ECLI:NL:RBROT:2022:720

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
ROT 21/2707
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering registratie geboorteakte en huwelijksakte in de Basisregistratie Personen (BRP) door gemeente Lansingerland

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. van Werven, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder om haar verzoek tot inschrijving van haar geboorteakte en huwelijksakte in de Basisregistratie Personen (BRP) niet in te willigen. Verweerder heeft in zijn besluiten, waaronder het primaire besluit van 15 mei 2020 en het bestreden besluit van 13 april 2021, gesteld dat de door eiseres overgelegde documenten niet authentiek zijn, gebaseerd op een rapport van Bureau Documenten. Eiseres heeft betoogd dat de rapportage van Bureau Documenten onvoldoende onderbouwd is en dat de persoonlijke situatie van eiseres, die afkomstig is uit Gambia, niet in voldoende mate is meegewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geboorteakte van 10 maart 2010 niet kon worden geregistreerd, omdat deze als vals is beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, maar heeft de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten, omdat verweerder aanvullende motivering heeft gegeven in het verweerschrift. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder het griffierecht van eiseres vergoedt en verweerder is veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2707

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [woonplaats eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. M. van Werven),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland, verweerder
(gemachtigde: J.L.M. van de Broek).

Procesverloop

In het besluit van 15 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om haar geboorteakte en huwelijksakte in te schrijven in de Basisregistratie personen (BRP) niet ingewilligd.
In het besluit van 13 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift met aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 1], tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres, naar gesteld geboren op [geboortedatum eiser], heeft op 18 november 2019 voor de registratie in de BRP enkele documenten bij verweerder ingeleverd, te weten haar geboorteakte (met als registratiedatum 10 maart 2010 en op de achterzijde een legalisatie) en een huwelijksakte (beide afkomstig uit Gambia). Verder is (een kopie van) het Gambiaanse paspoort van eiseres beschikbaar. Naar gesteld heeft eiseres dit paspoort verkregen aan de hand van haar identiteitskaart.
1.2.
Bureau Documenten heeft op 6 januari 2020 gerapporteerd dat de geboorteakte met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is en de legalisatie vals. Bij brief van 4 februari 2020 heeft verweerder aan eiseres kenbaar gemaakt dat zij het voornemen heeft om de door eiseres ingeleverde documenten niet te registreren in de BRP. Naar aanleiding van dit voornemen heeft eiseres verzocht om uitstel. Bij brief van 20 februari 2020 heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om nadere documenten op te sturen, te weten een correcte gelegaliseerde geboorteakte, documenten op grond waarvan het paspoort van eiseres is afgegeven en documenten op grond waarvan het huwelijk is gesloten
.Eiseres heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en de volgende documenten overgelegd: een geboorteakte, geregistreerd op 6 februari 2020 en afgegeven op 11 februari 2020, en een Alkali’s certificate van 8 februari 2020.
1.3.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Hierin heeft verweerder verwezen naar de rapportage van Bureau Documenten van 6 januari 2020, waarin staat dat de geboorteakte van eiseres afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal en dat de legalisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken Gambia afwijkt van het referentiemateriaal. Om die reden heeft Bureau Documenten geconcludeerd dat de geboorteakte met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is en dat de legalisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken Gambia vals is. Verweerder heeft opgemerkt dat niet kan worden vastgesteld of de gegevens op het paspoort en de huwelijksakte van eiseres juist zijn, omdat onduidelijk is op basis waarvan deze documenten zijn afgegeven. Verweerder heeft daarom verzocht om aanvullende documenten op grond waarvan het paspoort is afgegeven en het huwelijk is gesloten, alsmede om een correct afschrift van de geboorteakte van eiseres die op de juiste wijze is gelegaliseerd. Aan de hand van de door eiseres vervolgens overgelegde nieuwe registratie van de geboorte van 6 februari 2020 kan niet worden vastgesteld of de gegevens juist zijn. Immers, de eerder overgelegde geboorteakte was met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt en de legalisatie vals, terwijl dit afschrift van de geboorteakte dezelfde gegevens bevat. Verweerder meent dat er onderliggende documenten en/of verklaringen nodig zijn op grond waarvan de akte tot stand is gekomen. Het Alkali’s certificate van 8 februari 2020 kan niet als zodanig gelden. Dit is geen document in de zin van artikel 2.8 van de Wet BRP en is afgegeven ná de registratie van de nieuwe geboorteakte, zodat deze niets toevoegt.
