In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 september 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.C. Brink, en gedaagde, die zelf procedeert. Eiseres vorderde een bedrag van € 2.262,18, vermeerderd met rente, alsook buitengerechtelijke incassokosten van € 339,33 en proceskosten. De vordering is gebaseerd op onverschuldigde betaling, omdat eiseres geld had overgemaakt aan gedaagde, nadat iemand zich voordeed als haar dochter en haar om geld vroeg. Eiseres heeft aangifte gedaan van oplichting.
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2022 was gedaagde niet aanwezig. Gedaagde heeft aangevoerd dat hij zijn identiteitsbewijs, bankrekening en pincode aan derden ter beschikking had gesteld en dat hij hiervoor een vergoeding zou ontvangen, maar deze nooit heeft gekregen. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde niet heeft betwist dat er geen rechtsgrond was voor de betaling en dat hij het bedrag aan eiseres moest terugbetalen. De rente werd toegewezen, omdat gedaagde in verzuim verkeerde vanaf het moment van ontvangst van de betaling.
De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat aan alle voorwaarden voor vergoeding was voldaan. Gedaagde werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten betalen, die door de kantonrechter zijn vastgesteld op € 747,56. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat eiseres het bedrag direct kan vorderen, ongeacht een eventuele hoger beroep.