ECLI:NL:RBROT:2022:7418

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
9870957 \ CV EXPL 22-14419
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming bedrijfsruimte na huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder van een bedrijfsruimte. De verhuurder, aangeduid als [eiser], vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsook betaling van achterstallige huur en schadevergoeding. De huurovereenkomst was op 1 maart 2021 ingegaan en had een looptijd van vijf jaar. De huurder, aangeduid als [gedaagde], had een huurachterstand van € 4.375,00 tot en met april 2022, wat door hem werd erkend. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand een zodanige tekortkoming vormde dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. De vordering tot ontruiming werd echter afgewezen, omdat [gedaagde] het gehuurde inmiddels had ontruimd.

De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] tot schadevergoeding toegewezen, maar deze werd beperkt tot een bedrag van maximaal € 3.750,00, afhankelijk van de mogelijkheid om het gehuurde opnieuw te verhuren. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De wettelijke handelsrente werd niet toegewezen, omdat de huurovereenkomst niet als een handelsovereenkomst werd beschouwd. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [eiser] direct aanspraak kan maken op de toegewezen bedragen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9870957 \ CV EXPL 22-14419
datum uitspraak: 2 september 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser]
eiser,
gemachtigde: mr. drs. C. S. Sneevliet te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 4 mei 2022, met bijlagen;
  • het e-mailbericht van 16 juni 2022 van [gedaagde] (het antwoord);
  • de conclusie van repliek, met bijlagen aan de kant van [eiser] ;
  • het e-mailbericht van 11 augustus 2022 van [gedaagde] (de conclusie van dupliek).

2..De feiten

2.1.
Tussen [eiser] en [gedaagde] is ingaande 1 maart 2021 een huurovereenkomst tot stand gekomen voor een periode van vijf jaar met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [adres] in Brielle (hierna: het gehuurde). [gedaagde] is op basis van deze huurovereenkomst maandelijks bij vooruitbetaling een huurprijs van laatstelijk € 625,00 verschuldigd. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaar en eindigt derhalve op 1 maart 2026.
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn de ‘algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW’ van toepassing (hierna: de algemene voorwaarden). In artikel 17.1 van deze algemene voorwaarden is het volgende vermeld:
“In alle gevallen waarin verhuurder een sommatie, een ingebrekestelling of een exploot aan huurder doet uitbrengen, of in geval van procedures tegen huurder om deze tot nakoming van de huurovereenkomst of tot ontruiming te dwingen, is huurder verplicht alle daarvoor gemaakte kosten, zowel in als buiten rechte - met uitzondering van de ingevolge een definitieve rechterlijke beslissing door verhuurder te betalen proceskosten - aan verhuurder te voldoen. De gemaakte kosten worden tussen partijen bij voorbaat vastgesteld op een bedrag dat niet lager is dan het gebruikelijke tarief dat door gerechtsdeurwaarders wordt gehanteerd.”

3..Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat:
  • de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen het gehuurde te ontruimen;
  • [gedaagde] te veroordelen om aan hem te betalen € 4.375,00 aan achterstallige huur, met wettelijke handelsrente, die berekend tot 28 april 2022 € 113,69 bedraagt;
  • [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen € 625,00 voor iedere maand na april 2022 dat [gedaagde] met ontruiming van het gehuurde in gebreke blijft;
  • [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen € 3.750,00 aan schadevergoeding;
  • [gedaagde] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten van € 680,63;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser] baseert de vorderingen op het volgende.
[gedaagde] is in gebreke gebleven met tijdige en volledige betaling van de verschuldigde huurtermijnen. De huurachterstand van [gedaagde] tot en met april 2022 bedraagt
€ 4.375,00. [eiser] maakt aanspraak op dit bedrag. De hoogte van de huurachterstand, die op het moment van dagvaarden zeven maanden bedroeg, rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Doordat de huurovereenkomst uiteindelijk slechts zes maanden heeft gehuurd, heeft [eiser] schade geleden, mede gezien de investeringen die hij in het gehuurde gedaan heeft ten behoeve van [gedaagde] . Te rekenen vanaf de eerst vervallen termijn na dagvaarding bedraagt de door [eiser] geleden schade 46 huurtermijnen, coulance halve maakt [eiser] slechts aanspraak op zes huurtermijnen voor een bedrag van in totaal € 3.750,00.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de vorderingen en voert het volgende aan.
[gedaagde] erkent dat de huurachterstand tot en met april 2022 € 4.375,00 bedraagt. [gedaagde] heeft het gehuurde gehuurd om daarin hobbymatig oldtimers te restaureren. Daarnaast kocht en verkocht hij compressoren om zo de huur te kunnen betalen. Op een gegeven moment kreeg [gedaagde] echter last van medische klachten, waardoor hij hiertoe niet meer in staat was en de huur niet meer kon betalen. Dit heeft [gedaagde] ook aan [eiser] laten weten. Vervolgens is [gedaagde] overgegaan tot ontruiming van het gehuurde. Omdat [gedaagde] een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangt, is hij niet in staat de huur te betalen of een betalingsregeling met [eiser] te treffen.