Verweerder heeft tot slot opgemerkt dat, zodra eiseres beschikt over documenten waaruit haar identiteit blijkt, die zijn opgemaakt vóór 10 maart 2010, en zij in het bezit is van andere documenten waaruit haar identiteit blijkt, zij opnieuw een verzoek kan doen voor registratie in de BRP.
1.4.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In de bezwaarfase heeft zij een identiteitskaart uit 2016 en een verklaring van de “Registry of Births and Deaths” uit Gambia van 23 september 2020 overgelegd. Ook heeft zij een verklaring van kennissen van 2 maart 2021 overgelegd, waarin staat vermeld dat zij eiseres al vanaf kinds af aan kennen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en toegelicht dat op de hoorzitting is besloten om de in bezwaar ingediende stukken voor te leggen aan Bureau Documenten. Uit de daarvan opgemaakte rapportage van 27 januari 2021 is gebleken dat de identiteitskaart uit 2016 vals is bevonden.
De geboorteakte van 11 februari 2020 is weliswaar echt bevonden, maar de geboorte is pas achteraf op 6 februari 2020 geregistreerd en onduidelijk is op basis van welke informatie deze registratie tot stand is gekomen. Daarom kan uit deze akte evenmin de conclusie worden getrokken dat de gegevens van eiseres juist zijn, te meer daar er nog steeds geen stukken van vóór 10 maart 2010 zijn overgelegd.
Ten aanzien van het Alkali’s certificate van 8 februari 2020 heeft verweerder opgemerkt dat dit is afgegeven ná de geboorteregistratie. Verweerder heeft verder uiteengezet dat dit certificaat niet is gelegaliseerd en om die reden niet kan worden gecontroleerd op de juistheid van het document en de bevoegdheid van de ondertekenaar. Ook wijken de gegevens van de vader van eiseres op dit document af van de gegevens op de geboorteakte.
Ten aanzien van de verklaring uit Gambia van 23 september 2020 heeft verweerder uiteengezet dat hiermee de identiteit van eiseres niet wordt bevestigd. In het document staat dat een betrokkene alleen kan worden geregistreerd als de gepaste procedures en de wettelijke voorschriften zijn vervuld. Uit het document blijkt echter niet welke procedures en wettelijke voorschriften zijn gevolgd. Verder wordt in deze verklaring aangegeven dat de geboorteakte van 10 maart 2010 niet echt is, maar onduidelijk is waarop dit is gebaseerd omdat het document niet meer in het bezit is van eiseres. Samen met het feit dat inmiddels is gebleken dat twee van de door eiseres aangeleverde documenten als vals zijn beoordeeld, wekt dit twijfel over de betrouwbaarheid van de verklaring. De door eiseres overgelegde verklaring van kennissen leidt niet tot een ander oordeel.
Verweerder heeft op basis van het voorgaande bepaald dat niet wordt overgegaan tot het registratie van de door eiseres aangeleverde documenten.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en verwijst daartoe allereerst naar hetgeen zij eerder in de procedure heeft aangevoerd, met het verzoek om dat als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiseres voert in beroep verder aan dat zij afkomstig is uit Gambia waar geboorteregistratie minder voorkomt dan in Nederland, en het in Gambia niet ongebruikelijk is dat een geboorte achteraf wordt geregistreerd. Eiseres heeft, toen zij de middelen had, samen met haar moeder de Alkalo (een dorpshoofd) bezocht om haar geboorte vast te leggen, hetgeen heeft geresulteerd in de op 10 maart 2010 verkregen geboorteakte. Deze geboorteakte is volgens het rapport van Bureau Documenten van 6 januari 2020 met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt. Verweerder miskent echter dat een nadere onderbouwing hiervan ontbreekt; er wordt enkel gesteld dat het document afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. Onduidelijk is met welk vergelijkingsmateriaal de geboorteakte is vergeleken en of de vergelijking heeft plaatsgevonden met documenten uit 2010. Hierdoor is de rapportage van Bureau Documenten onvoldoende inzichtelijk en concludent. Om die reden heeft verweerder zich niet kunnen baseren op deze rapportage.
