ECLI:NL:RBROT:2022:7245

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
ROT 21/1190
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van boetes voor overtredingen bij vervoer van dierlijke bijproducten met schending van de hoorplicht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiseres tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om drie eerder opgelegde boetes voor overtredingen van de Wet dieren niet te herzien. De rechtbank constateert dat de hoorplicht is geschonden, maar dat dit gebrek kan worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiseres in beroep voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunten toe te lichten. De rechtbank oordeelt dat de overtredingen, waaronder het ontbreken van een handelsdocument en de afwezigheid van een aanduiding op het vervoermiddel, terecht zijn vastgesteld. Eiseres had verzocht om halvering van de boetes, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om de boetes te verlagen, aangezien de overtredingen risico's voor de volksgezondheid, diergezondheid en milieu met zich meebrachten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar kent eiseres wel een schadevergoeding toe vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten en griffierechten aan eiseres.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1190

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. drs. A.C.M. Brom),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Kool),
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit op de verzoeken aan verweerder om drie eerder opgelegde boetes voor overtredingen van de Wet dieren te herzien. Met het besluit van 22 april 2020 is verweerder gedeeltelijk aan het verzoek van eiseres tegemoet gekomen door twee boetes te verlagen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 29 maart 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder had eerder in drie besluiten van achtereenvolgens 6 maart 2015 (boetezaak 201404439), 24 december 2015 (boetezaak 201505745) en 4 augustus 2017 (boetezaak 201703350) boetes opgelegd van respectievelijk € 2.500,-, € 5.000,- en € 7.500,- voor overtredingen bij het vervoer van dierlijke bijproducten (mest en afvalwater).
3. Eiseres heeft op 29 november 2018 en 30 november 2018 verweerder gevraagd deze drie boetebesluiten te herzien. Volgens eiseres had in alle drie de zaken de boete gehalveerd moeten worden op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren (Besluit handhaving). Daarnaast is in boetezaak 201505745 uitgegaan van het verkeerde standaard boetebedrag omdat in het boetebesluit is verwezen naar artikel 2.2, eerste lid, onder b, van het Besluit handhaving. Verder is volgens eiseres in boetezaken 201505745 en 201703355 de recidiveregeling van artikel 2.5, eerste lid, van het Besluit handhaving ten onrechte toegepast omdat geen sprake was van eenzelfde overtreding.
4.1.
Verweerder is in het besluit van 22 april 2020 gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het verzoek om herziening. Volgens verweerder had in boetezaak 201505745 de recidiveregeling niet mogen worden toegepast omdat geen sprake was van eenzelfde overtreding als in boetezaak 201404439. Deze boete moet zijn € 2.500,-. In boetezaak 201703355 is wel sprake van eenzelfde overtreding als in boetezaak 201505745 en dus terecht de recidiveregeling toegepast, maar omdat de boete in 201505745 wordt verlaagd naar € 2.500,- komt ook de boete in 201703355 uit op een lager bedrag, namelijk € 5.000,-.
Verder ziet verweerder geen reden om de boetes te halveren op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving en vindt hij dat in boetezaak 201505745 wel het juiste standaardboetebedrag is gehanteerd; dat onderdeel b in plaats van c van artikel 2.2 van het Besluit handhaving is genoemd was een kennelijke verschrijving.
