ECLI:NL:RBROT:2022:7254

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
ROT 20/4588 en ROT 20/4589
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitschrijving uit de Basisregistratie Personen en de gevolgen daarvan voor de eiseres en haar kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres was per 2 december 2019 uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (brp) en haar minderjarige kinderen per 10 januari 2020. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze uitschrijvingen, die door verweerder ongegrond zijn verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen in augustus 2021 en maart 2022, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen feitelijke verblijfplaats van eiseres en haar kinderen bekend was, en dat eiseres geen aangifte van adreswijziging had gedaan. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eiseres niet op het opgegeven adres woonde, mede op basis van getuigenverklaringen van buren en het feit dat eiseres herhaaldelijk niet op het adres was aangetroffen. Eiseres heeft betoogd dat zij wel degelijk op het adres woonde en dat de uitschrijving in strijd met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) was, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de besluiten tot uitschrijving rechtmatig waren en dat eiseres geen recht had op een briefadres, omdat zij geen feitelijke woonplaats had. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 20/4588 en ROT 20/4589

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M.J.G. Schroeder),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Met het besluit van 23 maart 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiseres per 2 december 2019 uitgeschreven uit de Basisregistratie personen (hierna: brp).
Met drie besluiten van 23 maart 2020 (de primaire besluiten II) heeft verweerder de minderjarige kinderen van eiseres, [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] , per 10 januari 2020 uitgeschreven uit de brp.
Met twee besluiten van 20 juli 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit I en de primaire besluiten II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld. Het beroep met zaaknummer ROT 20/4588 ziet op de uitschrijving van eiseres, het beroep met zaaknummer ROT 20/4589 ziet op de uitschrijving van de kinderen van eiseres.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2021 op een zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.A.M. Badel en mr. N. Roche. Het onderzoek ter zitting is geschorst, omdat ter zitting is gebleken dat het dossier niet compleet was.
Verweerder heeft nadere stukken ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Op 26 februari 2019 is bij Stichting Woonbron (hierna: Woonbron), verhuurder van de woning van eiseres, een melding binnengekomen van een medewerker van Evides dat niemand is aangetroffen op het adres [adres] te Pernis, Rotterdam (hierna: de woning), dat er een stapel post ligt en dat de buren hebben verklaard dat er al twee jaar niemand woont. Op 27 februari 2019 is door Woonbron een huisbezoek afgelegd, waarbij niemand is aangetroffen. Woonbron heeft een verzoek om contact op te nemen achtergelaten en eiseres heeft hier niet op gereageerd. Op 7 maart 2019 is nogmaals een huisbezoek afgelegd, waarbij niemand is aangetroffen. Bij e-mail van 25 maart 2019 heeft Woonbron eiseres verzocht om contact op te nemen. Eiseres heeft op 25 maart 2019 gebeld en aangegeven dat zij een half jaar in een revalidatiecentrum heeft verbleven, maar nu weer woonachtig is in de woning. Op 10 april 2019 en op 27 april 2019 heeft Woonbron huisbezoeken afgelegd, waarbij niemand is aangetroffen. Bij e-mail van 22 november 2019 heeft Woonbron een dossier schending zelfbewoningsplicht aangeboden aan het Centraal Meldpunt Persoonsgegevens van de gemeente Rotterdam.
1.2
Verweerder is vervolgens op 2 december 2019 een adresonderzoek gestart. Na telefonisch contact met eiseres heeft verweerder bij brief van 2 december 2019 een “Voornemen uitschrijving BRP” naar de woning gezonden. Op 17 december 2019 heeft eiseres het door haar ondertekende “Formulier verklaring woonadres”, waarop zij heeft vermeld woonachtig te zijn in de woning, naar verweerder verzonden. Bij brieven van 10 januari 2020 heeft verweerder een “Voornemen uitschrijving BRP” ten aanzien van de drie kinderen van eiseres naar de woning gezonden.
1.3
Bij brief van 10 februari 2020 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat haar adresgegevens in onderzoek zijn gesteld, dat is gestart met een onderzoek naar haar huidige verblijfplaats en dat ambtenaren van de gemeente Rotterdam diverse keren onaangekondigd bij de woning zijn geweest, op verschillende tijdstippen, waarbij eiseres niet is aangetroffen. In de brief staat verder dat verweerder op grond van artikel 2.47 van de Wet Basisregistratie Personen (hierna: Wet brp) gegevens vordert waaruit duidelijk blijkt dat eiseres op het adres een huishouden voert. Verweerder heeft op 24 februari 2020 een rappelbrief gestuurd, omdat eiseres niet op de brief van 10 januari 2020 heeft gereageerd. Op 25 februari 2020 heeft eiseres opnieuw verklaard dat zij in de woning woonachtig is.