Omdat de geboorteakte van 10 maart 2010 niet kon worden geregistreerd, vanwege de uitkomst van het rapport Bureau Documenten, heeft eiseres een nieuwe geboorteakte aangevraagd bij de Registrar of Births and Deaths die daarbij ook een verklaring (van 23 september 2020) heeft afgegeven. Eiseres heeft van hen vernomen dat de door haar overgelegde geboorteakte van 10 maart 2010 niet is terug te vinden in het registratiesysteem. Dit betekent nog niet dat niet van de inhoud van deze akte kan worden uitgegaan. De Registrar heeft een nieuwe geboorteakte opgemaakt met afgiftedatum 11 februari 2020, en ter onderbouwing van de authenticiteit de verklaring van 23 september 2020 bijgevoegd. Die geboorteakte is blijkens de rapportage van 27 januari 2021 echt bevonden door Bureau Documenten. Verweerder meent echter dat de geboorteregistratie tardief is geweest, onduidelijk is op grond waarvan tot registratie is overgegaan en ook geen stukken van voor 10 maart 2010 zijn overgelegd. Verweerder heeft hiermee niet (deugdelijk) gemotiveerd waarom niet tot registratie wordt overgegaan; dit volgt niet uit de Wet BRP.
Ten aanzien van het Alkali’s certificate merkt eiseres op dat niet duidelijk is waarom verweerder opmerkt dat deze is afgegeven twee dagen na de geboorteregistratie. Eiseres heeft dit certificaat opgevraagd om de inhoud van de geboorteakte van 11 februari 2020 te onderbouwen. Registratie van de geboorte vindt plaats op grond van een bevestiging van de Alkalo van de geboorte, in welk kader eiseres heeft verwezen naar het EASO Country of Origin rapport inzake Gambia van december 2017. Die bevestiging kan eiseres niet overleggen, omdat deze zich bevindt bij de Registar; wel kan eiseres een verklaring van de Alkalo overleggen, wat zij heeft gedaan. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door pas in het bestreden besluit in te gaan op de vereiste legalisatie van het Alkali’s certificate en het feit dat de naam van haar vader afwijkt van de gegevens op de geboorteakte.
Ten aanzien van de verklaring van 23 september 2020 heeft verweerder miskend dat ook dit document bijdraagt aan de juistheid van de inhoud de geboorteakte van 11 februari 2020. Voor zover verweerder stelt dat in de verklaring van 23 september 2020 staat vermeld dat de geboorteakte van 10 maart 2010 niet echt zou zijn, doet dit geen recht aan de inhoud van de die verklaring. Daaruit blijkt niet zozeer dat de geboorteakte van 10 maart 2010 niet echt is, maar dat deze niet bekend en geregistreerd is door de Registrar. Dat eiseres niet meer in het bezit is van de geboorteakte van 10 maart 2010 maakt dit niet anders, nu dit document een registratienummer bevat aan de hand waarvan kan worden nagegaan of het document is geregistreerd.
Verweerder heeft verder ten aanzien van de identiteitskaart ondeugdelijk gemotiveerd waarom deze vals is. De conclusie is slechts gebaseerd op de informatie van Bureau Documenten, terwijl niet is gebleken met welk vergelijkingsmateriaal is vergeleken, en of er voldoende vergelijkingsmateriaal beschikbaar is dat afkomstig is uit dezelfde tijdsperiode en plaats.