4..De beoordeling

De huurachterstand

4.1.
[eiser] heeft in de dagvaarding gesteld dat de huurachterstand berekend tot en met de maand april 2022 € 4.375,00 bedraagt. [gedaagde] heeft de hoogte van de voornoemde huurachterstand erkend, zodat het gevorderde bedrag toewijsbaar is.
Ontbinding en ontruiming
4.2.
Artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het betalen van overeengekomen huur heeft daarbij te gelden als een van de essentiële verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst.
4.3.
Uit de door [eiser] overgelegde specificatie van de huurachterstand, berekend tot en met april 2022, volgt dat de huurachterstand op het moment van dagvaarden zeven maanden bedroeg. Een dergelijke huurachterstand is een zodanige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst dat deze de ontbinding daarvan rechtvaardigt. Uit de stukken blijkt bovendien dat ook [gedaagde] zo spoedig als mogelijk tot een einde van de huurovereenkomst wenst te komen. De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst zal dan ook worden toegewezen.
4.4.
Omdat [gedaagde] heeft aangevoerd en [eiser] niet heeft betwist dat [gedaagde] het gehuurde inmiddels volledig heeft leeggehaald en uit de overgelegde correspondentie blijkt dat [gedaagde] de sleutels van het gehuurde omstreeks 28 september 2021 heeft ingeleverd, heeft [eiser] geen belang meer bij ontruiming van het gehuurde zodat dit onderdeel van de vordering geen verdere beoordeling meer behoeft.
Schadevergoeding
4.5.
Wordt een huurovereenkomst geheel of gedeeltelijk ontbonden, dan is op grond van artikel 6:277 lid 1 BW de partij wier tekortkoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd, verplicht haar wederpartij de schade te vergoeden die deze lijdt, doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt. Dit betekent dat [gedaagde] vanaf de ontbinding van de huurovereenkomst tot in beginsel 1 maart 2026 aan [eiser] een schadevergoeding wegens het niet naar behoren nakomen van de huurovereenkomst moet betalen. Die schadevergoeding is vanaf de dag van ontbinding tot en met de dag dat het gehuurde aan een ander is verhuurd gelijk aan de huurprijs over die periode van € 625,00 per maand. [eiser] maakt coulance halve aanspraak op een schadevergoeding van zes huurtermijnen van in totaal € 3.750,00. Of zijn schade daadwerkelijk € 3.750,00 zal bedragen is op dit moment echter niet vast te stellen. Dat hangt namelijk onder andere af van de vraag of het [eiser] binnen die termijn van zes maanden lukt een andere huurder voor het gehuurde te vinden. Of dit gebeurt (of al is gebeurd) en zo ja wanneer, is op dit moment niet duidelijk. Over de periode na 1 mei 2022 is begroting van de door [eiser] geleden schade op grond van de beschikbare gegevens derhalve niet mogelijk. [gedaagde] wordt daarom wat de gevorderde schadevergoeding betreft ambtshalve veroordeeld tot schadevergoeding op te maken bij staat, waarbij het maximaal te betalen schadebedrag ten hoogste € 3.750,00 zal bedragen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.6.
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 680,63 (inclusief btw). In artikel 17.1 van de algemene voorwaarden is opgenomen dat [eiser] gerechtigd is om buitengerechtelijke incassokosten in rekening te brengen, die worden vastgesteld op een bedrag dat niet lager is dan het gebruikelijke tarief dat door gerechtsdeurwaarders wordt gehanteerd. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat hij kosten heeft moeten maken ter verkrijging van zijn vordering buiten rechte anders dan ter voorbereiding van de dagvaarding en ter instructie van de zaak. Het gevorderde bedrag is gelijk aan het in het Besluit voor vergoeding voor buitengerechtelijke kosten bepaalde tarief, welk tarief door gerechtsdeurwaarders wordt gehanteerd. De kantonrechter zal het gevorderde bedrag van € 562,50 dan ook toewijzen.
Rente
4.7.
[eiser] vordert vergoeding van wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over iedere vervallen en niet (volledig) betaalde huurtermijn. De wettelijke handelsrente is verschuldigd in geval van een handelsovereenkomst. Onder handelsovereenkomst wordt verstaan de overeenkomst om baat die een of meer van de partijen verplicht iets te geven of te doen en die tot stand is gekomen tussen een of meer natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf of rechtspersonen. In het onderhavige geval kan naar het oordeel van de kantonrechter niet gesproken worden van de uitoefening van een beroep of bedrijf. [gedaagde] heeft immers aangevoerd dat hij in het gehuurde hobbymatig aan oldtimers sleutelde, en daarnaast compressors verkocht om de huurpenningen van het gehuurde te kunnen betalen. Geen sprake was echter van de uitoefening van beroep of bedrijf. Dit blijkt ook uit de huurovereenkomst, waarin [gedaagde] is aangeduid als ‘particulier’. Nu geen sprake is van een “handelsovereenkomst” in de zin van artikel 6:119a BW, is de gevorderde wettelijke handelsrente niet toewijsbaar is. In plaats daarvan zal de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW worden toegewezen zoals in het dictum vermeld.
Proceskosten
4.8.
[gedaagde] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser] tot vandaag vast op € 127,43 aan dagvaardingskosten, € 244,00 aan griffierecht en € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 311,00 tarief). Dit is in totaal € 993,43. Voor kosten die [eiser] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] ook een bedrag betalen van € 124,00 (1/2 punt x € 311,00 tarief met maximum € 124,00). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van het vonnis, ingeval betekening van het vonnis nodig is in verband met het feit dat [gedaagde] niet vrijwillig aan de veroordeling voldoet. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de proceskosten wordt toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.9.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de tussen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [adres] te Brielle;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 4.375,00 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand april 2022 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het saldo vanaf 1 oktober 2021 dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot aan de dag van algehele betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tevens om aan [eiser] te betalen de somma van € 680,63 ter zake van buitengerechtelijke kosten, inclusief btw;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] , over de periode na 1 mei 2022 tot aan het moment dat [eiser] het gehuurde aan een ander heeft verhuurd, tot betaling aan [eiser] van schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met dien verstande dat die schadevergoeding maximaal € 3.750,00 zal bedragen;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiser] tot vandaag vastgesteld op € 993,43 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
54214