4.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit de gedeeltelijke tegemoetkoming aan het herzieningsverzoek gehandhaafd. Daarnaast heeft verweerder aan eiseres een dwangsom toegekend van € 276,- omdat niet tijdig op het bezwaar van eiseres is beslist.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht en op juiste wijze het bestreden besluit heeft genomen. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
6. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Hoorplicht
7. Eiseres betoogt dat verweerder willens en wetens de hoorplicht heeft geschonden. Eiseres heeft in de bezwaargronden van 22 mei 2020 en in de ingebrekestelling van 3 januari 2021 expliciet verweerder gevraagd om te worden gehoord. Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard en verweerder moet worden opgedragen eiseres alsnog te horen en een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, aldus eiseres.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres ten onrechte niet op haar bezwaar heeft gehoord. Dit is ook door verweerder erkend. Verweerder heeft daarmee artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschonden. Dit leidt echter niet tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat er aanleiding bestaat om het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. In artikel 6:22 is namelijk bepaald dat een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van een rechtsregel in stand kan worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is dat hier het geval. Eiseres heeft namelijk in beroep alsnog alle gelegenheid gehad om haar standpunten schriftelijk en mondeling nader toe te lichten en te onderbouwen. Daar hoefde zij niet expliciet door de rechtbank toe te worden uitgenodigd, zoals eiseres lijkt te stellen. Bovendien wordt eiseres bijgestaan door een professioneel rechtsbijstandverlener die verondersteld wordt te weten dat die gelegenheid tot tien dagen voor de zitting altijd aanwezig is. Maar daarnaast heeft eiseres in beroep ook daadwerkelijk van de gelegenheid gebruik gemaakt om haar standpunten nader toe te lichten. Op de zitting zijn de bezwaargronden van eiseres uitgebreid besproken en door eiseres toegelicht. Alles wat is besproken is ook door de rechtbank meegewogen in de beoordeling van het bestreden besluit, zoals uit het navolgende blijkt.
Boetezaak 201404439 (geen handelsdocument bij vervoer mest)
8.1.
In het boeterapport van 15 september 2014 schrijven twee toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat zij op 5 juli 2015 een voertuig van eiseres vanuit Nederland door België zagen rijden en vervolgens zagen stoppen in Nederland om te lossen. De toezichthouders controleerden vervolgens het voertuig en kregen van de chauffeur een VDM-formulier; volgens de chauffeur was dat het enige vervoersdocument. De toezichthouders schrijven in het rapport dat bij vervoer in Nederland een VDM-formulier is toegestaan maar dat bij doorvoer door een andere lidstaat een handelsdocument moet worden gebruikt.
8.2.
Op grond van dit boeterapport heeft verweerder in het besluit van 6 maart 2015 vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbaar feit heeft gepleegd:
“De exploitant zag er niet op toe dat dierlijke bijproducten of afgeleide producten tijdens het vervoer vergezeld gingen van een handelsdocument conform het voorgeschreven model.”
Dit is een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling dierlijke producten en gelezen in samenhang met artikel 17, eerste lid, aanhef en onder b, en Bijlage VIII, Hoofdstuk III, onder 6, van Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (Verordening 142/2011), gelet op artikel 21, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (Verordening 1069/2009).
Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 2.500,-. Dit is het standaard boetebedrag dat voor deze overtreding geldt op grond van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.
9. Eiseres betoogt over deze boetezaak dat een handelsdocument op grond van artikel 21, tweede lid, van Verordening 1069/2009 niet vereist was omdat de leverancier en de afnemer van de mest in Nederland gevestigd zijn. Er is alleen tussendoor een stuk via België gereden. Daarnaast betoogt eiseres dat de boete gehalveerd had moeten worden omdat de vermeende overtreding geen gevolgen heeft gehad voor de volksgezondheid, diergezondheid of milieu aangezien eiseres wel beschikte over het binnen Nederland vereiste VDM-formulier.
9.1.
In artikel 21, tweede lid, van Verordening 1069/2009 staat het volgende:
“Exploitanten zorgen ervoor dat dierlijke bijproducten en afgeleide producten tijdens het vervoer vergezeld gaan van een handelsdocument of, indien deze verordening of een overeenkomstig lid 6 vastgestelde maatregel dat voorschrijft, een gezondheidscertificaat.
In afwijking van de eerste alinea mag de bevoegde autoriteit toestaan dat mest zonder handelsdocument of gezondheidscertificaat wordt vervoerd tussen twee plaatsen op hetzelfde agrarische bedrijf of tussen agrarische bedrijven en gebruikers van mest die zich in dezelfde lidstaat bevinden.”
9.2.
Uitgangspunt is dus dat het vervoer van dierlijke bijproducten vergezeld gaat van een handelsdocument. Eiseres erkent dat bij het vervoer van mest in deze zaak geen handelsdocument aanwezig was. Uitzondering op het uitgangspunt van het aanwezig hebben van een handelsdocument is zoals blijkt uit artikel 21, tweede lid, van Verordening 1069/2009 alleen mogelijk als de bevoegde autoriteiten die uitzondering toestaan en als (voor zover hier relevant) het gaat om vervoer tussen twee plaatsen in dezelfde lidstaat. Ten onrechte stelt eiseres een beroep te kunnen doen op deze uitzondering.