Ten aanzien van de verklaring van kennissen merkt eiseres op dat niet nader wordt gemotiveerd waarom deze verklaring niet tot een ander oordeel kan leiden.
Eiseres betoogt tot slot dat zij in een onmogelijke bewijspositie wordt gebracht door te eisen dat zij documenten van vóór 10 maart 2010 inbrengt. Eiseres kan deze niet overleggen, hetgeen zij heeft onderbouwd met haar eigen verklaringen en landeninformatie.
4. Artikel 2.8, tweede lid, van de Wet BRP bepaalt dat de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, worden ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Op basis van artikel 2.10, tweede lid, van de Wet BRP, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
Ingevolge artikel 2.10, derde lid, van de Wet BRP, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d en e, geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
5. De rechtbank merkt op dat de persoonlijke situatie van eiseres invoelbaar is en haar belang bij registratie in de BRP groot, zoals zij ter zitting heeft toegelicht, maar dat de rechtbank is gehouden om de zaak binnen de geldende wet-, regelgeving en jurisprudentie te beoordelen. In dat kader stelt de rechtbank voorop dat, voor zover eiseres nog heeft verwezen naar hetgeen eerder in de procedure namens haar is ingebracht, dit niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien niet is geconcretiseerd waarom die motivering niet toereikend is. De rechtbank overweegt verder als volgt.
5.1.
Blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) moet voorop worden gesteld dat de gegevens in de BRP betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:505). Het is, anders dan eiseres ter zitting heeft betoogd, niet afdoende dat aannemelijk is dat de gegevens kloppen. Uit voornoemde jurisprudentie volgt verder dat een door Bureau Documenten opgestelde verklaring van onderzoek een deskundigenadvies is, waarvan een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan. Indien een bestuursorgaan een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt en de belanghebbende geen eigen deskundigenadvies overlegt, is de toetsing van de rechtbank beperkt tot de vraag of, gelet op wat is aangevoerd, het bestuursorgaan zich ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan heeft vergewist dat het deskundigenadvies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is.
5.2.
Eiseres heeft in dit geval, hoewel zij daartoe door verweerder uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld, geen eigen deskundigenadvies overgelegd. De vraag die voorligt aan de rechtbank is daarom of verweerder zich ervan heeft vergewist dat het deskundigenadvies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
5.3.
In het rapport van Bureau Documenten van 6 januari 2020 is ten aanzien van de geboorteakte van 10 maart 2010 opgemerkt dat het document afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal en de aangebrachte legalisatie afwijkt van het referentiemateriaal. Bureau Documenten heeft daarop geconcludeerd dat het document met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is en de legalisatie vals.
Eiseres heeft in bezwaar gronden gericht tegen de wijze van totstandkoming en de zorgvuldigheid van dit rapport; zij heeft onder meer gesteld dat onvoldoende is onderbouwd hoe Bureau Documenten tot haar conclusies is gekomen. Verweerder heeft onderkend dat eiseres dit heeft betoogd, maar is daarop in het bestreden besluit in het geheel niet ingegaan. Dit klemt te meer nu juist dit rapport ten grondslag ligt aan de weigering van verweerder om de geboorteakte van 10 maart 2010 in te schrijven in de BRP. Dit betekent dat het bestreden besluit reeds hierom onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd en dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om, gelet op de door verweerder gegeven aanvullende motiveringen in het verweerschrift en de overlegging van een reactie van Bureau Documenten per e-mail, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
5.4.
