ECLI:NL:RBROT:2022:7388

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
9826108
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling en schadevergoeding na oplichting via identiteitsfraude

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 september 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.C. Brink, en gedaagde, die zelf procedeert. Eiseres vorderde een bedrag van € 2.262,18, vermeerderd met rente, alsook buitengerechtelijke incassokosten van € 339,33 en proceskosten. De vordering is gebaseerd op onverschuldigde betaling, omdat eiseres geld had overgemaakt aan gedaagde, nadat iemand zich voordeed als haar dochter en haar om geld vroeg. Eiseres heeft aangifte gedaan van oplichting.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2022 was gedaagde niet aanwezig. Gedaagde heeft aangevoerd dat hij zijn identiteitsbewijs, bankrekening en pincode aan derden ter beschikking had gesteld en dat hij hiervoor een vergoeding zou ontvangen, maar deze nooit heeft gekregen. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde niet heeft betwist dat er geen rechtsgrond was voor de betaling en dat hij het bedrag aan eiseres moest terugbetalen. De rente werd toegewezen, omdat gedaagde in verzuim verkeerde vanaf het moment van ontvangst van de betaling.

De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat aan alle voorwaarden voor vergoeding was voldaan. Gedaagde werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten betalen, die door de kantonrechter zijn vastgesteld op € 747,56. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat eiseres het bedrag direct kan vorderen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 9826108 / CV EXPL 22-1699
datum uitspraak: 1 september 2022 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. L.C. Brink,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 13 april 2022, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
1.2.
Op 29 augustus 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig [eiser01] en haar gemachtigde. [gedaagde01] is niet verschenen.

2..Het geschil

2.1.
[eiser01] eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 2.262,18 met rente;
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 339,33 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
[eiser01] baseert de eis primair op het volgende. Zij heeft de gevorderde bedragen aan [gedaagde01] overgemaakt nadat iemand die zich voordeed als haar dochter haar daar om had gevraagd. [eiser01] vordert het totaalbedrag als onverschuldigd betaald terug. [eiser01] heeft aangifte bij de politie gedaan van oplichting. Subsidiair vordert [eiser01] betaling van het totaalbedrag als schade die zij heeft geleden door ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde01] .
2.3.
[gedaagde01] voert aan dat hij dit niet zelf heeft gedaan, maar dat hij zijn identiteitsbewijs, bankrekening en pincode aan derden ter beschikking had gesteld. Hij zou daarvoor een bedrag van tussen de € 500,- en € 1.000,- krijgen, maar dat bedrag heeft hij nooit ontvangen. Het gevorderde bedrag is op zijn rekening gestort door [eiser01] en door de derden weer van zijn rekening afgehaald.

3..De beoordeling

3.1.
[gedaagde01] heeft niet betwist dat er geen rechtsgrond bestaat voor de betaling die [eiser01] aan hem heeft gedaan. Daarom moet hij het door [eiser01] aan hem betaalde bedrag van € 2.262,18 aan haar terugbetalen.
rente
3.2.
De rente wordt toegewezen, omdat uit de stellingen van [eiser01] volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] deze stellingen niet heeft betwist. [gedaagde01] verkeerde direct vanaf het moment van ontvangst van de betaling op 22 februari 2021 in verzuim, omdat hij ‘te kwader trouw’ was.
buitengerechtelijke incassokosten
3.3.
[gedaagde01] betwist dat hij de brief van de gemachtigde van [eiser01] van
12 november 2021 heeft ontvangen. Die brief is naar een adres in Vlaardingen gestuurd en daar heeft [gedaagde01] nooit gewoond, aldus (de moeder van) [gedaagde01] . Hierover overweegt de kantonrechter het volgende. [eiser01] heeft gebruik gemaakt van de NAW-gegevens van [gedaagde01] die zij van de Rabobank heeft gekregen. Die gegevens heeft de Rabobank pas met [eiser01] gedeeld nadat zij (Rabobank) [gedaagde01] in de gelegenheid heeft gesteld om het totaalbedrag zelf binnen drie weken aan [eiser01] terug te betalen. [gedaagde01] heeft de ontvangst van de brief waarin hem die mogelijkheid is geboden niet betwist. [gedaagde01] is niet verschenen op de mondelinge behandeling en hij heeft zijn verweer op dit punt niet onderbouwd. De brief van de gemachtigde is aangetekend verstuurd en er is getekend voor ontvangst. Gelet op deze omstandigheden wordt het verweer van [gedaagde01] verworpen. De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen.
proceskosten
3.4.
[gedaagde01] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 129,56 aan dagvaardingskosten, € 244,- aan griffierecht en € 374,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 187,- tarief). Dit is totaal € 747,56. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] ook een bedrag betalen van € 93,50. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
3.5.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4..De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te betalen € 2.601,51, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 2.262,18 vanaf 22 februari 2021 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de kant van [eiser01] tot vandaag vastgesteld op € 747,56;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en in het openbaar uitgesproken.
703