ECLI:NL:RBROT:2022:7111

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
ROT 21/2792 + ROT 21/2794
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parkeerbelasting en parkeervergunning: onterecht opgelegde naheffingsaanslagen en evenredigheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam over de opgelegde naheffingsaanslagen voor parkeerbelasting. De eiser, die beschikte over een bewonersparkeervergunning, had zijn vergunning tijdelijk gekoppeld aan een vervangend voertuig. Echter, na het ophalen van zijn eigen auto vergat hij de tijdelijke koppeling stop te zetten, wat leidde tot vier naheffingsaanslagen voor het parkeren zonder geldige vergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de parkeervergunning. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet kon aantonen dat hij zich bewust was van de noodzaak om de kentekenkoppeling terug te zetten, en dat de naheffingsaanslagen niet in strijd waren met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees erop dat de naheffingsaanslagen geen straf maar herstelmaatregelen zijn. De rechtbank benadrukte dat de gemeente niet verplicht is om in contact te treden met de vergunninghouder bij herhaalde overtredingen, en dat de opgelegde naheffingsaanslagen in overeenstemming waren met de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2792 + ROT 21/2794

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. D. El Manouzi.

Procesverloop

Verweerder heeft de volgende naheffingsaanslagen parkeerbelasting aan eiser opgelegd:
- beschikking dagtekening 20 februari 2021; in totaal € 67,86, bestaande uit € 2,56 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kostennaheffing (vorderingsnummer [nummer 1]). Datum, tijdstip en locatie: 12 februari 2021, 13:43 uur, Schietbaanlaan
(ROT 21/2792);
-
beschikking dagtekening 6 maart 2021; in totaal € 67,86, bestaande uit € 2,56 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kostennaheffing (vorderingsnummer [nummer 2]). Datum, tijdstip en locatie: 15 februari 2021, 20:15 uur, Schietbaanlaan
(ROT 21/2794);
Bij uitspraak op bezwaar van 21 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikking van 20 februari 2021 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak op bezwaar van 4 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikking van 6 maart 2021 ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 29 juli 2022 een reactie op het verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2022.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank zal de zaken ROT 21/2792 en ROT 21/2794 gevoegd behandelen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten. Eiser beschikt over een bewonersparkeervergunning (de vergunning). Deze vergunning was gekoppeld aan zijn auto met kenteken [kentekennummer 1]. Eiser heeft zijn auto ter reparatie naar de garage gebracht. Eiser had een andere auto ter beschikking gekregen als vervangend vervoer. Op 2 februari 2021 heeft hij zijn vergunning tijdelijk gekoppeld aan de auto met kenteken [kentekennummer 2]. Op 9 februari 2021 heeft eiser zijn eigen auto met kenteken [kentekennummer 1] opgehaald bij de garage. Per abuis is eiser vergeten het actieve tijdelijke kenteken stop te zetten. Op 20 februari 2021 kwam eiser tot de ontdekking dat er naheffingsaanslagen waren opgelegd voor de auto met kenteken [kentekennummer 1]. Eiser heeft het actieve tijdelijke kenteken toen onmiddellijk stopgezet. De eerste van de reeks (in totaal vier) naheffingsaanslagen betreft parkeren op 10 februari 2021 en heeft de dagtekening 20 februari 2021. Verweerder heeft uit coulance twee van de vier naheffingsaanslagen vernietigd.
2. Op 12 februari 2021 om 13:43 uur en op 15 februari 2021 om 20:15 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [kentekennummer 1]) stond geparkeerd op locatie Schietbaanlaan te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan.
3. In geschil is of verweerder terecht de naheffingsaanslagen heeft opgelegd aan eiser. Eiser stelt ̶ kort en zakelijk weergegeven ̶ dat de naheffingsaanslagen onterecht zijn opgelegd. Eiser was zich er niet bewust van dat de kentekenkoppeling teruggezet moest worden. Hij raakte pas op 20 februari 2021 op de hoogte van het feit dat het tijdelijke kenteken nog actief was. Toen waren er al vier naheffingen opgelegd. Daarbij heeft eiser geen voordeel behaald uit de situatie omdat hij enkel met zijn eigen auto heeft geparkeerd. Verweerder stelt zich op het standpunt ̶ kort en zakelijk weergegeven ̶ dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd nu in strijd is geparkeerd met de vergunningsvoorwaarden en eiser ook niet via de reguliere betaalmethode de parkeerbelasting heeft betaald.
3.1.
Er bestaat geen geschil over dat op de locatie op dat moment parkeerbelasting verschuldigd was. Er bestaat ook geen geschil over het feit dat het kenteken [kentekennummer 1], op het moment dat de naheffingsaanslagen zijn opgelegd, niet als actief was gekoppeld aan de bewonersvergunning.
4. Ingevolge artikel 225, eerste lid, letter b van de Gemeentewet kan in het kader van de parkeerregulering een belasting worden geheven ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze. Bepalend is hier de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2021 van de gemeente Rotterdam (de Verordening).
Met een ‘vergunning’ zoals bedoeld in artikel 225, eerste lid, letter b van de Gemeentewet
wordt ingevolge artikel 1 van de Verordening bedoeld: de door het college van burgemeester en wethouders verleende toestemming om een motorvoertuig te parkeren op parkeerplaatsen bij parkeerapparatuur of op parkeerplaatsen voor belanghebbenden, met een voor dat doel verstrekte informatiedrager of kenteken.
4.1.