In de ingebrachte e-mail van 28 december 2021 heeft Bureau Documenten nader toegelicht dat de geboorteakte uit 2010 is vervaardigd met een printtechniek, terwijl Gambiaanse geboorteakten worden gedrukt. De geboorteakte uit 2020 is met een druktechniek geproduceerd en (mede daarom, naar de rechtbank begrijpt:) wel echt bevonden. Met deze nadere verklaring van Bureau Documenten is inzichtelijk gemaakt hoe Bureau Documenten tot zijn conclusie is gekomen en heeft verweerder aan zijn vergewisplicht voldaan. Daarbij volgt uit de overgelegde Vakbijlage Bureau Documenten dat de conclusie ‘echt’ of ‘vals’ alleen wordt getrokken als Bureau Documenten beschikt over officiële voorbeelden van documenten, of daarmee vergelijkbare informatie van de autoriteiten in het land van herkomst. Als het die niet heeft, trekt het een lagere waarschijnlijkheidsconclusie. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de op de geboorteakte aangebrachte legalisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Gambia, die vals is bevonden, in ieder geval is vergeleken met officiële voorbeelden, of vergelijkbare informatie daarmee, en de legalisatie hiermee niet overeenkomt. De vergewisplicht strekt in dit geval niet zover dat verweerder tot in detail inzichtelijk moet maken hoe Bureau Documenten tot zijn conclusie is gekomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder niet het beschikbare vergelijkings- of referentiemateriaal hoefde te overleggen en tot in detail inzichtelijk hoefde te maken hoe Bureau Documenten dit materiaal heeft gebruikt of kenbaar hoefde te maken van wanneer dit materiaal dateert om te voldoen aan de vergewisplicht.
5.5.
Verweerder heeft verder niet slechts volstaan met een verwijzing naar Bureau Documenten, maar ook gemotiveerd toegelicht waarom niet kan worden overgegaan tot registratie van de overgelegde documenten. Verweerder heeft daarbij de door eiseres overgelegde documenten en haar verklaringen betrokken. Zo heeft verweerder ten aanzien van de geboorteakte van 10 maart 2010 in het verweerschrift nog opgemerkt dat de wijze waarop eiseres naar gesteld de geboorteakte heeft verkregen niet strookt met de beschikbare landeninformatie, en ook overigens niet is onderbouwd met bewijs. Verweerder heeft er in dat kader op gewezen dat uit de EASO landeninformatie, waarnaar eiseres ook heeft verwezen, volgt dat schriftelijke documenten van de kliniek voor een geboorteaangifte zijn vereist, alsmede bevestiging van de geboorte door de Alkalo en de Seyfo (een districtshoofd) en het invullen van een wettelijk voorgeschreven formulier. Verweerder heeft erop gewezen dat eiseres heeft verklaard te zijn geboren in het ziekenhuis en het alsdan in de rede ligt dat zij een verklaring van het ziekenhuis dient te overleggen om een geboorteakte te kunnen verkrijgen. Verweerder heeft verder opgemerkt dat de geboorteregistratie (van 10 maart 2010) door de vader van eiseres zou zijn gedaan, terwijl eiseres (blijkens de door haar afgelegde verklaringen ten tijde van de hoorzitting) heeft verklaard dat haar vader al voor 2010 is overleden. Ter zitting heeft eiseres hierover geen duidelijkheid kunnen verschaffen.
5.6.
Verweerder heeft daarnaast van belang kunnen achten dat niet duidelijk is geworden op grond van welke informatie en documenten de (tardieve) geboorteakte van 6 februari 2020, met afgiftedatum 11 februari 2020, tot stand is gekomen. Dat is relevant om te voorkomen dat deze geboorteakte tot stand is gekomen op grond van valse documenten. Verweerder heeft in het verweerschrift verwezen naar de hiervoor aangehaalde landeninformatie, zoals volgt uit rechtsoverweging 5.5. Verweerder heeft daarbij terecht opgemerkt dat het Alkali’s certificate van 8 februari 2020 niet ten grondslag kan hebben gelegen aan deze geboorteakte, omdat dit certificaat dateert van na de geboorteregistratie (op 6 februari 2020). Voor zover eiseres heeft betoogd dat dit certificaat inderdaad niet ten grondslag heeft gelegen aan de geboorteakte maar uitsluitend dient ter bevestiging dat er een Alkali’s certificate is, volgt dit niet als zodanig uit het certificaat en laat het onverlet dat niet duidelijk is geworden welke documenten ten grondslag hebben gelegen aan de totstandkoming van de geboorteakte van 6 februari 2020. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat de gegevens van de vader van eiseres ook afwijken (zoals enerzijds genoemd op het Alkali certificate, “[naam 2]”, en anderzijds op de geboorteakte, “[naam 3]”). Dat de vader van eiseres bekend is met twee voornamen, zoals eiseres in beroep heeft gesteld, is onvoldoende redengevend om tot een ander oordeel te komen. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft opgemerkt, is deze stelling van eiseres niet onderbouwd en blijkt voorts niet waarop de inhoud van het Alkali’s certificate is gebaseerd.