Weliswaar was hier sprake van vervoer tussen twee plaatsen die allebei in Nederland liggen, maar het vervoer heeft ook deels plaatsgevonden over Belgisch grondgebied. Hoewel het tweede lid van artikel 21 dit niet exact beschrijft, is inherent aan de bepaling dat een uitzondering alleen mogelijk is als het vervoer binnen een lidstaat blijft. In Verordening 1069/2009 is exploitanten in alle lidstaten verplicht om bij het vervoer van dierlijke bijproducten een handelsdocument aanwezig te hebben. In Verordening 142/2011 is bepaald hoe dit handelsdocument eruit ziet en welke informatie het moet bevatten. In alle lidstaten wordt dus ditzelfde handelsdocument gebruikt; daardoor zijn de dierlijke bijproducten binnen de Europese Unie goed traceerbaar en kunnen autoriteiten in andere lidstaten direct alle informatie over de vervoerde dierlijke bijproducten inzien, ook al hanteren zij een ander registratiesysteem dan andere lidstaten. Het zou met deze bedoeling in strijd zijn als bij een vervoer dat deels in een andere lidstaat plaatsvindt geen handelsdocument vereist zou zijn, enkel omdat de plaatsen waartussen het wordt vervoerd wel in dezelfde lidstaat liggen. De plaatsen zijn ook niet zozeer van belang, maar het vervoer zelf; het voorschrift van het handelsdocument is immers specifiek tijdens het vervoer (waarbij er van alles met de lading kan gebeuren) van belang.
Daarnaast is uitzondering op de regel dat een handelsdocument vereist is alleen mogelijk als de bevoegde autoriteiten dit toestaan. In zoverre bevat artikel 21, tweede lid, dus niet zelf een uitzonderingsbepaling waar eiseres een beroep op kan doen, maar enkel een mogelijkheid voor de autoriteiten om een uitzondering te maken. Verweerder heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt en in artikel 3.6, tweede lid, van de Regeling dierlijke bijproducten de uitzondering opgenomen dat het is toegestaan mest zonder handelsdocument te vervoeren (onder andere) als de mest in Nederland rechtstreeks wordt vervoerd tussen twee locaties van hetzelfde agrarische bedrijf. Verweerder heeft dus enkel een uitzondering gemaakt voor vervoer in Nederland en duidelijk is dat daarvan in dit geval geen sprake was.
9.3.
Op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving wordt een boete gehalveerd als de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu gering zijn of ontbreken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in deze boetezaak terecht geen reden gezien voor halvering van de boete. Zoals hiervoor is overwogen is bij vervoer buiten Nederland een handelsdocument nodig zodat de autoriteiten van andere lidstaten direct alle relevante informatie over de vervoerde dierlijke bijproducten kunnen inzien. Dit kan onder meer van belang zijn als er iets misgaat met het transport in die andere lidstaat, bijvoorbeeld een verkeersongeluk. Weliswaar is er bij dit vervoer niets misgegaan maar dat neemt niet weg dat het ontbreken van een handelsdocument een risico betekende voor de volksgezondheid, diergezondheid en het milieu. Namelijk het risico dat de Belgische autoriteiten bij een calamiteit niet tijdig konden beschikken over alle relevante informatie over de mest op basis waarvan ze maatregelen konden nemen om de volks- en diergezondheid en het milieu te beschermen. Dit risico was aanwezig en is door het handelen van eiseres ook niet geringer geworden. Eiseres wijst in dat kader op het (in Nederland gebruikelijke) VDM-formulier dat de chauffeur wel bij zich had, maar op de zitting is vastgesteld dat dit formulier niet alle relevante informatie bevatte, zo ontbrak de vermelding van de mestcode.
Boetezaak 201505745 (geen aanduiding op vervoermiddel bij vervoer afvalwater)
10.1.
