanzien van het object van eiser sprake is van één onroerende zaak in de zin van de Wet WOZ. De onroerende zaak van eiser valt onder de definitie ‘vestiging’ nu het een onroerende zaak betreft die wordt gebruikt door een ondernemer (in dit geval [naam eiser]) in het kader van diens onderneming. De vrije voet van 30 m² is dus op een juiste manier door verweerder toegepast (namelijk: één maal). Het betoog van eiser dat de vrijstelling voor ieder adres apart geldt, slaagt niet.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder duidelijk (inclusief foto’s) heeft onderbouwd hoe hij tot een oppervlakte van 84 m² (114 m² - 30 m²) is gekomen. De aanslag is dus terecht opgelegd.
6. Ter zitting heeft eiser betoogt dat de door verweerder aangeduide reclames niet dienen als reclames (met het oog op aantrekken van klandizie) maar dienen als bedrijfsaanduiding voor leveranciers en afnemers. Eiser betoogt dat hij geen financieel voordeel uit de reclames haalt, nu de omzet van eiser voor het overgrote deel komt van klanten die zich bevinden in het buitenland. Het is enkel ter aankleding van het bedrijf. Daarbij is eiser gevestigd op een industrieterrein waar weinig aanloop is.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat onder de term 'openbare aankondigingen' dient te worden verstaan alle tot het publiek gerichte mededelingen welke erop zijn gericht de belangstelling van het publiek te trekken voor hetgeen wordt aangekondigd. De in geding zijnde bedrijfsaanduidingen zijn naar het oordeel van de rechtbank openbare aankondigingen. De rechtbank heeft daartoe redengevend geacht dat de reclame van eiser het bedrijfslogo betreft. Dat de reclames het voor de leveranciers en afnemers gemakkelijker maken om het bedrijf van eiser te vinden maakt niet dat ze niet kunnen worden aangemerkt als reclame. De leveranciers kunnen zonder deze reclames ook het bedrijf vinden door middel van de straatnaam en huisnummer.
Tot slot oordeelt de rechtbank dat voor de heffing niet van belang is of eiser daadwerkelijk financieel profijt heeft van de reclames. Het betreft een objectieve belasting waarvan de hoogte niet afhankelijk is van de (eventuele) baten van de belastingbetaler.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2022.
Rechter Griffier
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).