5.7.
In de verklaring van 23 september 2020 heeft verweerder evenmin aanleiding hoeven zien om tot een ander standpunt te komen, nu niet blijkt op grond van welke procedures en wettelijke voorschriften deze verklaring tot stand is gekomen. Dat blijkt dat de procedures en wettelijke voorschriften zijn gevolgd omdat zij de geboorteakte heeft verkregen, zoals eiseres heeft gesteld, heeft verweerder niet afdoende hoeven achten. Verweerder heeft er verder op kunnen wijzen dat in deze verklaring wordt gesteld dat de geboorteakte van 10 maart 2010 niet echt is, terwijl niet duidelijk wordt gemaakt hoe de Registrar tot deze conclusie is gekomen. De geboorteakte van 10 maart 2010 is immers niet meer in het bezit van eiseres. De verklaring van eiseres in beroep, dat uit de verklaring niet zozeer blijkt dat de geboorteakte van 10 maart 2010 niet echt was maar dat deze niet bekend en geregistreerd was door de Registrar, en de Registrar aan de hand van het registratienummer kon nagegaan of het document was geregistreerd, volgt niet uit de verklaring van 23 september 2020. Daarin staat immers uitsluitend vermeld dat de geboorteakte niet echt was en bijzonderheden niet zijn geregistreerd onder de verantwoordelijkheid van de Registrar.
5.8.
De overgelegde identiteitskaart uit 2016 is door Bureau Documenten vals bevonden. Bureau Documenten heeft hierover in de rapportage van 27 januari 2021 opgemerkt dat de basis- en variabele gegevens zijn aangebracht met een printtechniek (inkjet) en dat de verschijningsvorm, opmaak en afgifte afwijken van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. De conclusie van Bureau Documenten luidt daarom dat dit document vals is. De stelling van eiseres in beroep, dat niet is gebleken welk vergelijkingsmateriaal Bureau Documenten heeft gebruikt en dit qua tijd en plaats daadwerkelijk vergelijkbaar is, leidt niet tot de conclusie dat het rapport van Bureau Documenten op dit punt naar wijze van totstandkoming niet zorgvuldig en naar inhoud niet inzichtelijk en concludent is dan wel verweerder niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor onder rechtsoverweging 5.4 reeds heeft overwogen.
5.9.
De rechtbank ziet tot slot geen grond voor het oordeel dat verweerder in het licht van het voorgaande niet heeft kunnen volstaan met de stelling dat de door eiseres overgelegde verklaring van haar kennissen niet tot een ander standpunt leidt.
5.10.
Voor zover eiseres nog heeft gesteld dat zij in bewijsnood verkeert en de bewijslast nu bij verweerder is komen te liggen, volgt de rechtbank dit niet. Eiseres is in staat geweest om in Gambia documenten op te vragen en te verstrekken aan verweerder. Dit staat los van de door haar gestelde brand, waarbij al haar documenten verloren zouden zijn gegaan.
6. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de slotsom dat het bestreden besluit onvoldoende was gemotiveerd, het beroep daarom gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd, maar de rechtsgevolgen ervan in stand kunnen blijven gelet op de door verweerder gegeven aanvullende motivering in het verweerschrift en de reactie van Bureau Documenten.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt zij op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1.518,- te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.