In het rapport van bevindingen van 25 november 2015 schrijven twee toezichthouders van de NVWA dat zij op 15 augustus 2015 een tankwagen met voertuig van eiseres zagen rijden op de snelweg bij Bladel. Zij hebben daarop het voertuig laten stoppen en gecontroleerd. Daarbij constateerden de toezichthouders dat de tankwagen met afvalwater lekte en dat aan het voertuig geen etiket zat in de kleur zwart (dat de categorie dierlijke bijproducten aangeeft) en met de tekst “uitsluitend geschikt voor verwijdering”. Na het afleggen van een verklaring haalde de chauffeur uit de cabine van het voertuig een dergelijk etiket.
10.2.
Op basis van dit rapport heeft verweerder in het besluit van 24 december 2015 vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbaar feit heeft gepleegd:
“De exploitant zag er niet op toe dat dierlijke bijproducten en afgeleide producten voldeden aan de eisen inzake verzameling, vervoer en identificatie.”
Dit is een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling dierlijke producten en gelezen in samenhang met artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, en Bijlage VIII, Hoofdstuk II, punt 1, sub i, en punt 2, aanhef en onder a en b, sub iii, van Verordening 142/2011.
Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 5.000,-. Het standaardboetebedrag voor deze overtreding is € 2.500,- maar verweerder heeft de boete verhoogd omdat sprake is van recidive, waarbij verweerder verwijst naar de boete die in boetezaak 201404439 is opgelegd.
11. Eiseres betoogt in de boetezaak 201505745 dat de boete aan de verkeerde persoon is opgelegd; niet eiseres maar Rendac Son is de exploitant genoemd in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van Verordening 142/2011. Daarnaast heeft verweerder het over vervoer van kippenmest terwijl het om afvalwater ging. Ook voert eiseres aan dat de wagen in Nederland is gecontroleerd maar dat in Nederland nog geen sticker vereist was, dat geldt pas in België. Daarnaast kan eiseres niet worden verweten dat de chauffeur was vergeten de betreffende sticker, die eiseres aan hem had meegegeven, op de container aan te brengen; dit moet in elk geval leiden tot matiging van de boete. Ook had de boete moeten worden gematigd omdat het ontbreken van de sticker niet tot een risico of gevolgen voor de volksgezondheid, diergezondheid of milieu heeft geleid, aldus eiseres.
11.1.
Voor de rechtbank is duidelijk dat het hier gaat om vervoer van afvalwater en niet van kippenmest. Dit blijkt uit het rapport van bevindingen. Alleen in het bestreden besluit wordt één keer tussen haakjes abusievelijk vermeld dat het om kippenmest zou gaan, maar dat beschouwt de rechtbank als een kennelijke verschrijving. Uit alle andere tekst van het bestreden besluit blijkt duidelijk dat het om afvalwater gaat.
11.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht vastgesteld dat bij dit vervoer van afvalwater de eisen van Bijlage VIII, Hoofdstuk II, punt 1, onder c, sub i, en punt 2, aanhef en onder a en b, sub iii, van Verordening 142/2011 niet zijn nageleefd. Op grond van die voorschriften moest in deze zaak bij het vervoer van het afvalwater het vervoermiddel zijn gemarkeerd of een etiket bevatten met de kleur zwart en moest op een etiket op het voertuig duidelijk zijn aangegeven dat het ging om categorie 1-materiaal en de tekst “uitsluitend geschikt voor verwijdering”. Eiseres heeft niet betwist dat al deze aanduidingen op het voertuig met afvalwater ontbraken. Dat dit is geconstateerd in Nederland is niet relevant. In punt 2 van Hoofdstuk II, Bijlage VIII, van Verordening 142/2011 is geen enkele uitzondering gemaakt voor vervoer binnen een lidstaat. De eisen van punt 2 (in dit geval: aanduiding categorie 1-materiaal en “uitsluitend geschikt voor verwijdering”) gelden dus ook bij vervoer binnen Nederland. In punt 1, onder c, van Hoofdstuk II, Bijlage VIII, van Verordening 142/2011 staat wel dat het gaat om dierlijke bijproducten die van een lidstaat naar een andere lidstaat worden verzonden, maar eiseres betwist niet dat sprake was van vervoer van Nederland naar België. Verder volgt uit de tekst van dit voorschrift duidelijk dat de markering of het etiket met de kleur zwart voor de gehele duur van het vervoer aanwezig moet zijn. Dit is dus al tijdens het vervoer in Nederland.