2. Verweerder heeft eiseres per 2 december 2019 en haar kinderen per 10 januari 2020 uitgeschreven uit de brp, omdat eiseres geen aangifte van adreswijziging heeft doorgegeven aan de gemeente en er na onderzoek geen feitelijke verblijfplaats van haar en haar kinderen bekend is. Deze besluiten zijn op 2 april 2020 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
3.1
De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 26 januari 2022 (ROT 21/1057 en ROT 21/3928) overwogen dat eiseres met ingang van 29 juni 2020 (tot 22 september 2021, omdat eiseres vanaf die datum naar de gemeente Nissewaard is verhuisd) weer ingeschreven moet worden op het adres van de woning. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat eiseres en haar kinderen weer zijn ingeschreven of zullen worden ingeschreven vanaf 29 juni 2020. Gelet hierop, hebben deze beroepen enkel nog betrekking op de periode 2 december 2019 tot 29 juni 2020 (eiseres) respectievelijk 10 januari 2020 tot 29 juni 2020 (de kinderen van eiseres).
3.2
De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres nog
procesbelang heeft bij haar beroepen. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij belang heeft bij een oordeel over de bestreden besluiten, omdat zij hierdoor schade heeft geleden. Zij is onder andere toeslagen kwijtgeraakt en zij had geen recht meer op bepaalde regelingen. Ook zijn haar medische klachten verergerd. De rechtbank is van oordeel dat eiseres hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij procesbelang heeft.
4.1
Op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zendt het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag van verzending van het beroepschrift aan hem de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en kan hij binnen diezelfde termijn een verweerschrift indienen.
4.2
Eiseres heeft betoogd dat de rechtbank het verweerschrift buiten beschouwing moet laten, dan wel het vooronderzoek moet heropenen, omdat het verweerschrift te laat is ingediend.
4.3
De rechtbank ziet geen aanleiding het verweerschrift buiten beschouwing te laten of het vooronderzoek te heropenen. Verweerder is niet verplicht om een verweerschrift in te dienen. Aanvankelijk heeft verweerder geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft verweerder bij brief van 9 juli 2021 verzocht om binnen een termijn van vier weken een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft het verweerschrift ingediend op 30 juli 2021, dus binnen de gestelde termijn. Verder heeft eiseres, gelet op de periode tussen de datum waarop de rechtbank het verweerschrift aan de gemachtigde van eiseres heeft doorgestuurd (2 augustus 2021) en de data van de zittingen (19 augustus 2021 en 4 maart 2022) voldoende tijd gehad om van het stuk kennis te nemen en hierop te reageren, zodat zij niet in haar belangen is geschaad.
5. Voor de verdere relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
6.1
Eiseres heeft betoogd dat verweerder in strijd met de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) heeft gehandeld doordat hij zonder deugdelijke grondslag medische persoonsgegevens heeft gevorderd en verwerkt. In de brief van 10 februari 2020 en in de rappelbrief van 24 februari 2020 heeft verweerder namelijk “bewijzen omtrent doktersafspraken, tandartsafspraken, ziekenhuisbezoeken” gevorderd.
Verder moet de emailwisseling met Woonbron, waarin verweerder informatie over het lopende adresonderzoek heeft gedeeld, als strijdig met de AVG worden aangemerkt.
6.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Ook als eiseres zou moeten worden gevolgd in haar stellingen dat verweerder in strijd met de AVG heeft gehandeld, betekent dat nog niet dat de besluiten tot uitschrijving onrechtmatig zijn. Hierbij is van belang dat niet gebleken is dat de besluiten (mede) op de naar aanleiding van de vordering overgelegde stukken of naar aanleiding van de e-mailwisseling met Woonbron zijn gebaseerd.
