ECLI:NL:RBROT:2022:7425

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
9802602
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van kosten van juridische procedure over kwaliteit van stuc-/pleisterwerk

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. T. Venneman, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. S. Harpman, met betrekking tot de betaling van kosten die voortvloeien uit een juridische procedure over de kwaliteit van stuc- en pleisterwerk. De procedure is gestart met een dagvaarding op 18 maart 2022, en de mondelinge behandeling vond plaats op 29 augustus 2022. Eiser heeft een overeenkomst gesloten met een derde partij voor het aanbrengen van een pleisterlaag op een woning, maar deze derde partij was ontevreden over het geleverde werk en heeft eiser in een juridische procedure betrokken. Eiser is veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 13.464,37, en vordert nu van gedaagde de helft van de kosten die hij heeft gemaakt in deze procedure, alsook buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Gedaagde betwist de overeenkomst en de gemaakte afspraken over de kosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde de gemaakte afspraak moet nakomen en heeft eiser in het gelijk gesteld. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van € 7.748,58 aan eiser, plus rente en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 9802602 / CV EXPL 22-1469
datum uitspraak: 8 september 2022 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. T. Venneman,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S. Harpman.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 18 maart 2022, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de nadere producties van [eiser] .
1.2.
Op 29 augustus 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigden besproken.

2..De feiten

2.1.
[eiser] heeft een overeenkomst gesloten met een derde om een pleisterlaag/stuclaag op de buitengevel van een woning aan te brengen voor een aanneemsom van € 10.620,- inclusief materiaal.
2.2.
De derde is niet tevreden over het werk. Hij heeft [eiser] in een juridische procedure betrokken. [eiser] is bij vonnis van 11 mei 2021 veroordeeld om een schadevergoeding van € 13.464,37 aan de derde te betalen. De advocaatkosten van [eiser] met betrekking tot die procedure bedragen € 2.032,81.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] eist primair samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen € 7.748,58 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen € 762,40 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Subsidiair eist [eiser] dezelfde bedragen, maar op een andere grondslag. Daarom vordert [eiser] subsidiair naast de hiervoor genoemde onderdelen ontbinding van de overeenkomst tussen partijen en een verklaring voor recht dat die overeenkomst is ontbonden
3.2.
[eiser] baseert de eis primair op het volgende. [eiser] heeft met [gedaagde] afgesproken dat zij samen de opdracht zouden uitvoeren en allebei de helft van de opbrengst zouden krijgen. Dat is ook gebeurd. Naar aanleiding van de klachten van de derde over de kwaliteit van het werk, heeft [eiser] met [gedaagde] afgesproken dat ze allebei de helft van de kosten van de juridische procedure zouden betalen en een eventueel verlies samen – allebei de helft – zouden delen. [eiser] heeft in totaal afgerond € 15.497,18 (€ 13.464,37) € 2.032,81 betaald. [gedaagde] moet de helft daarvan (afgerond € 7.748,58) aan hem betalen.
Subsidiair voert [eiser] aan dat er sprake is van een tekortkoming van [gedaagde] , omdat hij de ervaren stukadoor is en niet het juiste materiaal heeft uitgekozen, althans omdat het materiaal niet op de juiste manier is aangebracht. Daarom moet [gedaagde] het door hem ontvangen geld voor de klus terugbetalen en de door [eiser] geleden schade vergoeden. [eiser] beperkt het totaalbedrag tot € 7.748,58.
3.3.
[gedaagde] voert hiertegenover aan dat er geen sprake is van een overeenkomst tussen partijen, met als consequentie dat er ook geen sprake kan zijn van een tekortkoming. Tijdens de mondelinge behandeling verklaarde [gedaagde] – in afwijking van de stellingen in zijn antwoord – dat hij (wel) samen met [eiser] de bewuste woning had gestuukt en gepleisterd, dat [eiser] hem had ingehuurd tegen een dagloon van ongeveer € 300,- en dat het kan kloppen dat hij van [eiser] € 6.875,- betaald heeft gekregen. [gedaagde] betwist dat er een afspraak is gemaakt over het dragen van de helft van de kosten die voortvloeien uit de rechtszaak. Met betrekking tot de subsidiaire vordering voert [gedaagde] aan dat er geen sprake is van verzuim.