11.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiseres terecht als overtreder aangemerkt. Eiseres erkent dat het haar vervoermiddelen waren en op het handelsdocument staat dat eiseres de vervoerder is. Uit artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van Verordening 142/2011 volgt dat exploitanten bij vervoer van dierlijke bijproducten moeten voldoen aan bepaalde voorschriften in bijlage VIII. Verordening 142/2011 is een uitvoering van Verordening 1069/2009 en daarin is exploitant (in artikel 3, onder 11) gedefinieerd als: “de natuurlijke of rechtspersonen die de feitelijke controle hebben over een dierlijk bijproduct of een afgeleid product, waaronder vervoerders, handelaren en gebruikers”. Eiseres vervoerde het dierlijke bijproduct en had dus de feitelijke controle daarover. Zij is dus de exploitant waartoe artikel 17 van Verordening 142/2011 zich richt.
11.4.
Bovendien kan de overtreding eiseres worden verweten. Vaststaat dat de normale bedrijfsvoering van eiseres onder meer bestaat uit het vervoer van dierlijke bijproducten en dat de gedraging in die sfeer heeft plaatsgevonden. Zoals volgt uit onder meer de uitspraken ECLI:NL:CBB:2014:222 en ECLI:NL:CBB:2021:794 kan de overtreding in dat geval in beginsel aan eiseres worden toegerekend. Eiseres dient als transporteur erop toe te zien dat bij het transport van dierlijke bijproducten, uitgevoerd door haar medewerkers, aan alle voorwaarden wordt voldaan. Zij stelt haar chauffeurs voldoende te instrueren en ook de benodigde stickers en etiketten te verschaffen, maar die algemene stelling over haar bedrijfsvoering maakt niet dat haar geen verwijt van de betreffende overtreding kan worden gemaakt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij alles heeft gedaan wat in haar macht lag om ervoor te zorgen dat bij dit transport aan de eisen werd voldaan.
11.5.
Daarnaast heeft verweerder in deze boetezaak terecht geen reden gezien voor halvering van de boete op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving. In dit geval was op het voertuig geen enkele aanduiding aangebracht over het categorie 1-materiaal dat werd vervoerd. Zoals verweerder heeft toegelicht moet altijd direct duidelijk zijn wat voor materiaal er in een voertuig zit, vanwege het risico op een uitbraak van een besmettelijke ziekte. Daarnaast is een aanduiding belangrijk zodat, als er wat gebeurt bij het transport, er direct op de goede manier kan worden ingegrepen. Weliswaar is er in dit geval niets misgegaan maar dat neemt niet weg dat het ontbreken van de aanduidingen op het voertuig een risico betekende voor de volksgezondheid, diergezondheid en het milieu. Dit risico wordt niet teniet gedaan door de omstandigheid dat in het voertuig wel vervoersdocumenten en een zwarte sticker aanwezig waren. Juist met een aanduiding op het voertuig is direct duidelijk wat er wordt vervoerd en kan er direct juist worden gehandeld bij calamiteiten. Op dit voertuig ontbrak iedere aanduiding dat categorie 1-materiaal werd vervoerd en daardoor bestond het risico dat vanwege onwetendheid rondom dit transport verkeerd zou worden gehandeld, zodanig dat het een gevaar voor de volksgezondheid, diergezondheid of het milieu betekende.
Boetezaak 201703355 (kippenmest niet afgedekt en geen aanduiding op vervoermiddel)
12.1.
In het rapport van bevindingen van 8 mei 2017 schrijven drie toezichthouders van de NVWA dat zij bij een Integrale Transport Controle op 28 maart 2017 een voertuig van eiseres met container en daaraan gekoppeld een aanhanger met container hebben gecontroleerd. Volgens de toezichthouder was de voorste container met kippenmest niet afgedekt en was het vervoermiddel niet voorzien van een aanduiding categorie 2 en opschrift “mest”.
12.2.