7.1
Eiseres heeft verder het volgende aangevoerd. Verweerder heeft ten onrechte algeheel vertrek van haar en haar kinderen aangenomen. Gelet op de uitgebreide communicatie tussen eiseres en verweerder kon er geen twijfel over bestaan dat eiseres niet uit Rotterdam was vertrokken. Het was verweerder bekend dat de kinderen waren ingeschreven op scholen in Rotterdam en Schiedam. Eiseres heeft in persoon stukken ingediend bij verweerder, ontving haar post op het adres van de woning en heeft steeds met verweerder gebeld. Ook had verweerder de gegevens die in het kader van de Participatiewet bij hem bekend waren, bij het onderzoek moeten betrekken. In het kader van allerlei andere wetten (de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Wet op de huurtoeslag, de Participatiewet, de Algemene Kinderbijslagwet en de Kieswet) wordt aangenomen dat eiseres in Rotterdam woont en daarom kan verweerder niet volhouden dat eiseres volgens de Wet brp niet in Rotterdam woont. Verweerder gaat ervan uit dat de kinderen van eiseres tot 10 januari 2020 in de woning woonplaats hebben gehad, dus had eiseres in ieder geval niet eerder dan 10 januari 2020 uitgeschreven mogen worden, aldus eiseres.
7.2
Het doel van de Wet brp is dat de in de brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de brp gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. Bij de toepassing van de Wet brp dient aan de hand van alle waarneembare omstandigheden te worden beoordeeld waar iemand woont. De plaats waar de betrokkene ’s nachts pleegt te slapen kan daarbij een grote betekenis hebben. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1996.
7.3
In de brp kan een ingezetene worden ingeschreven op een woonadres of, indien dat ontbreekt, op een briefadres. In artikel 2.22 van de Wet brp is bepaald wanneer verweerder iemand ambtshalve moet uitschrijven als ingezetene uit de brp. Er zijn drie cumulatieve voorwaarden: i) de ingezetene kan niet worden bereikt, ii) van hem is geen aangifte van wijziging van adres of van vertrek ontvangen en iii) na gedegen onderzoek kunnen geen gegevens over hem worden achterhaald over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:59). De Circulaire Adresonderzoek BRP (hierna: Circulaire) geeft nadere aandachtspunten bij het uitvoeren van een gedegen onderzoek. De eerste actie is in beginsel het benaderen van de betrokkene en het wijzen op de plicht om aangifte te doen van adres en verblijf of adreswijziging. Als de betrokkene niet verschijnt of reageert, geen aangifte van verhuizing of vertrek doet of wel reageert, maar uit die reactie niet kan worden afgeleid op welk adres hij nu wel woont, dan is dat aanleiding om het adresonderzoek uit te breiden. De twee mogelijkheden voor uitbreiding van het adresonderzoek zijn het inwinnen van informatie bij andere bronnen en feitelijk onderzoek ter plaatse uitvoeren.
7.4
Eiseres heeft geen wijziging van adres of vertrek doorgegeven, zodat daarmee in elk geval aan de tweede voorwaarde van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp is voldaan.
7.5
Verweerder heeft bij het adresonderzoek, in overeenstemming met de Circulaire, eiseres benaderd en haar gewezen op de plicht om aangifte te doen van adres en verblijf of adreswijziging. Vervolgens is verweerder overgegaan tot uitbreiding van het adresonderzoek. Verweerder heeft gekozen voor een feitelijk onderzoek ter plaatse, en ook zijn verschillende andere bronnen geraadpleegd. De rechtbank oordeelt dat een gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden. Van belang is verder dat, zoals volgt uit de rechtspraak van de Afdeling, een persoon als onbereikbaar wordt aangemerkt, indien de ingezetene niet bereikbaar is op het adres waar hij woont. Indien een ingezetene weliswaar telefonisch of via e-mail bereikbaar is, doch weigert een adres te doen registreren of zelfs weigert enige verblijfplaats kenbaar te maken, is hij in zoverre onbereikbaar (zie de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:354).
7.6
Hoewel eiseres heeft verklaard dat zij in de woning woonde, en dit ook in het “Formulier verklaring woonadres” heeft vermeld, heeft verweerder dit niet doorslaggevend hoeven achten. Eiseres heeft bij die verklaring, en ook later in de procedure, geen toereikend bewijs overgelegd van haar stelling dat zij daar daadwerkelijk woonde, ook niet van haar stelling dat zij in de woning overnachtte. De stukken die eiseres op 25 maart 2020 heeft ingediend, tonen ook niet aan dat zij daadwerkelijk woonachtig was in de woning. Niet gebleken is dat de stukken die eiseres bij verweerder heeft ingediend in het kader van de Participatiewet, dit wel aantonen. Dat verschillende instanties brieven naar het door eiseres opgegeven adres hebben gestuurd, betekent niet dat eiseres daar feitelijk woonde. Instanties gaan immers uit van het door eiseres opgegeven adres of van het laatst bekende adres in de brp (zie de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3499). Omdat eiseres herhaaldelijk niet in de woning is aangetroffen, de buren hebben verklaard dat eiseres niet in de woning woonde en de woning een onbewoonde indruk maakte, heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat eiseres niet op het adres woonde. Dat eiseres nog in persoon stukken heeft ingediend bij verweerder, doet hier niet aan af, omdat daaruit niet blijkt dat zij daadwerkelijk op het adres woonde (zie de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1036). Verder betekent het feit dat andere bestuursorganen (en verweerder zelf in het kader van de Participatiewet) er – uiteindelijk – wel van zijn uitgegaan dat eiseres in de woning woonde, nog niet dat verweerder ook in het kader van de brp tot deze conclusie diende te komen. Hierbij is van belang dat bij uitstek de in de brp vermelde gegevens betrouwbaar en duidelijk moeten zijn (zie hiervoor in 7.2). Gelet op het vorenstaande is voldaan aan de drie cumulatieve vereisten van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp en heeft verweerder terecht de bijhouding van de persoonslijst van eiseres in de brp opgeschort.