4..De beoordeling

4.1.
Gelet op het gewijzigde standpunt van [gedaagde] , kan er thans van worden uitgegaan dat [eiser] en [gedaagde] samen aan de klus hebben gewerkt en dat [gedaagde] van de aanneemsom van € 10.620,- een bedrag van € 6.875,- van [eiser] heeft ontvangen: € 3.000,- voor door hem ingekocht materiaal en € 3.875,- voor arbeid.
4.2.
De te beantwoorden vraag is of [gedaagde] de helft van alle kosten van [eiser] die te maken hebben met de juridische procedure over de kwaliteit van het stuc-/pleisterwerk moet betalen. Die vraag wordt bevestigend beantwoord. Hierna wordt uitgelegd hoe tot dat antwoord is gekomen.
4.3.
[eiser] heeft drie verklaringen in het geding gebracht die zijn stelling dat voornoemde afspraak is gemaakt, ondersteunen. [gedaagde] wijst in zijn conclusie van antwoord op twee onjuiste data in de verklaringen en stelt zich op het standpunt dat de verklaringen daarom niet mogen worden gebruikt en ook niet mogen worden aangepast. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] een toelichting gegeven op de verklaringen ten aanzien van deze data. Daarmee zijn de verklaringen niet aangepast, maar zijn wel de onduidelijkheden daarover opgehelderd. Met inachtneming van de gegeven toelichting ondersteunen de ingebrachte verklaringen het verhaal van [eiser] . Dat geldt ook voor de WhatsAppgesprekken die in het geding zijn gebracht. Daartegenover heeft [gedaagde] zijn stellingen niet onderbouwd. [gedaagde] volstaat slechts met het herhaaldelijk opmerken dat wat [eiser] stelt niet juist is, maar dat is onvoldoende. [gedaagde] noemt voorts namen van mensen die ‘iets’ kunnen verklaren, maar geeft desgevraagd expliciet aan dat die mensen niets kunnen verklaren over de tussen hem en [gedaagde] al dan niet gemaakte afspraken over (mee)betalen. Dat de afspraak waar [eiser] een beroep op doet niet op papier staat, is geen argument om aan te nemen dat die afspraak niet bestaat. Bovendien is door [gedaagde] niet aangevoerd dat het tussen partijen gebruikelijk is dat afspraken op papier werden gezet en dat is gelet op de inhoud van het procesdossier ook niet aannemelijk. Ook niet aannemelijk is de stelling van [gedaagde] dat hij naar aanleiding van de klachten van de opdrachtgever weliswaar aan [eiser] heeft aangeboden dat hij hem zou helpen en dat ze het voor elkaar zouden krijgen, maar dat dit (slechts) betekent dat hij [eiser] werk zou geven. Niet alleen wordt deze stelling door [eiser] betwist; het valt ook niet in te zien welk (financieel) voordeel [eiser] door die hulp zou kunnen hebben, mede omdat [eiser] aan werk geen gebrek had en heeft. [gedaagde] erkent dat hij al vóór de juridische procedure wist van de klachten van de derde. [gedaagde] betwist ook niet dat [eiser] hem voortdurend op de hoogte heeft gehouden. Onder deze omstandigheden is de stelling van [gedaagde] dat hij zich niet kan herinneren dat hij heeft gezegd dat hij de helft van de kosten van een rechtszaak zou betalen, althans dat hij ervan uitgaat dat hij dat niet heeft gezegd, onvoldoende. Voor de toewijsbaarheid van de primaire vordering is niet van belang of [gedaagde] wel of niet in de gelegenheid is gesteld om herstelwerkzaamheden uit te voeren en of er wel of geen sommatie of ingebrekestelling door [eiser] aan [gedaagde] is gestuurd. [gedaagde] moet de gemaakte afspraak nakomen. Hij moet daarom € 7.748,58 aan [eiser] betalen.
buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.4.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen. De rente wordt toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, omdat uit de stellingen van [eiser] volgt dat partijen een betalingsregeling overeen zijn gekomen. Dat betekent dat [gedaagde] niet meteen vanaf 11 mei 2021 (vonnisdatum procedure derde – [eiser] ) in verzuim verkeert. Dat is wel nodig om rente verschuldigd te worden. [eiser] heeft niet voldoende duidelijk gesteld vanaf welke datum voor de dagvaarding het verzuim van [gedaagde] is ingetreden.
proceskosten
4.5.
[gedaagde] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser] tot vandaag vast op € 127,43 aan dagvaardingskosten, € 244,- aan griffierecht en € 622,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 311,- tarief). Dit is totaal € 993,43. Voor kosten die [eiser] maakt na deze uitspraak kan [eiser] ook een bedrag aan [gedaagde] in rekening brengen. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.6.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 8.510,98 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 7.748,58 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiser] tot vandaag vastgesteld op € 993,43;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en in het openbaar uitgesproken.
703