Op basis van dit rapport heeft verweerder in het besluit van 4 augustus 2017 vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“De exploitant zag er niet op toe dat dierlijke bijproducten en afgeleide producten voldeden aan de eisen inzake verzameling, vervoer en identificatie van bijlage VIII van Verordening 142/2011. Dierlijke bijproducten, categorie 2 materiaal (kippenmest) werd onafgedekt vervoerd en op het vervoersmiddel was geen aanduiding categorie 2 aanwezig.”
Dit is een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling dierlijke producten en gelezen in samenhang met artikel 17, eerste lid, en Bijlage VIII, Hoofdstuk I, punt 1 en Hoofdstuk II, punt 1, onder a, en punt 2, onder a en b, van Verordening 142/2011, gelet op artikel 21, eerste lid, van Verordening 1069/2009.
Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 7.500,-. Het standaardboetebedrag voor deze overtreding is € 2.500,- maar verweerder heeft de boete verhoogd omdat sprake is van recidive, waarbij verweerder verwijst naar de boete die is opgelegd in boetezaak 201505745.
13. Eiseres betoogt in deze boetezaak dat de boete aan de verkeerde persoon is opgelegd; niet eiseres maar Rendac Son is de exploitant genoemd in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van Verordening 142/2011. Ook voert eiseres aan dat haar niet kan worden verweten dat de chauffeur de sticker niet heeft aangebracht en het voertuig niet was afgedekt terwijl de materialen daarvoor aanwezig waren; dit moet in elk geval leiden tot matiging van de boete. Daarnaast had de boete moeten worden gematigd omdat het ontbreken van een sticker geen risico of gevolgen heeft voor de volksgezondheid, diergezondheid of het milieu en dit geldt ook voor het niet afdekken nu er geen enkele kippenmest verloren is gegaan of sprake was van besmette kippenmest. Bovendien ging het hier om een binnenlands transport en beschikte de chauffeur wel over een VDM-formulier.
Verder betoogt eiseres dat verweerder de boete ten onrechte heeft verhoogd vanwege recidive. Boetezaak 201505745 betreft namelijk niet eenzelfde overtreding van dezelfde specifieke bepalingen, aldus eiseres.
13.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet betwist dat op het voertuig geen aanduiding was aangebracht dat categorie 2-materiaal werd vervoerd. Dit is een overtreding van punt 1, onder a, en punt 2, onder a en b, van Hoofdstuk II, Bijlage VIII, van Verordening 142/2011. Deze voorschriften bevatten op zichzelf geen enkele uitzondering voor binnenlands transport. In punt 3 tot en met 6 van hetzelfde hoofdstuk zijn wel mogelijkheden opgenomen voor de lidstaten om in bepaalde gevallen van punt 1 en 2 af te wijken, maar verweerder heeft dergelijke uitzonderingen voor zover hier relevant niet gemaakt in nationale wet- of regelgeving. Ook bij het vervoer van mest binnen Nederland, zoals hier het geval, moest eiseres dus voldoen aan het voorschrift dat een aanduiding moet worden aangebracht op het voertuig dat er categorie 2- materiaal werd vervoerd. Daarnaast heeft eiseres ook niet betwist dat het voertuig met mest niet (volledig) was afgedekt. Dit is een overtreding van punt 1, Hoofdstuk I, Bijlage VIII, van Verordening 142/2011. Ook dit voorschrift bevat geen uitzondering voor binnenlands vervoer. Verweerder heeft in deze boetezaak dus terecht de overtreding vastgesteld.
13.2.
Bovendien heeft verweerder eiseres terecht als overtreder aangemerkt. Daartoe verwijst de rechtbank naar wat zij hiervoor onder 11.3 heeft overwogen. Ook in dit geval staat vast dat eiseres de vervoerder was.
13.3.
Daarnaast kan de overtreding eiseres worden verweten. De rechtbank verwijst hierbij naar wat zij onder 11.4 heeft overwogen. Ook in deze zaak heeft de gedraging in de sfeer van de normale bedrijfsvoering van eiseres plaatsgevonden en heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij er alles aan heeft gedaan om ervoor te zorgen dat bij dit transport aan de eisen werd voldaan.
13.4.
Voor halvering van de boete op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving heeft verweerder ook in deze boetezaak terecht geen aanleiding gezien.