7.7
De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat zij pas vanaf 10 januari 2020 uitgeschreven had mogen worden. Op grond van artikel 2.22, tweede lid, van de Wet brp, wordt als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres de dag genomen waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt. Dit voornemen is op 2 december 2019 aan eiseres bekendgemaakt, en dus moest verweerder eiseres per 2 december 2019 uitschrijven. Ten aanzien van haar kinderen is het voornemen pas op 10 januari 2020 bekendgemaakt. Dit verklaart waarom de kinderen later dan eiseres zijn uitgeschreven.
7.8
Eiseres voert aan dat verweerder haar en haar kinderen in ieder geval een briefadres of een puntadres had moeten toekennen. Op grond van artikel 2.23 van de Wet brp kan een briefadres alleen in de brp worden geregistreerd als een woonadres ontbreekt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen briefadres geregistreerd hoefde te worden, aangezien eiseres stelt dat zij een woonadres heeft en een briefadres niet hetzelfde adres kan zijn als het (gestelde) woonadres. Daarnaast is in de Wet brp een briefadres het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen (artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder p). Eiseres kan op het adres van de woning geen geschriften in ontvangst nemen, omdat er niemand structureel op dit adres verblijft en op het adres een briefadresgever woonachtig moet zijn, die zich verantwoordelijk moet stellen voor de ontvangst van de poststukken. Het af en toe legen van de brievenbus kan niet worden gelijkgesteld met het in ontvangst nemen van geschriften. Ook doet het versturen van post door de gemeente naar dit adres hier niet aan af omdat, in het geval geen ander adres bekend is, het laatst bekende adres wordt gebruikt (zie de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:59). Verder heeft verweerder voldoende toegelicht dat de Wet brp en de Circulaire geen grondslag bieden voor het registreren van een puntadres.
8. De conclusie van het vorenstaande is dat het beroep ongegrond is.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage: juridisch kader
De Wet basisregistratie personen luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
o. het woonadres:
1° het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
2° het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten.
p. het briefadres:
het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen;
(…)
Artikel 2.22
1. Indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
2. Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres wordt de dag opgenomen waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt.
Artikel 2.23
1. Indien het woonadres ontbreekt dan wel artikel 2.40 of artikel 2.41 van toepassing is, wordt op aangifte een briefadres opgenomen.
2. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd ambtshalve een briefadres op te nemen indien het woonadres ontbreekt en geen aangifte wordt gedaan van een briefadres. Het college neemt ambtshalve geen briefadres op dan met instemming van de briefadresgever.
De Circulaire Adresonderzoek BRP 1 november 2018 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Aandachtspunten bij het starten en de uitvoering van een adresonderzoek
(…)
C. Het adresonderzoek
(…)
2. – Aanschrijven van de personen
Als gekozen wordt voor het aanschrijven van de persoon om deze te wijzen op de plicht aangifte te doen van adreswijziging, dan kan de brief verzonden worden naar het laatst bekende adres in de BRP. In de brief kan de gemeente waarschuwen voor een bestuurlijke boete als de persoon niet aan zijn aangifteplicht voldoet. Mogelijk wordt de post doorgestuurd via een verhuisservice naar het nieuwe adres en heeft de persoon vergeten zijn verhuizing door te geven. Een vermoedelijk nieuw adres dat bijvoorbeeld door een afnemer gemeld is via de terugmeldvoorziening kan hiervoor ook gebruikt worden. In afwachting van een reactie van de persoon binnen de gegeven termijn in de brief, kan de gemeente al verder gaan met het onderzoek. Als de persoon niet reageert, of als de reactie niet leidt tot een andere beslissing, moet het adresonderzoek in elk geval verder vervolgd worden.