Op grond van artikel 2, vierde lid, letter c van de Verordening kan het college van burgemeester en wethouders nadere voorschriften en beperkingen vaststellen met betrekking tot het gebruik van vergunningen.
Verweerder stelt dat de volgende nadere voorschriften met betrekking tot het gebruik van vergunningen zijn vastgesteld: aan de aanvrager van een parkeervergunning bewoners wordt een vergunning verleend om in een bepaalde sector met een door de aanvrager aangegeven voertuig te parkeren. De vergunning is gekoppeld aan het kenteken van het voertuig.
5. Eiser beschikt over een door verweerder verstrekte parkeervergunning, te weten een bewonersvergunning voor Sector 50, wat maakt dat het is toegestaan met het opgegeven kenteken te parkeren in het als Sector 50 aangegeven gebied.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Vaststaat dat eiser ten aanzien van de auto met kenteken [kentekennummer 1] op het moment dat de naheffingsaanslagen zijn opgelegd niet heeft voldaan aan de aan de parkeervergunning verbonden voorwaarde dat het kenteken van de geparkeerde auto als actief kenteken geregistreerd moet staan. Daarmee was geen sprake van parkeren met de parkeervergunning (als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Verordening). Alleen al daarom kan niet worden gezegd dat eiser voor de auto met kenteken [kentekennummer 1] (voldoende) parkeerbelasting had betaald. Het actieve kenteken ̶ gekoppeld aan de parkeervergunning ̶ was destijds [kentekennummer 2]. Omdat de betreffende parkeerplaats ook was aangewezen als betaalde parkeerplaats en eiser de parkeerbelasting niet had voldaan, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd met toepassing van artikel 20 van de Algemene Wet Rijksbelasting (zie uitspraak van gerechtshof Den Haag van 19 juni 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1202).
7. Eiser stelt dat de naheffingsaanslagen het gevolg zijn van één gemaakte fout waarvan hij pas op 20 februari 2021 op de hoogte kon zijn (dagtekening eerste naheffing). De rechtbank maakt uit de stelling van eiser op dat hij een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel. Ingevolge artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet ̶ voor zover hier van belang ̶ kunnen ten aanzien van hetzelfde voertuig per aaneengesloten periode ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag eenmaal per kalenderdag kosten in rekening worden gebracht. Noch de Gemeentewet, noch enige andere wettelijke regeling bevat een beperking ten aanzien van het aantal dagen waarop een naheffingsaanslag inclusief kosten kan worden opgelegd.
Geen rechtsregel schrijft verweerder voor om bij repeterende overtreding van de parkeervoorschriften te pogen met de eigenaar van de auto in contact te treden om uit te sluiten dat zich een misverstand voordoet dat grote financiële consequenties krijgt. Verweerder heeft toegelicht dat er intern een begunstigend beleid bestaat om vergunninghouders twee keer per jaar het voordeel van de twijfel te gunnen (dus twee naheffingsaanslagen te vernietigen). Dat is in dit geval ook gebeurd.
De naheffing is geen straf maar herstelmaatregel. Zij is een belasting vermeerderd met een bedrag om de kosten goed te maken die met de oplegging ervan zijn gemoeid. De rechtbank verwijst hierbij naar een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 27 november 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:4515. Schuld of opzet bij eiser zijn niet vereist. De enkele constatering dat is verzuimd om de verschuldigde belasting te betalen, is voldoende.
Ook bij herstelmaatregelen dient evenwel de evenredigheid in acht te worden genomen (zie onder meer de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en de daaraan voorafgaande conclusie van AG’s Wattel en Widdershoven van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1468). Men komt bij naheffingsaanslagen pas aan de mogelijkheid van onevenredigheid toe, als men ze samen in beschouwing neemt. Dat op zijn beurt veronderstelt dat eiser bij aanvang één fout heeft gemaakt en dat de serie naheffingsaanslagen als één reactie daarop wordt beschouwd. De rechtbank acht die benadering juist. De rechtbank betrekt bij haar oordeel over de vraag of de reactie van verweerder op het gebruik van een verkeerd kenteken evenredig is daarom ook dat twee van de vier naheffingsaanslagen door verweerder zijn vernietigd. Aan de juistheid van die benadering doet niet af, dat eiser mogelijk meerdere malen heeft geparkeerd noch het feit dat hij vóór ontvangst van de eerste naheffingsaanslag op ieder moment spontaan tot de conclusie heeft kunnen komen, dat hij de regels overtrad, door een toevallig gesprek bijvoorbeeld of door raadpleging van die regels. Uitgaan van een serie afzonderlijke overtredingen van één dag, ieder gesanctioneerd met één parkeerheffing doet echter geen recht aan de feiten en het normale maatschappelijke handelen. Er is in het gewone leven maar zelden aanleiding en tijd om de parkeerregels te raadplegen.
Bij die stand van zaken is de ontvangst van de eerste naheffingsaanslag de eerste gelegenheid om op andere gedachten te komen. Denkbaar is dat een overheid onzorgvuldig handelt door veel tijd te laten gaan over de verzending van de eerste naheffingsaanslag aan eiser. Zoveel tijd, dat de aanslagen in de periode tussen de datum van voldoende voortvarende verzending en de werkelijke datum van verzending hebben te gelden als onevenredig. In de onderhavige zaak is sprake van een termijn van 10 dagen tussen de geconstateerde overtreding en dagtekening van de eerste naheffing. Dat sprake is van te late verzending is in onderhavige niet gebleken.
8. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2022.
Griffier Rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).