Zoals onder 11.5 is overwogen betekent het ontbreken van een aanduiding op het voertuig een risico voor de volksgezondheid, diergezondheid en het milieu en dit risico wordt niet teniet gedaan door de omstandigheid dat in het voertuig wel een VDM-formulier en de vereiste aanduiding aanwezig waren. Daarbij is op de zitting vastgesteld dat dit VDM-formulier niet alle relevante informatie bevatte, zo ontbrak ook hier de vermelding van de mestcode.
Ook het niet volledig afdekken van de mest in het voertuig betekent een risico voor de diergezondheid en het milieu. Door het rijden met een voertuig waar mest uit kan vallen bestaat het risico op verspreiding van besmettelijke dierziektes. Dat er geen mest is verloren staat niet vast, maar ook dan zou dat niet afdoen aan het risico bij het niet afdekken van dit categorie 2-materiaal bestaat.
13.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de boete ook terecht verhoogd vanwege recidive. Op grond van artikel 2.5, eerste lid, van het Besluit handhaving wordt de boete verhoogd als ten tijde van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerdere boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden. In de Nota van Toelichting bij dit besluit (Staatsblad 2012, 603) staat dat dit voorschrift is beperkt tot gevallen waarin hetzelfde voorschrift opnieuw wordt overtreden. Daarvan is in dit geval sprake. Zowel in boetezaak 201505745 als boetezaak 201703355 gaat het (onder andere) om een overtreding van artikel 17, eerste lid, en punt 1 en 2, Hoofdstuk II, Bijlage VIII, van Verordening 142/2011, gelezen in samenhang met artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling dierlijke producten. Dat eiseres in boetezaak 201703355 naast het niet aanbrengen van een aanduiding op de wagen ook nog de mest niet had afgedekt maakt dat niet anders. Het ontbreken van de aanduiding betrof eenzelfde overtreding als in boetezaak 201505745 en reeds daarom kon de boete worden verhoogd. Dat het ging om internationaal versus binnenlands transport maakt ook geen verschil, het gaat immers in beide gevallen om overtreding van dezelfde voorschriften in Verordening 142/2011.
Redelijke termijn
14. Eiseres betoogt dat de redelijke termijn is overschreden en verzoekt om schadevergoeding.
14.1.
Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2016:252 en ECLI:NL:CBB:2020:594) geldt in niet-punitieve procedures als uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Dit behoudens factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten. De termijn vangt in de regel aan met de ontvangst van het bezwaarschrift. Als uitgangspunt geldt een schadevergoeding van € 500,- per half jaar overschrijding.
14.2.
Verweerder heeft het bezwaarschrift op 25 mei 2020 ontvangen. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met bijna 3 maanden overschreden. Van factoren die maken dat deze overschrijding gerechtvaardigd zou zijn, is de rechtbank niet gebleken. Eiseres heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 500,-. Voor de toerekening is van belang dat de bestuurlijke fase afgerond 2 maanden te lang heeft geduurd en de rechterlijke fase bijna een maand. De rechtbank verdeelt de te betalen schadevergoeding evenredig en veroordeelt verweerder tot betaling van € 333,- (2/3 x € 500,-) aan eiseres en de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van € 167,- (1/3 x € 500,-) aan eiseres.

Conclusie en gevolgen

15. Uit al het voorgaande volgt dat het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit ongegrond is. Wel wordt aan eiseres een schadevergoeding toegekend omdat de redelijke termijn is overschreden.
16. Gelet op het onder 7.1 geconstateerde gebrek (schending van de hoorplicht) moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van de kosten die zij in verband met dit beroep heeft moeten maken. De vergoeding van de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1). Daarnaast wordt, conform opgave van eiseres, een vergoeding toegekend van € 4,70 voor de kosten van het opvragen van uittreksels bij de Kamer van Koophandel. De totaal door verweerder te vergoeden proceskosten zijn dus € 1.522,70.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van een schadevergoeding van € 167,- aan eiseres;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van een schadevergoeding van € 333,- aan eiseres;
  • bepaalt dat verweerder € 360,- aan griffierecht aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.522,70 aan proceskosten van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.