Bij twijfel over de juistheid van informatie kan de gemeente de persoon om bewijs vragen. Twijfelt de gemeente na inlevering van het bewijs nog steeds, dan wordt het onderzoek vervolgd. Als uit de informatie blijkt dat hij nog steeds woont op het adres in de BRP, dan wordt het adresonderzoek beëindigd.
Als evident is dat persoon niet meer woont op het adres dat in de BRP opgenomen is, dan kan de gemeente in de brief het voornemen tot het ambtshalve wijzigen van de verblijfplaats opnemen (het voornemen tot opschorten van de bijhouding).
Als de persoon naar aanleiding van de brief aangifte van verhuizing doet, wordt zijn aangifte verwerkt.
3. – Beslissen over vervolg adresonderzoek
Het doel van het onderzoek is om de feitelijke verblijfplaats van de persoon te achterhalen en de BRP op orde te brengen (of te voorkomen dat er foute adresinschrijvingen in de BRP komen). Daarvoor is het belangrijk om verder te kijken dan het adres in de BRP. Op eigen initiatief kan contact opgenomen worden met de organisatie die de terugmelding heeft gedaan (of een andere organisatie) voor meer informatie. Als het nodig is, kan de BRP-toezichthouder zijn bevoegdheden aanwenden.
Ook kan internetonderzoek of onderzoek via social media worden gedaan. Specifieke kenmerken van een persoon kunnen aanleiding zijn om de aandacht te richten op een bepaalde instantie om informatie op te vragen over een eventuele nieuwe verblijfplaats. Bijvoorbeeld DUO met betrekking tot studenten.
Informatie kan ook ingewonnen worden bij afdelingen van de gemeente zoals het sociaal domein, financiën of de leerplichtambtenaar. Dit kan op ad hoc basis, maar het is aan te bevelen om afspraken te maken over een structurele methode van informatie-uitwisseling. Dit kan bijvoorbeeld in een regulier casusoverleg. Daarin kunnen specifieke adressen en/of personen multidisciplinair besproken worden en kan het resultaat van het BRP-adresonderzoek teruggekoppeld worden.
Om het feitelijke adres van de persoon te achterhalen wordt als hoofdregel aanbevolen ten minste twee verschillende bronnen te raadplegen. Bijvoorbeeld nutsbedrijven, woningbouwcorporaties, woningeigenaren, werkgevers, uitkeringsinstanties en ziektekostenverzekeraars. Hiervan kan zowel in positieve als in negatieve zin worden afgeweken, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het is ter beoordeling van de gemeenten om dit te bepalen. De gemeente moet de afweging wel motiveren en vastleggen in het onderzoeksdossier.
Soms heeft de gemeente zelf, of een andere overheidsorganisatie, al zorgvuldig onderzoek uitgevoerd naar de verblijfplaats van de betrokken persoon voordat het gegeven in de BRP in onderzoek is geplaatst. Het adresonderzoek van een gemeente op grond van de BRP kan daar dan gebruik van maken. Denk bijvoorbeeld aan een overheidsorganisatie dat bij een huisbezoek heeft geconstateerd dat de betrokkene niet langer woont op het adres dat in de BRP als woonadres is opgenomen. De gemeente kan dit meenemen in de opzet en uitvoering van het onderzoek.
4. – Huisbezoek
Als door middel van bureauonderzoek geen aanvullende informatie achterhaald kan worden, dan is het raadzaam een huisbezoek uit te voeren. Een huisbezoek kan informatie opleveren die niet op een andere manier verkregen kan worden. Er kan bijvoorbeeld geconstateerd worden of het adres nog bewoond wordt. Navraag bij eventuele andere of nieuwe bewoners of buren kan nuttige informatie opleveren over de actuele situatie op het adres en/of over de persoon waarvan het adres in onderzoek staat.
(…)
Beslissingen naar aanleiding van het adresonderzoek
(…)
7. – Adres onbekend
Als het resultaat van het adresonderzoek is dat er geen nieuwe adresgegevens bekend zijn, dan besluit de gemeente tot ambtshalve vertrek naar het buitenland. Het voornemen kan verzonden worden aan het laatst bekende adres van de persoon in de BRP. Ook het besluit moet bekend gemaakt worden aan de persoon. Aangezien de nieuwe verblijfplaats van de persoon niet bekend is ligt het voor de hand de strekking van het besluit bekend te maken via publicatie in een huis-aan-huisblad, dagblad of het gemeenteblad op www.overheid.nl.